Rb. Gelderland, 27-08-2014, nr. 2980989 CV 14-3109
ECLI:NL:RBGEL:2014:8076
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
27-08-2014
- Zaaknummer
2980989 CV 14-3109
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2014:8076, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 27‑08‑2014; (Eerste en enige aanleg)
- Vindplaatsen
AR 2015/498
AR-Updates.nl 2015-0021
VAAN-AR-Updates.nl 2015-0021
Uitspraak 27‑08‑2014
Inhoudsindicatie
Vordering SNCU tot naleving cao, meer in het bijzonder tot het verlenen van medewerking op de naleving van de cao door contact op te nemen met de controlerende instantie Providius. Voorts wordt (hoofdelijk) betaling van de forfaitaire schadevergoeding van € 100.000,= gevorderd van de betreffende werkgever, haar bestuurder én diens bestuurder. De vordering tot naleving is toegewezen en de vordering tot vergoeding van de forfaitaire schade ook, zij het sterk gematigd.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens : 2980989 CV 14-3109
Grosse aan : eisende partij
Afschrift aan : gedaagde partij
Verzonden d.d. :
vonnis d.d. 27 augustus 2014 van de kantonrechter
in de zaak van:
de Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten,
gevestigd te Barendrecht,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.H.D. Vergouwen,
tegen:
1. [naam A BV],
gevestigd te [plaats ] en kantoorhoudende te [plaats ],
2. [naam B BV],
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats ],
3. [naam 1],
wonende te [plaats ],
gedaagden,
procederend bij gedaagde sub 3.
Eiseres wordt in het hierna volgende “SNCU” genoemd en gedaagden ieder voor zich “[naam A BV]”, [naam B BV]” en “[naam 1]” en gezamenlijk “gedaagden”.
1. Het procesverloop
1.1.
Dit verloop blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 april 2014 en de daarbij gevoegde producties;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek..
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[naam A BV] houdt zich bezig met de uitoefening van een uitzendbureau, detachering, outplacement, payrollen en re-integratie, werving en selectie, testen, arbomanagement, mediation, personeels- en organisatieadvies en reorganisatie- en ontslagzaken.
2.2.
[naam B BV] is de enig aandeelhouder en bestuurder van [naam A BV].
2.3.
[naam 1] is de enig aandeelhouder en bestuurder van [naam B BV].
2.4.
Er is een collectieve arbeidsovereenkomst voor uitzendkrachten (hierna: CAO-U). Deze loopt van 29 maart 2009 tot en met 27 maart 2014. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de CAO-U algemeen verbindend verklaard over de periode tot en met 31 maart 2012. Meest recent is de CAO-U (deels) algemeen verbindend verklaard over de periode van 17 september 2012 tot 17 september 2015.
2.5.
Ook is er een collectieve arbeidsovereenkomst Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche (hierna: CAO-SF). De CAO-SF is meest recent (deels) algemeen verbindend verklaard bij besluit van 27 mei 2011 over de periode van 2 juni 2011 tot en met 28 maart 2014. Daarvoor was de CAO-SF algemeen verbindend verklaard over de periode van 28 juni 2009 tot en met 27 maart 2011.
2.6.
De SNCU is in 2004 door werknemersorganisaties en de werkgeversorganisatie in de uitzendbranche opgericht. De statuten van de SNCU zijn opgenomen in de CAO-SF. De SNCU heeft kort gezegd als doel het geven van voorlichting en informatie en het bevorderen van en toezien op een correcte naleving van de CAO-U en de CAO-SF. De handhavingstaak van de SNCU is neergelegd in artikel 53 van de CAO-U en artikel 7 van de CAO-SF.
2.7.
Overeenkomstig haar statuten heeft de SNCU een deel van haar bevoegdheden overgedragen aan de Commissie Naleving CAO voor Uitzendkrachten (hierna: CNCU). De CNCU heeft tot doel het houden van toezicht op de naleving van CAO-U en de CAO-SF en de krachtens die CAO’s geldende arbeidsvoorwaarden. De oprichting en doelbepaling van de CNCU zijn opgenomen in reglement I en haar werkwijze in reglement II. Deze beide reglementen zijn onderdeel van de CAO-SF.
2.8.
In artikel 4 van reglement I staat:
“Artikel 4
De werkgever is verplicht op de wijze, vermeld in een nader daartoe door de CNCU zelf op te stellen reglement, aan te tonen dat hij de bepalingen van de CAO’s, getrouwelijk naleeft”
2.9.
