Rb. Limburg, 27-03-2019, nr. 6439082 CV EXPL 17-8183
ECLI:NL:RBLIM:2019:2930
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
27-03-2019
- Zaaknummer
6439082 CV EXPL 17-8183
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2019:2930, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 27‑03‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:RBLIM:2018:12471
ECLI:NL:RBLIM:2018:12471, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 04‑07‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Einduitspraak: ECLI:NL:RBLIM:2019:2930
Uitspraak 27‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Bijdrageplicht aan herstel/vervangingskosten van mede-eigenaren m.b.t. een mandelige, gevaarzettende tuinmuur. Geen grondslag om twee mede-eigenaren voorafgaand aan de werkzaamheden te veroordelen tot betaling aan een derde mede-eigenaar.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 6439082 CV EXPL 17-8183
Vonnis van de kantonrechter van 27 maart 2019
in de zaak van:
[eiser] ,
wonend te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. M.H.J.M. Stassen,
tegen:
1. de inmiddels overleden [gedaagde sub 1] ,voor zijn overlijden wonend te [woonplaats 2] ,
2. [gedaagde sub 2], wonend te [woonplaats 3] ,
gemachtigde mr. I.K. Decupere,
3. [gedaagde sub 3] ,
4. [gedaagde sub 4], beiden wonend te [woonplaats 2] ,
gemachtigde mr. H.T.L. Janssen,
gedaagde partijen.
Eisende partij zal hierna [eiser] genoemd worden. Gedaagden sub 1. en 2. zullen hierna [gedaagden sub 1 en 2] genoemd worden en gedaagden sub 3. en 4. [gedaagden sub 3 en 4] .
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure na het tussenvonnis van 4 juli 2018 blijkt uit:
- -
de brief van 18 juni 2018 waarin mr. Decupere de kantonrechter heeft geïnformeerd over het overlijden van [gedaagde sub 1]
- -
de brief van 25 oktober 2018 waarin mr. Decupere de kantonrechter verzoekt [gedaagde sub 1] niet meer als formele procespartij in deze procedure aan te merken en/of te vermelden
- -
het deskundigenrapport van 17 november 2018
- -
de conclusies na deskundigenbericht van [gedaagden sub 3 en 4] en [gedaagden sub 1 en 2]
- -
de conclusie na deskundigenbericht tevens akte vermeerdering van eis van [eiser]
- -
de antwoordaktes vermeerdering van eis van [gedaagden sub 3 en 4] en [gedaagden sub 1 en 2] .
1.2.
Ten slotte is weer vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
Procespartijen
2.1.
mr. Decupere heeft de kantonrechter verzocht [gedaagde sub 1] niet meer als procespartij aan te merken. In de conclusie na deskundigenbericht staat verder “Nu gedaagde sub 1a is overleden, en dus geen partij (meer) is in deze procedure, van welk feit uw rechtbank ook genoegzaam in kennis is gesteld, concludeert ondergetekende bij deze enkel namens gedaagde sub 1b (…).”
2.2.
Artikel 225 lid 1 Rv bepaalt dat de dood van een partij grond kan zijn voor schorsing van een geding. Bij gebreke van schorsing – die plaatsvindt door betekening van de schorsingsgrond dan wel een akte ter rolle – wordt het geding op grond van lid 2 op naam van de oorspronkelijke partij voortgezet. Nu het geding niet is geschorst, is de procedure voortgezet, conform het bepaalde in artikel 225 lid 2 Rv mede op naam van de inmiddels overleden [gedaagde sub 1] . Het verzoek van mr. Decupere kan dan ook niet worden toegewezen.
Mandeligheid
2.3.
