ABRvS, 08-10-2014, nr. 201400968/1/A1
ECLI:NL:RVS:2014:3632
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
08-10-2014
- Zaaknummer
201400968/1/A1
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:3632, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 08‑10‑2014; (Hoger beroep)
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht; Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
- Vindplaatsen
JOM 2014/1015
Uitspraak 08‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Bij uitspraak van 18 december 2013 heeft de voorzieningenrechter, voor zover hier van belang, het door [appellante] ingestelde beroep tegen het uitblijven van de bekendmaking van de verlening van een omgevingsvergunning van rechtswege voor de restauratie dan wel herbouw van de schoppe, karloods en kippenschuur op het perceel [locatie] te Winterswijk (hierna: het perceel), niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
201400968/1/A1.
Datum uitspraak: 8 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Winterswijk,
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 18 december 2013 in zaak nr. 13/7065 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk.
Procesverloop
Bij uitspraak van 18 december 2013 heeft de voorzieningenrechter, voor zover hier van belang, het door [appellante] ingestelde beroep tegen het uitblijven van de bekendmaking van de verlening van een omgevingsvergunning van rechtswege voor de restauratie dan wel herbouw van de schoppe, karloods en kippenschuur op het perceel [locatie] te Winterswijk (hierna: het perceel), niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 september 2014, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. G. Siner en mr. S.C.B. Tollkamp, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), voor zover hier van belang, is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
d. het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk in met het oog op de brandveiligheid bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën van gevallen.
Ingevolge artikel 3.7, eerste lid, is de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing op de voorbereiding van besluiten, tenzij de uitgebreide voorbereidingsprocedure daarop van toepassing is.
Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder b, voor zover hier van belang, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder d.
Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) wordt, voor zover hier van belang, als categorie van gevallen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo, aangewezen het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk waarin bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft aan meer dan tien personen, dan wel het in afwijking daarvan bij de bouwverordening, bedoeld in artikel 8 van de Woningwet, bepaalde aantal personen.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking.
2. [appellante] heeft op 2 juni 2011 een aanvraag ingediend voor de restauratie dan wel herbouw van de schoppe, karloods en kippenschuur op het perceel voor kleinschalige verblijfsrecreatie. Op deze aanvraag heeft [appellante] onder het kopje "Brandveilig gebruik" aangevinkt dat aan meer dan tien personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf wordt verschaft.
3. Uitsluitend in geschil is de overweging van de voorzieningenrechter dat geen omgevingsvergunning van rechtswege is verleend, nu ingevolge artikel 3.7, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is op de voorbereiding van de gevraagde omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder d, van de Wabo.
4. [appellante] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat een omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder d, van de Wabo is vereist en derhalve niet heeft onderkend dat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend, nu de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is. Zij voert hiertoe aan dat zij een aanvraag heeft ingediend voor drie gebouwen waarin tezamen mogelijk aan meer dan tien personen nachtverblijf zal worden verschaft, maar in de gebouwen afzonderlijk aan minder dan tien personen nachtverblijf zal worden verschaft. Daarnaast voorzag het digitale aanvraagformulier niet in een mogelijkheid de aanvraag voor de voormelde activiteit nader te verduidelijken, aldus [appellante]. Verder betoogt [appellante] in dit kader dat het college haar bij brief van 17 oktober 2011 te kennen heeft gegeven dat de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is. [appellante] betoogt voorts dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het college in strijd met het verbod van détournement de pouvoir heeft gehandeld, nu het college bekend was met de omstandigheid dat zij aan minder dan tien personen per gebouw nachtverblijf zou bieden. Ook acht zij het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel geschonden, nu het college in zijn brief van 17 oktober 2011 te kennen heeft gegeven dat de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is.
4.1. Bij brief van 6 juni 2011 heeft het college [appellante] de ontvangst van de door haar ingediende aanvraag om omgevingsvergunning bevestigd, haar te kennen gegeven dat binnenkort zal worden nagegaan of de aanvraag volledig is en dat in het algemeen binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen een beslissing zal worden genomen op een reguliere aanvraag en binnen 26 weken in geval van een uitgebreide aanvraag. Bij brief van 4 augustus 2011 heeft het college [appellante] medegedeeld dat de door haar bij de aanvraag verstrekte gegevens onvoldoende zijn om de aanvraag te beoordelen of om de beschikking voor te bereiden en haar de gelegenheid gegeven de ontbrekende gegevens uiterlijk 15 september 2011 in te dienen. Voorts heeft het college daarin te kennen gegeven dat de door [appellante] ingediende aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling kan worden gelaten als het niet alle gevraagde gegevens binnen deze termijn heeft ontvangen. Vervolgens heeft het college bij besluit van 17 oktober 2011 de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gelaten, omdat [appellante] onvoldoende gegevens heeft overgelegd om de aanvraag te kunnen beoordelen. Daarnaast is in dit besluit te kennen gegeven dat [appellante] haar project niet op grond van deze aanvraag kan realiseren en dat, zodra aanvullende gegevens zullen worden ingediend, de aanvraag opnieuw zal worden geregistreerd, gepubliceerd en in behandeling genomen. Voorts is een rechtsmiddelenclausule opgenomen onder dit besluit.
4.2. Vast staat dat [appellante] geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 17 oktober 2011. Met dit besluit is, gelet op de duidelijke en ondubbelzinnige tekst daarvan, zoals weergegeven onder 4.1, een einde gekomen aan de besluitvorming omtrent de aanvraag om omgevingsvergunning. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden en daarmee staat de bevoegdheid tot het nemen van dat besluit niet meer ter discussie in het onderhavige geding. Nu dit besluit in de weg staat aan het ontstaan van een vergunning van rechtswege kan gelet hierop in het midden blijven of het standpunt van [appellante] dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat een vergunning van rechtswege is verleend, juist is. De betogen van [appellante] dat door het college besloten zou zijn dat de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is door het enkele feit dat in het besluit van 17 oktober 2011 om de aanvraag niet in behandeling te nemen wordt gesproken van een aanvraag om reguliere omgevingsvergunning, zij de door haar ingediende aanvraag om omgevingsvergunning tijdig heeft aangevuld en de aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gelaten en dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het college in strijd met het verbod van détournement de pouvoir, het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel heeft gehandeld, kunnen niet leiden tot een ander oordeel, nu deze gronden niet tot vernietiging van het onaantastbare besluit van 17 oktober 2011 kunnen leiden. De voorzieningenrechter heeft gelet op het voorgaande terecht geen grond gezien voor het oordeel dat een omgevingsvergunning van rechtswege is verleend. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat geen sprake is van het niet tijdig bekendmaken van een beschikking van rechtswege.
Het betoog faalt.
5. Verder betoogt [appellante] dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de door haar aangevraagde omgevingsvergunning niet in strijd met het bestemmingsplan is en, indien dit wel het geval zou zijn, het college kan afwijken van het bestemmingsplan.
5.1. Dit betoog is, wat daar verder van zij, niet van belang voor hetgeen is overwogen in de aan de uitspraak ten grondslag gelegde en in hoger beroep aangevallen overwegingen en kan reeds daarom niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. R. Uylenburg en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2014
531-700.