“Artikel 4
2. Het aantonen dat de CAO’s getrouwelijk wordt nageleefd moet ondermeer blijken uit de door of namens werkgever gevoerde inzichtelijke en deugdelijke loon- en arbeidstijdenadministratie, waarin mede opgenomen en verwerkt is:
a. (…)
3. De werkgever is verplicht zijn volledige en voortvarende medewerking te verlenen aan onderzoek door de CNCU, gericht op naleving van de CAO’s. Binnen een door de CNCU gestelde termijn dient de gevraagde informatie door de werkgever aan de CNCU ter beschikking worden gesteld.”
2.10.
In artikel 5 van reglement II staat onder meer het volgende:
“Artikel 5
De werkwijze van de CNCU is als volgt:
- 1.
De CNCU verzoekt uitzendondernemingen/werkgevers schriftelijk tot het aanleveren van afschriften van een selectie van de administratieve bescheiden, zoals bedoeld in artikel 4 lid 2 van dit reglement;
- 2.
Indien binnen een termijn van tien werkdagen na dagtekening geen gehoor wordt gegeven aan het verzoek tot het doen toekomen van de gevraagde gegevens zal de CNCU aan de betreffende onderneming een aanmaning sturen, waarin wordt verzocht binnen vijf werkdagen na dagtekening de gevraagde gegevens aan de CNCU te doen toekomen;
- 3.
Indien binnen de termijn van vijf werkdagen geen gehoor wordt gegeven aan het verzoek tot het doen toekomen van de gevraagde gegevens, zal de CNCU de betreffende onderneming in gebreke stellen, waarbij deze uitdrukkelijk wordt gesommeerd alsnog binnen drie werkdagen na dagtekening de gevraagde gegevens aan de CNCU te doen toekomen;
- 4.
Indien de ontvangen administratieve bescheiden onvolledig of onjuist worden geacht, wordt de betrokken uitzendonderneming/werkgever schriftelijk verzocht binnen vijf werkdagen na dagtekening aanvullende en/of gecorrigeerde afschriften van deze administratieve bescheiden aan de CNCU te doen toekomen, conform het gestelde in artikel 4 lid 2;
- 5.
De CNCU controleert op basis van een gegrond vermoeden van overtreding van de CAO’s. Van een gegrond vermoeden is sprake indien:
a. Een aangeschreven onderneming conform de procedure ex. lid 1 tot en met 3 van dit artikel weigert medewerking te verlenen;
b. Een aangeschreven onderneming ex. lid 4 van dit artikel onvolledige of onjuiste informatie verstrekt;
c. De CNCU kennis neemt van signalen in de branche dat uitzendondernemingen/ werkgevers de bepalingen van de CAO’s overtreden en deze signalen concreet kunnen worden onderbouwd;
d. De CNCU op basis van de ex. lid 1 aangeleverde bescheiden één of meer overtredingen constateert.
6. De te controleren ondernemingen zullen door middel van een schriftelijke vooraankondiging op de hoogte worden gebracht van het bezoek aan hun bedrijf. In de vooraankondiging wordt aangegeven in welke week de controle bij de onderneming zal plaatsvinden en welke gegevens zullen worden onderzocht. (…)
7. (…)”
2.11.
Als de CNCU overgaat tot een nader onderzoek, kan zij daarbij gebruik maken van onafhankelijke externe bureaus, zoals VRO, Safex en Providius.
2.12.
In artikel 6 van reglement II staat onder andere:
“Artikel 6
- 1.
Indien een werkgever na ingebrekestelling door of namens de SNCU gedurende ten minste tien werkdagen nalatig blijft de vanwege de SNCU verzochte gegevens met betrekking tot de wijze waarop hij de CAO’s naleeft te verstrekken, dan wel onjuiste gegevens verstrekt, is hij verplicht door dat enkele feit aan de SNCU een forfaitaire schadevergoeding te betalen. De SNCU kan besluiten geheel of gedeeltelijk af te zien van het innen van deze schadevergoeding indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.
- 2.
Indien een werkgever na ingebrekestelling door of namens de SNCU gedurende tien werkdagen volhardt bij het niet naleven van de CAO’s op de in de ingebrekestelling vermelde punten, is hij - onverminderd het gestelde onder a. - verplicht aan de SNCU een door het bestuur te bepalen schade vergoeding te betalen. Bij het bepalen van de schadevergoeding wordt in ieder geval rekening gehouden met de aard, de omvang en de duur van de niet-naleving, alsmede met de loonsom van de onderneming van de betrokken werkgever. (…)
- 3.