In het tussenvonnis van 4 juli 2018 heeft de kantonrechter overwogen dat de tuinmuur tussen de tuinen van [eiser] , [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3 en 4] mandelig is (r.o. 4.6.). Tijdens de comparitie heeft Ing. F.M.J. Feron van Eff Eff Bouwpathologie (hierna: de deskundige) de muur beoordeeld en gevaarzettend bevonden. Partijen betwisten deze beoordeling niet. De muur moet dus worden hersteld dan wel vervangen. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis overwogen dat partijen aan de kosten van vervanging dan wel herstel in de volgende verhouding zullen moeten bijdragen (r.o. 4.9.):
- -
[eiser] : 50%
- -
[gedaagden sub 1 en 2] : 31,5%
- -
[gedaagden sub 3 en 4] : 18,5%.
Deskundigenbericht en de door partijen sindsdien genomen aktes en conclusies
2.4.
Onduidelijk was echter of de muur vervangen dan wel hersteld moet worden en wat de kosten hiervan bedragen. De deskundige heeft hierover gerapporteerd. Volgens hem is de muur kwalitatief te zwak om deze slechts plaatselijk te steunen met grondankers of steunberen. Vervanging van de muur geeft te veel risico op afkalving van de percelen van [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3 en 4] . Hij adviseert daarom op het perceel van [eiser] een nieuwe muur op te richten, de ruimte tussen de nieuwe en oude muur op te vullen met beton en de nieuwe en oude muur aan elkaar te verankeren. De kosten hiervan bedragen volgens de deskundige € 16.405,93. Volgens de deskundige is er een bandbreedte van 30-40% naar boven en 5%-10% naar beneden mogelijk.
2.5.
Volgens [gedaagden sub 3 en 4] zijn de herstelkosten onnodig hoog geschat. Aan de [adres 1] zou een soortgelijke klus zijn uitgevoerd, tegen aanzienlijk lagere kosten. Verder voert hij aan dat hij niet kan worden verplicht kosten aan [eiser] te vergoeden, omdat hij enkel betaling verschuldigd is voor onderhoud/vernieuwing die daadwerkelijk wordt/is uitgevoerd.
2.6.
[gedaagden sub 1 en 2] kan zich erin vinden dat de muur conform het rapport van de deskundige wordt hersteld, maar is er wel van geschrokken dat een afwijking van 30%-40% naar boven mogelijk is. [gedaagden sub 1 en 2] vraag zich af hoe waarschijnlijk dit is. Volgens hem zullen partijen het eens moeten worden over de opdracht aan en uitvoering van het werk door een aannemer en moeten zij gezamenlijk de opdracht verstrekken. De medewerking van alle partijen zal zijn vereist. [gedaagden sub 1 en 2] is het eens met de overweging van de kantonrechter dat [gedaagden sub 1 en 2] 31,5% moet bijdragen, voor zover deze kosten voortvloeien uit een offerte die alle partijen hebben geaccordeerd en het werk wordt uitgevoerd door een aannemer die in opdracht van alle partijen gezamenlijk werkt.
2.7.
[eiser] kan instemmen met de inhoud van het deskundigenrapport. [eiser] vorderde bij dagvaarding:
- 1.
een verklaring voor recht dat de tuinmuur een mandelige muur is,
- 2.
veroordeling van zowel [gedaagden sub 1 en 2] als [gedaagden sub 3 en 4] tot betaling van € 1.600,- exclusief btw (te weten 1/3e van het offertebedrag van [naam] ) oftewel € 1.936,- inclusief btw aan [eiser] ,
- 3.
veroordeling van zowel [gedaagden sub 1 en 2] als [gedaagden sub 3 en 4] tot betaling van € 829,05 aan [eiser] [te weten ieder de helft van de volgende bedragen: € 508,20 (kosten constructief advies) + € 450,- (kosten grensreconstructie) + € 34,80 (kosten uittreksel Kadaster) + € 665,40 (buitengerechtelijke incassokosten)],
- 4.
hoofdelijke veroordeling van [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3 en 4] in de proceskosten.