De schadevergoeding dient ter dekking van de kosten die de SNCU maakt (…)
- 4.
De SNCU hoeft niet aan te tonen dat zij de schade in de omvang als door haar gevorderd ook daadwerkelijk heeft geleden.”
2.13.
Ten aanzien van de schadevergoeding heeft het bestuur van de SNCU een beleid opgesteld. Daarin is de in artikel 6 lid 1 van Reglement II bedoelde schadevergoeding vastgesteld op € 100.000,00. Voor de schadevergoeding als bedoeld in artikel 6 lid 2 van Reglement II is een staffel vastgesteld, waarbij de schadevergoeding minimaal € 5.000,00 bedraagt en maximaal € 100.000,00.
2.14.
Het bedrijf van [naam A BV] valt onder de werkingssfeer van de CAO-U en de CAO-SF.
2.15.
Op 29 maart 2012 is [naam A BV] conform artikel 5 van Reglement II schriftelijk verzocht om binnen 10 werkdagen een selectie van de administratieve bescheiden over de periode van januari 2009 tot en met december 2011 aan te leveren. [naam A BV] heeft niet op deze brief gereageerd.
2.16.
Op 13 april 2012 is namens de SNCU een aanmaning aan [naam A BV] gestuurd, waarin [naam A BV] een nadere termijn van vijf werkdagen is gegeven om de gevraagde bescheiden alsnog aan te leveren. [naam A BV] heeft ook op deze aanmaning niet gereageerd.
2.17.
Bij brief van 20 april 2012 is [naam A BV] namens de SNCU in gebreke gesteld en gesommeerd om binnen drie werkdagen alsnog over te gaan tot het verstrekken van de gevraagde informatie.
2.18.
Op 26 april 2012 heeft de SNCU de door haar gevraagde gegevens van [naam A BV] ontvangen. De SNCU heeft deze ontvangen gegevens beoordeeld.
2.19.
Bij brief van 9 juli 2012 heeft de SNCU aan [naam A BV] bericht dat aan de hand van het onderzoek van de gegevens een gegrond vermoeden van niet-naleving van de CAO-U is vastgesteld. In de brief is weergegeven welke overtredingen van die CAO uit de aangeleverde stukken zijn geconstateerd. Ook is aangegeven dat het dossier van [naam A BV] zal worden doorgezonden naar onderzoeksbureau Providius, welk bureau namens de CNCU zal onderzoeken in welke mate de CAO-I niet wordt nageleefd en in dat kader contact met [naam A BV] zal opnemen.
2.20.
In haar brief van 15 maart 2013 heeft de SNCU onder meer het volgende aan [naam A BV] geschreven:
“(…) Providius heeft (…) verschillende keren tevergeefs geprobeerd een afspraak voor de controle ter plaatse met u in te plannen.
(…)
Wij verzoeken u met klem om binnen 5 werkdagen na dagtekening van deze brief zelf contact op nemen met de controle-instelling Providius voor het inplannen van een afspraak en de SNCU daarvan een schriftelijke bevestiging toe te zenden. U kunt de controle-instelling bereiken op (…).
Indien u verzuimd hieraan gehoor te geven, zal de CNCU van haar bevoegdheid gebruik maken en u als dan in gebreke stellen, waarna een forfaitaire schadevergoeding wordt opgelegd van € 100.000.
(…)”
[naam A BV] heeft geen actie ondernomen naar aanleiding van de brief van 15 maart 2013 van de SNCU.
2.21.
De SNCU heeft [naam A BV] vervolgens bij brief van 29 juli 2013 in gebreke gesteld en gesommeerd binnen 3 werkdagen alsnog contact op te nemen met Providius en een afspraak te maken. Tevens is aangekondigd dat als [naam A BV] hier niet toe overgaat, geconstateerd zal worden dat [naam A BV] weigert mee te werken aan de controle en de CNCU een forfaitaire boete van € 100.000,00 zal worden opgelegd. Ook op deze brief bleef een reactie van [naam A BV] uit.
2.22.