Eiservermeerdering 1: gelet op de begroting van de deskundige vermeerdert [eiser] zijn vordering onder 2. aldus dat hij nu veroordeling van [gedaagden sub 1 en 2] tot betaling van € 5.167,87 (31,5% van € 16.405,93) vordert, en veroordeling van [gedaagden sub 3 en 4] tot betaling van € 3.035,09 (18,5% van € 16.405,93).
Eiservermeerdering 2: [eiser] heeft drie aannemers een offerte gevraagd, maar zij gaven te kennen geen werk te kunnen aannemen vanwege de drukte en niet te staan te springen om op de betreffende locatie aan het werk te gaan. Volgens [eiser] zal dit een prijsverhogend effect hebben, reden waarom hij – in het geval ten minste drie door [eiser] geraadpleegde aannemers gemotiveerd schriftelijk te kennen hebben gegeven dat de betreffende werkzaamheden niet voor een bedrag van € 16.405,93 inclusief btw uitgevoerd kunnen worden – vordert dat [gedaagden sub 1 en 2] zal worden veroordeeld 31,5% en [gedaagden sub 3 en 4] 18,5% van de laagste van de drie verstrekte aanneemsommen van de drie geraadpleegde aannemers aan [eiser] te voldoen.
2.8.
[gedaagden sub 1 en 2] heeft hierop als volgt gereageerd. [gedaagden sub 1 en 2] kan niet worden veroordeeld om een geldbedrag aan [eiser] te voldoen. Betaling overeenkomstig een door de kantonrechter vastgestelde verdeelsleutel is enkel mogelijk nadat de werkzaamheden zijn uitgevoerd. Anders bestaat het risico dat de muur niet wordt gerepareerd of dat toch voor een goedkopere manier van herstel wordt gekozen. Het gaat om een bijdrageplicht van alle mede-eigenaren in de herstelkosten, niet om een betalingsverplichting van de ene mede-eigenaar aan de andere. Mandeligheid van de muur betekent dat alle mede-eigenaren evenveel zeggenschap hebben over het herstel van de muur; niet dat [eiser] als enige zou kunnen bepalen door wie, op welke wijze en voor welk bedrag de muur uiteindelijk hersteld zal worden.
2.9.
[gedaagden sub 3 en 4] voert aan dat opvalt dat [eiser] geen vermindering toezegt indien de begrotingen lager uitvallen. [gedaagden sub 3 en 4] was en is bereid de muur op gezamenlijke kosten te vernieuwen of te herstellen, zodat [eiser] geen belang heeft bij zijn vorderingen. [eiser] kan niet eenzijdig bepalen of en zo ja onder welke voorwaarden het herstel zal plaatsvinden. [eiser] vordert een abstracte schadevergoeding, die deels bestaat uit de schade die [gedaagden sub 3 en 4] zelf lijdt, wat ook niet kan.
De kantonrechter
2.10.
De vordering onder 1. ligt voor toewijzing gereed. [gedaagden sub 1 en 2] betwistte en betwist dat de muur mandelig is. Weliswaar betwist en betwistte [gedaagden sub 3 en 4] de mandeligheid niet, maar dit maakt niet dat bij een vaststelling van de mandeligheid in rechte geen belang bestaat, zoals aangevoerd door [gedaagden sub 3 en 4] . Zonder een verklaring voor recht zou immers in de toekomst, bijvoorbeeld wanneer [gedaagden sub 3 en 4] zijn woning zou verkopen, een nieuw geschil kunnen ontstaan met de nieuwe bewoners. De kantonrechter zal de gevorderde verklaring voor recht derhalve uitspreken.
2.11.