Op 13 januari 2014 heeft de SNCU schriftelijk aan [naam A BV] bericht dat geconcludeerd werd dat [naam A BV] weigerde medewerking te verlenen aan het CAO-onderzoek en dat dit werd beschouwd als het volharden in de niet-naleving van de CAO’s, zodat [naam A BV] de aangekondigde schadevergoeding van € 100.000,00 verschuldigd is. Ook op deze brief heeft [naam A BV] niet gereageerd.
2.23.
De gemachtigde van de SNCU heeft [naam A BV] bij brief van 27 januari 2014 gesommeerd binnen veertien dagen alsnog een afspraak met Providius te maken en de verschuldigde schadevergoeding van € 100.000,00, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten van € 1.775,00 te betalen. Deze brief is tevens aan [naam B BV] gestuurd.
2.24.
Per brief van 30 januari 2014 heeft [naam A BV] schriftelijk aan (de gemachtigde van) de SNCU laten weten dat zij naar aanleiding van de bevindingen van de SNCU medio 2012 de activiteiten van haar onderneming sinds eind 2012 heeft gestaakt en dat sindsdien sprake is van een lege vennootschap.
2.25.
Bij brief van 18 februari 2014 zijn ook [naam B BV] en [naam 1] - als (indirect) bestuurders van [naam A BV] - gesommeerd mee te werken aan een onderzoek ter plaatse bij [naam A BV].
2.26.
Er is geen schadevergoeding aan de SNCU voldaan.
3. Het geschil
3.1.
De SNCU vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [naam A BV] wordt veroordeeld tot naleving van de CAO voor Uitzendkrachten en de CAO Sociaal Fonds indien en voor zover deze algemeen verbindend zijn verklaard en meer precies tot het verlenen van medewerking aan controle zoals gespecificeerd in de brief van de SNCU van 8 maart 2013, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat zij daarmee vanaf twee weken na betekening van het te wijzen vonnis in gebreke blijft;
II. [naam A BV] wordt veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan controle ter plaatse, door contact op te nemen met Providius om een afspraak te plannen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat zij daarmee een week na betekening van het te wijzen vonnis in gebreke blijft;
III. gedaagden hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, worden veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de SNCU te betalen € 100.000,00 als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
IV. gedaagden hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, worden veroordeeld om aan de SNCU tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 800,00 aan annuleringskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
V. gedaagden hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, worden veroordeeld om aan de SNCU een bedrag van € 2.157,43 inclusief btw te betalen aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
VI. gedaagden hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, worden veroordeeld in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering legt de SNCU, tegen de achtergrond van de hiervoor genoemde feiten, onder meer het volgende ten grondslag. Omdat het bedrijf van [naam A BV] onder de werkingssfeer van de CAO-U en de CAO-SF valt, is [naam A BV] gehouden de CAO-U en de CAO-SF na te leven. Uit de onder de feiten weergegeven gang van zaken blijkt echter dat [naam A BV], ondanks te zijn aangemaand, daartoe niet is overgegaan en dat zij volhardt in het niet-naleven van die CAO’s. Voorts is [naam A BV] ondanks aanmaningen niet overgegaan tot betaling van de forfaitaire schadevergoeding die zij verschuldigd is geworden. [naam A BV] dient dan ook te worden veroordeeld tot naleving van de CAO’s, medewerking aan het CAO-onderzoek ter plaatse, betaling van de schadevergoeding van € 100.000,00 en vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten van € 2.157,43 inclusief btw.
Niet alleen [naam A BV] weigert mee te werken aan een CAO-onderzoek door Providius. Ook haar (indirect) bestuurders, [naam B BV] en [naam 1], weigeren dit. De bestuurders hebben zelfs aangegeven dat de onderneming van [naam A BV] naar aanleiding van het aangekondigde CAO-onderzoek niet meer actief is en dat de vennootschap leeg is. Daarom zijn ook de bestuurders aansprakelijk voor de ontstane geldvorderingen op [naam A BV]. De grondslag voor die aansprakelijkheid is gelegen in de onrechtmatige daad, blijkend uit een gebrek aan medewerking, wat een handelen in strijd met hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betamelijk wordt geacht oplevert.
3.3.
Gedaagden hebben verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering. Dit verweer wordt voor zover nodig hierna nader besproken.
4. De beoordeling
Ten aanzien van de vordering op [naam A BV]:
4.1.
De toepasselijkheid van de CAO-U en de CAO-SF is niet in geschil. Evenmin staat dan ook ter discussie dat [naam A BV] genoemde CAO’s moet naleven en dus op de in de Reglementen I en II voorgeschreven wijze moet aantonen dat die naleving heeft plaatsgevonden en medewerking moet verlenen aan onderzoek door de CNCU.
4.2
Het verwijt dat de SNCU [naam A BV] nu maakt en dat zij aan haar vorderingen ten grondslag legt, is het volgende. Omdat uit de door [naam A BV] aangeleverde stukken een gegrond vermoeden van niet-naleving van de CAO-U was vastgesteld, heeft de SNCU een nader onderzoek door Providius aangekondigd (zie de brief van 9 juli 2012). [naam A BV] heeft echter geen medewerking verleend aan dat nadere onderzoek ter plaatse. Ondanks daartoe herhaaldelijk te zijn aangemaand, heeft zij namelijk geen contact opgenomen met Providius en een afspraak voor het onderzoek gemaakt. De SNCU concludeert hieruit dat [naam A BV] volhardt in het niet naleven van de CAO’s. Uit de stellingen van de SCNU blijkt niet dat zij [naam A BV] op enig ander punt een verwijt maakt.
4.3.
[naam A BV] erkent, althans betwist niet voldoende gemotiveerd dat zij, ondanks daartoe herhaaldelijk door de SNCU te zijn verzocht en zelfs in gebreke te zijn gesteld, geen contact heeft opgenomen met Providius om een afspraak te maken en dat het onderzoek door Providius nog steeds niet heeft plaatsgevonden. Reeds daarom zal worden geoordeeld dat [naam A BV] niet de volledige en voortvarende medewerking aan het onderzoek door de SNCU heeft verleend, waartoe zij op grond van de CAO’s wel gehouden was.
4.4.
Aan dit oordeel kan niet afdoen dat onbetwist geruime tijd is verstreken tussen de aankondiging van een nader onderzoek door Providius (de brief van 9 juli 2012) en het eerste schriftelijke verzoek aan [naam A BV] om contact op te nemen met Providius voor het inplannen van een afspraak (de brief van 15 maart 2013) en ook nadien veel tijd tussen haar brieven heeft laten verstrijken. Op grond van dit enkele tijdsverloop mocht [naam A BV] niet zonder meer verwachten dat de SNCU van het eerder aangekondigde nadere onderzoek zou afzien. Dit geldt te meer nu, zoals [naam A BV] zelf heeft gesteld, in de periode voorafgaand aan 15 maart 2013 nog enig overleg tussen haar en de SNCU heeft plaatsgevonden over de noodzakelijkheid van het nadere onderzoek. Toen daarna de brief van 15 maart 2013 volgde, die [naam A BV] onbetwist heeft ontvangen, moet voor [naam A BV] voldoende duidelijk zijn geweest dat de SNCU onderzoek door Providius zou voortzetten. Nu zij daar voor het overige geen inhoudelijke verweren tegen heeft gevoerd, diende [naam A BV] mee te werken aan (het inplannen van) dat onderzoek.
Dat (door of namens) de SNCU niet eenzijdig schriftelijk een datum en tijdstip voor het onderzoek is aangekondigd, maar aan [naam A BV] is verzocht contact op te nemen met Providius om een afspraak te maken, maakt het vorenstaande niet anders. Artikel 5 lid 6 van Reglement II schrijft weliswaar een schriftelijke vooraankondiging van een bezoek aan een bedrijf voor, maar sluit niet uit dat voorafgaand aan die aankondiging in overleg met de betrokken onderneming een afspraak wordt ingepland. In de brief van 9 juli 2012, die [naam A BV] erkent te hebben ontvangen, is bovendien aangekondigd dat Providius contact zou opnemen met [naam A BV] om een afspraak te maken. [naam A BV] betwist niet dat het Providius vervolgens niet gelukt is om contact met haar te krijgen en dat zij daarom is aangemaand zelf contact op te nemen met Providius om een afspraak te maken. De SNCU en Providius hebben daarmee voldoende inspanningen verricht om het onderzoek te laten plaatsvinden.
4.4.