De vordering onder 2. (zowel voor als na eisvermeerderingen) komt niet voor toewijzing in aanmerking. De wet biedt geen basis om mede-eigenaren te veroordelen om vooraf een vergoeding te betalen aan een andere mede-eigenaar voor nog uit te voeren werkzaamheden aan een gemeenschappelijk eigendom. Mede-eigenaren/deelgenoten zijn gezamenlijk draagplichtig voor de herstelkosten. Uitgangspunt is dat alles gebeurt door de gezamenlijke deelgenoten (artikel 3:170 BW). Voor zover het herstel geen uitstel kan lijden en er daarom door één van de deelgenoten kosten zijn gemaakt, kunnen de andere deelgenoten op terugbetaling van hun deel worden aangesproken. Hiervan kan slechts sprake zijn indien er reëel gevaar is voor ernstige schade, en een beslissing van de rechter dus niet kan worden afgewacht. In alle andere gevallen zal voorafgaand aan de werkzaamheden een gang naar de rechter nodig zijn, bijvoorbeeld door te vorderen dat de mede-eigenaar bepaalde werkzaamheden moeten gehengen en gedogen of te verzoeken een beheersregeling als bedoeld in artikel 3:168 lid 2 BW vast te stellen. Partijen zullen dus gezamenlijk moeten beslissen hoe de muur moet worden hersteld en opdracht moeten geven tot herstel. Zij moeten vervolgens naar rato van hun aandeel bijdragen aan de kosten hiervan. De vordering onder 2. zal dus worden afgewezen.
2.12.
In het tussenvonnis is al overwogen dat de vordering onder 3. zal worden afgewezen. De kantonrechter blijft hierbij.
2.13.
Partijen zijn alle deels in het ongelijk gesteld: er zal immers voor recht worden verklaard dat de muur tussen de tuinen mandelig is, maar de overige vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen. Daarom zal de kantonrechter de proceskosten tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt. De kosten van het deskundigenbericht zijn op basis van artikel 195 Rv kosten van [eiser] . Omtrent deze kosten is dus geen aparte beslissing nodig.
3. De beslissing
De kantonrechter:
3.1.
verklaart voor recht dat de muur, gelegen aan de achterzijde van het perceel, in eigendom toebehorend aan [eiser] , aan de [adres 2] en grenzend aan het perceel, in eigendom toebehorend aan [gedaagden sub 1 en 2] , gelegen te [woonplaats 2] aan de [adres 3] , alsmede grenzend aan het perceel, in eigendom toebehorend aan [gedaagden sub 3 en 4] aan de [adres 4] te [woonplaats 2] , een mandelige muur is,
3.2.
compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
3.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken.
type: GD
coll:
Uitspraak 04‑07‑2018
Inhoudsindicatie
Vaststelling dat een tuinmuur tussen percelen van eiser en gedaagden mandelig is en vaststelling bijdrageplicht aan herstel/vervangingskosten van mede-eigenaren m.b.t. een mandelige, gevaarzettende tuinmuur
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 6439082 CV EXPL 17-8183
Vonnis van de kantonrechter van 4 juli 2018
in de zaak van:
[eiser] ,
wonend te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. M.H.J.M. Stassen,
tegen:
1. [gedaagde sub 1] ,wonend te [woonplaats 2] ,
2. [gedaagde sub 2], wonend te [woonplaats 3] ,
gemachtigde mr. I.K. Decupere,
3. [gedaagde sub 3] ,
4. [gedaagde sub 4], beiden wonend te [woonplaats 2] ,
gemachtigde mr. H.T.L. Janssen,
gedaagde partij.
Eisende partij zal hierna [eiser] genoemd worden. Gedaagden sub 1. en 2. zullen hierna [gedaagden sub 1 en 2] genoemd worden en gedaagden sub 3. en 4. [gedaagden sub 3 en 4] .
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure na het tussenvonnis van 28 februari 2018 blijkt uit:
- -
het proces-verbaal van descente en comparitie van 29 maart 2018
- -
de e-mail van Eff Eff Bouwpathologie van 3 april 2018
- -
de brief van 7 mei 2018 zijdens [gedaagden sub 3 en 4]
- -
de akte uitlaten zijdens [gedaagden sub 1 en 2]
- -
de akte uitlating zijdens [eiser] .