Dat [naam A BV] het onderzoek niet opportuun achtte, geen back-up van haar administratieve gegevens had, haar post niet tijdig kon lezen, bedrijfseconomisch slechte tijden doormaakte of haar prioriteiten elders had liggen, ontsloeg haar niet van haar verplichting tot naleving van de CAO’s en medewerking aan controle door de SNCU, zoals [naam A BV] zelf ook aangeeft. Deze omstandigheden, hoe vervelend ook, liggen immers in haar risicosfeer en kunnen niet aan de SNCU worden tegengeworpen. Dat [naam A BV] zich in deze procedure bereid verklaart mee te werken aan het onderzoek door Providius, baat haar niet. Dat neemt immers niet weg dat [naam A BV] al sinds de brief van 15 maart 2013 nagelaten een afspraak te maken met Providius, terwijl dit wel van haar verwacht mocht worden.
4.5.
Op grond van het vorenstaande kan de SNCU worden gevolgd in haar stelling dat [naam A BV], door ondanks aanmaningen steeds geen afspraak te maken met Providius en daardoor bij voortduring geen medewerking te verlenen aan het onderzoek door Providius, ten onrechte heeft volhard in het niet naleven van de CAO’s. Dat betekent dat de vorderingen onder I en II van het petitum toewijsbaar zijn. Daarbij wordt meegewogen dat [naam A BV] in de conclusie van antwoord heeft aangeboden volledig mee te zullen werken aan een nader onderzoek. Overigens zal bij de toewijzing van het gevorderde onder I van het petitum de daar genoemde “brief van 8 maart 2013, zoals overgelegd als productie 13” worden begrepen als de brief van 15 maart 2013 die als productie 10 is overgelegd. Een brief van 8 maart 2013 ontbreekt namelijk in de door de SNCU overgelegde stukken en productie 13 bevat een brief van 30 januari 2014 van [naam A BV], welke brief de SNCU in haar petitum niet bedoeld zal hebben. De onder I van het petitum gevorderde dwangsom zal voorts ambtshalve worden gematigd tot € 1.000,00 per dag met een maximum van € 40.000,00 en de onder II van het petitum gevorderde dwangsom tot € 200,00 met een maximum van € 8.000,00.
4.6.
Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding wordt het volgende overwogen. Zowel in de dagvaarding (alinea’s 18 en 23) als in haar conclusie van repliek (alinea 9) heeft de SNCU gesteld - wat de kantonrechter hiervoor heeft overgenomen - dat zij het gedrag van [naam A BV] aanmerkt als het volharden in het niet naleven van de CAO’s en dat zij op die grond aanspraak maakt op schadevergoeding. Naar eigen zeggen heeft zij dit ook bij brief van 13 januari 2014 aan [naam A BV] meegedeeld. Uit die eigen mededelingen van de SNCU volgt dat de schadevergoeding gevorderd moet worden op grond van het tweede lid van artikel 6 van Reglement II en niet op grond van het eerste lid van dat artikel. Dit sluit ook aan bij het feit dat [naam A BV] (uiteindelijk) wel de door de SNCU bij brief van 29 maart 2012 verzochte gegevens heeft aangeleverd, zodat niet gezegd kan worden dat [naam A BV] op geen enkele wijze heeft meegewerkt en er geen informatie verstrekt is waarmee rekening kan worden gehouden bij de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding. Een schade-vergoeding op grond van het eerste lid van artikel 6 van Reglement I is dan ook niet aan de orde.
4.7.
De schadevergoeding op grond van het tweede lid bedraagt volgens het door de SNCU overgelegde “Beleid methodiek (forfaitaire) schadevergoeding SNCU” (productie 3 bij de dagvaarding) niet standaard € 100.000,00, zoals de SNCU wel vordert. Bij het bepalen van de schadevergoeding moet rekening worden gehouden met de in artikel 6 lid 2 van Reglement II genoemde omstandigheden. Bovendien kan de SNCU geheel of gedeeltelijk afzien van de schadevergoeding als bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven. Bij de berekening dient voorts te worden gelet op het aantal werknemers en het aantal geconstateerde overtredingen. Hoewel [naam A BV] gemotiveerd verweer heeft gevoerd tegen de hoogte van de schadevergoeding (door haar “boete” genoemd), heeft de SNCU niet nader onderbouwd hoe zij (rekening houdend met het schadevergoedingsbeleid voor artikel 6 lid 2 van Reglement II) tot een schade van € 100.000,00 is gekomen. De kantonrechter overweegt nu dat vooralsnog alleen een gegrond vermoeden van niet-naleving van de CAO’s bestaat, gebaseerd op een zestal geconstateerde overtredingen. De exacte aard, omvang en duur van de niet-naleving van de CAO’s door [naam A BV] is nog niet duidelijk. [naam A BV] wordt thans ‘slechts’ concreet verweten dat zij geen contact met Providius heeft opgenomen om een afspraak te maken en zo niet de voortvarende medewerking heeft verleend waartoe zij op grond van de CAO’s gehouden was. Voorts is niet in geschil dat [naam A BV] de werkzaamheden in haar onderneming in het vierde kwartaal van 2012 heeft beëindigd, zodat de periode van eventuele niet-naleving in die zin beperkt is en eventuele schade (al dan niet voor oud werknemers van [naam A BV]) niet verder kan oplopen. Ook is van belang dat [naam A BV] heeft verklaard volledig te zullen meewerken aan een onderzoek door Providius als dat alsnog gehouden wordt. Mede omdat dit niet door de SNCU is betwist, gaat de kantonrechter er vanuit dat [naam A BV] deze toezegging zal nakomen, waarbij bovendien de hiervoor besproken veroordelingen met dwangsommen als stok achter de deur zullen fungeren. Een prikkel tot nakoming, waartoe de schadevergoeding tevens moet dienen, is daarom minder noodzakelijk, hoewel de kantonrechter het belang daarvan wel degelijk onderkent. Ten slotte weegt ook mee dat, hoewel dit [naam A BV] niet ontsloeg van haar verplichtingen uit de CAO’s, de SNCU diverse keren lange stiltes heeft laten vallen tussen haar correspondentie naar [naam A BV]. Dat hierdoor bij [naam A BV] aanvankelijk de indruk gewekt is dat het allemaal niet zo’n vaart zou lopen, is daarom niet geheel onbegrijpelijk. Een wat daadkrachtiger optreden van de SNCU was in het geval van de thans door haar gestelde urgentie op zijn plaats geweest. Ten slotte wordt meegewogen dat het onbetwist bedrijfseconomisch slecht ging met [naam A BV] en een schadevergoeding van € 100.000,00 niet in verhouding staat tot de omzet van [naam A BV] in 2008, 2009 en 2010. Het vorenstaande in onderlinge samenhang overziend, zal de kantonrechter de schadevergoeding naar redelijkheid vaststellen op € 5.000,00. De over de schadevergoeding gevorderde rente is als niet afzonderlijk en gemotiveerd door [naam A BV] betwist toewijsbaar.
4.8.
De vordering ter zake annuleringskosten (IV van het petitum) zal worden afgewezen. De SNCU heeft de grondslag en omvang van dit onderdeel van de vordering namelijk in het geheel niet onderbouwd.
4.9.
De onder V van het petitum gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn toewijsbaar, omdat [naam A BV] daar geen afzonderlijk en gespecificeerd verweer tegen heeft gevoerd. Gelet op de omvang van de toegewezen schadevergoeding zullen deze kosten echter worden beperkt tot een bedrag van € 756,25 inclusief btw. De rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen omdat de SNCU niet heeft gesteld of doen blijken dat zij deze kosten al daadwerkelijk heeft voldaan.
Ten aanzien van de vorderingen op [naam B BV] en [naam 1]:
4.10.
De SNCU spreekt [naam B BV] en [naam 1] als (indirecte) bestuurders van [naam A BV] aan op grond van onrechtmatige daad. [naam B BV] en [naam 1] hebben hier verweer tegen gevoerd. Vooropgesteld wordt dat het enkele feit dat een (rechts)persoon bestuurder is van een vennootschap onvoldoende is om aansprakelijkheid voor schulden (in dit geval: de schadevergoeding) van die vennootschap aan te nemen. Beslissend is of de bestuurder jegens de schuldeiser de norm van art. 6:162 BW heeft geschonden en hem daarvan persoonlijk een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.11.