1.2.
Ten slotte is weer vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiser] is eigenaar van het perceel aan de [adres 1] te [plaats] . De achterzijde van zijn tuin grenst aan achtertuinen van de percelen [adres 2] en [adres 3] . [gedaagden sub 1 en 2] is de eigenaar van nummer [adres 3] en [gedaagden sub 3 en 4] van nummer [adres 2] . De tuinen worden gescheiden door een tuinmuur. Deze tuinmuur fungeert deels als keermuur, omdat de percelen van [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3 en 4] ongeveer 145 cm hoger liggen dan het perceel van [eiser] .
2.2.
[eiser] heeft ing. R.J. van Empel ingeschakeld om een constructief advies uit te brengen met betrekking tot de tuinmuur. Van Empel heeft geconcludeerd dat de tuinmuur scheurvorming vertoont en overhelt richting het perceel van [eiser] . Er is volgens Van Empel sprake van een gevaarzettende situatie, die geconsolideerd dient te worden door middel van drie steunberen, gemetselde wandjes haaks op de tuinmuur. De kosten van het constructief advies bedroegen € 508,20.
2.3.
[eiser] heeft een offerte aangevraagd bij [naam] van Bouwtotaal. Hij heeft voor de werkzaamheden ‘afschoren muur ivm graafwerkzaamheden, uitgraven fundering en afvoeren grond, storten fundering met wapening en verankering bestaande fundering, opmetselen keerwand in betonblokken, spouw tussen bestaande muur en gemetselde keerwand volstorten met beton en voor keerwand een afwerkmuur in baksteen metselen met verankering in de betonblokken muur’ een offerte uitgebracht van € 4.800,- exclusief btw.
2.4.
[eiser] heeft het Kadaster ingeschakeld om een grensreconstructie te doen. Hieruit blijkt dat de tuinmuur tussen de percelen zich bevindt aan beide zijden van de kadastrale grens. De kosten van de grensconstructie bedroegen € 450,-. De kosten van het opvragen van het uittreksel uit het Kadaster, waaruit blijkt wie de rechthebbenden zijn van de percelen aan de [adres 3] en [adres 2] bedroegen € 34,80.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert bij dagvaarding dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- 1.
voor recht zal verklaren dat de tuinmuur een mandelige muur is,
- 2.
[gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3 en 4] ieder zal veroordelen om € 1.600,- exclusief btw (te weten 1/3e van het offertebedrag van Uiterwijk) oftewel € 1.936,- inclusief btw aan [eiser] te betalen,
- 3.
[gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3 en 4] ieder zal veroordelen om € 829,05 aan [eiser] te betalen (te weten ieder de helft van de volgende bedragen: € 508,20 (kosten constructief advies) + € 450,- (kosten grensreconstructie) + € 34,80 (kosten uittreksel Kadaster) + € 665,40 (buitengerechtelijke incassokosten)),
- 4.
[gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3 en 4] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. De grens loopt onder de muur door, reden waarom deze mandelig is. Hiernaast heeft te gelden dat de muur ook mandelig is op basis van het in de wet neergelegde rechtsvermoeden van mandeligheid (artikel 5:36 BW jo. 5:62 BW). Dit betekent dat [eiser] , [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3 en 4] ieder 1/3e deel van de kosten gemoeid met de tuinmuur zullen moeten betalen. De overige kosten moeten [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3 en 4] ieder voor de helft betalen omdat [gedaagden sub 1 en 2] ontkent mede-eigenaar te zijn van de muur en omdat de resultaten aan alle partijen ten goede zijn gekomen.
3.3.
[gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3 en 4] hebben verweer gevoerd, waarop hierna indien nodig zal worden ingegaan.
4. De beoordeling
Mandeligheid
4.1.