Uit de stellingen van gedaagden is op te maken dat [naam A BV] feitelijk werd gedreven door [naam 1] (met daartussen zijn holding) en één werknemer en dat [naam A BV] niet over meer personeel beschikte. Dat betekent dat [naam 1] en [naam B BV] kennis moeten hebben gehad van de brieven van de SNCU aan [naam A BV] en de daarin herhaaldelijk gedane verzoeken, nog daargelaten dat zij uiteindelijk ook zelf (op hun eigen adressen) door de SNCU zijn aangeschreven. Voorts is van belang dat [naam B BV] als enig aandeelhouder en bestuurder van [naam A BV] in een zodanige positie was dat zij het handelen van [naam A BV] met betrekking tot het al dan niet voldoen aan het verzoek van de SNCU om een afspraak met Providius te maken, kon bepalen. Voor [naam 1] geldt ten opzichte van [naam B BV] en daarmee - indirect maar gelet op zijn hiervoor genoemde positie ook in de praktijk - ten opzichte van [naam A BV] hetzelfde. Desondanks hebben [naam 1] en [naam B BV] niet zelf ingegrepen en er niet alles aan gedaan om ervoor te zorgen dat [naam A BV] haar verplichtingen uit de CAO’s nakwam en gehoor gaf aan het verzoek een afspraak met Providius te maken. Daardoor hebben zij bemoeilijkt dat de SNCU haar toezichthoudende taken (die haar bij algemeen verbindend verklaarde CAO’s zijn opgedragen en waarvan het belang voor gedaagden evident moet zijn geweest) kon uitvoeren, wat hen voldoende ernstig valt te verwijten. Dat zij wel de in een eerder stadium verzochte bescheiden hebben toegestuurd, maakt dit niet anders, omdat gedaagden met betrekking tot het toesturen daarvan niets wordt verweten. Dit neemt bovendien niet weg dat geen gehoor is gegeven aan het verzoek om een afspraak met Providius te maken, hetgeen ook geldt voor het betoog van gedaagden dat zij bereid zijn alsnog medewerking te verlenen aan een onderzoek door Providius. Aldus hebben [naam 1] en [naam B BV] gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Daar komt nog bij dat zij naar aanleiding van de bevindingen van de SNCU medio 2012 hebben besloten de activiteiten van [naam A BV] per het vierde kwartaal van 2012 stil te leggen en hebben meegedeeld dat [naam A BV] per 2012 een lege vennootschap is. Hoewel nog geenszins vaststaat dat [naam A BV] zou zijn leeggehaald met het doel de SNCU of (oud) werknemers van [naam A BV] te benadelen, maar die benadeling is in de praktijk wel het gevolg, althans dit kan het gevolg zijn. Nu het onderzoek door Providius al was aangekondigd, had het op de weg van gedaagden gelegen om de afloop en uitkomst van dat onderzoek af te wachten, alvorens [naam A BV] tot lege vennootschap te laten verworden.
4.12.
Aldus hebben [naam B BV] en [naam 1] onrechtmatig gehandeld jegens de SNCU. Dit kan hen onbetwist worden toegerekend, terwijl uit dat onrechtmatig handelen voor de SNCU de schade als hiervoor onder r.o. 4.7 genoemd is voortgevloeid. De vordering tot schadevergoeding zal daarom jegens [naam 1] en [naam B BV] eveneens worden toegewezen voor een bedrag van € 5.000,00, waarbij de wettelijke rente over die schade zal worden toegewezen op de wijze als onder r.o. 4.7. al is overwogen.
4.13.
De vorderingen onder IV en V van het petitum volgen hetzelfde lot als ten aanzien daarvan is overwogen onder r.o. 4.8 en 4.9 hiervoor.
En voorts ten aanzien van alle gedaagden:
4.14.
Gedaagden zullen worden veroordeeld in de proceskosten, waarbij rekening zal worden gehouden met het toegewezen bedrag aan schadevergoeding.
4.15.
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [naam A BV] tot naleving van de CAO voor Uitzendkrachten en de CAO Sociaal Fonds indien en voor zover deze algemeen verbindend zijn verklaard en meer precies tot het verlenen van medewerking aan controle zoals gespecificeerd in de brief van de SNCU van 15 maart 2013, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat zij daarmee vanaf twee weken na betekening van het te wijzen vonnis in gebreke blijft, met een maximum van € 40.000,00;
5.2.
veroordeelt [naam A BV] tot het verlenen van medewerking aan controle ter plaatse, door contact op te nemen met Providius om een afspraak te plannen, op straffe van een dwangsom van € 200,00 voor iedere dag dat zij daarmee een week na betekening van het te wijzen vonnis in gebreke blijft, met een maximum van € 8.000,00;
5.3.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de SNCU te betalen € 5.000,00 als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, om aan de SNCU € 756,25 inclusief btw te betalen aan buitengerechtelijke kosten;
5.5.
veroordeelt gedaagden, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de SNCU vastgesteld op:
€ 462,00 aan griffierecht
€ 500,00 aan salaris gemachtigde
€ 103,80 aan explootkosten;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.J. Heessels, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 augustus 2014 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
MF