Volgens [eiser] en [gedaagden sub 3 en 4] is de tuinmuur mandelig. [gedaagden sub 1 en 2] heeft zich op het standpunt gesteld dat dit niet zo is.
4.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter, zoals reeds meegedeeld ter comparitie en opgenomen in het proces-verbaal, is de tuinmuur mandelig. Volgens artikel 5:36 BW wordt het midden van een muur die dient als afscheiding van twee erven vermoed de grens tussen deze erven te zijn. Verder is volgens art. 5:62 BW een vrijstaande muur gemeenschappelijke eigendom en mandelig, indien de grens van twee erven er in de lengterichting onderdoor loopt. Deze twee artikelen in samenhang gelezen brengt met zich dat iedere tot afscheiding van erven dienende muur wordt vermoed mandelig te zijn, zolang niet is aangetoond dat de grens niet onder de muur loopt, maar erlangs. In dit geval is niet aangetoond dat de grens langs de muur loopt. Sterker nog, uit de grensreconstructie blijkt juist dat de grens wél onder de muur loopt.
4.3.
Het rechtsvermoeden geldt echter niet indien een muur slechts aan één zijde een gebouw of werk steunt (artikel 5:36 BW tweede volzin). Ook artikel 5:62 BW ziet op een vrijstaande muur. De tuinmuur fungeert over een breedte van drie meter als achtermuur van de berging van [gedaagden sub 1 en 2] , zodat de tuinmuur in zoverre niet vrijstaand is en aan één zijde een gebouw steunt, zodat de kantonrechter voorlopig van oordeel was dat het rechtsvermoeden van mandeligheid op dat deel van de muur niet van toepassing was. De kantonrechter heeft [eiser] en [gedaagden sub 1 en 2] de gelegenheid gegeven zich hierover uit te laten bij akte, wat zij hebben gedaan.
4.4.
[gedaagden sub 1 en 2] is het oneens met voorlopig oordeel van de kantonrechter en voert hiertoe het volgende aan. Indien de muur voor wat betreft de overige delen mandelig wordt geoordeeld, dan is dit ook het geval voor het gedeelte van de muur waartegen de berging aan is gebouwd, omdat een muur enkel in zijn geheel (of geheel niet) mandelig kan zijn. Wat wel mogelijk is, is dat bepaalde onderdelen van een muur (zoals een schoorsteen) al dan niet mandelig zijn, maar de berging betreft geen onderdeel van de muur. Partijen hebben zich ook van meet af aan op het standpunt gesteld dat de gehele muur mandelig is. Indien [eiser] zijn standpunt wijzigt naar aanleiding van het voorlopig oordeel van de kantonrechter, is dat niet geloofwaardig. De muur staat er in het geheel, dus inclusief de drie meter waartegen de berging is gebouwd, sinds 1910. Dat er later tegen die muur een berging is aangebouwd kan de reeds bestaande mandeligheid niet doorbreken. De mandeligheid is voor de gehele muur een definitief en vaststaand feit. Mandeligheid eindigt enkel wanneer de scheidsmuur niet langer voldoet aan de eisen van artikel 5:62 BW en dat is hier niet aan de orde. Hier komt bij dat naar oud recht mandeligheid eindigde als de mandelige zaak niet langer door de betrokken partijen tot gemeenschappelijk nut werd bestemd. Dat is hier niet het geval aangezien beide partijen de erfafscheiding benutten en nodig hebben. Bovendien steunt de berging niet op de muur, zodat de berging kan blijven staan als de muur weg moet omdat er voldoende steun is door de gemetselde vloer en zijwanden.
4.5.
[eiser] heeft ten aanzien van het bewijsvermoeden geen standpunt ingenomen, maar op basis van het voorlopig oordeel van de kantonrechter middels schatting een berekening gemaakt ten aanzien van de mandeligheid, en wel als volgt:
- -
de gehele muur tussen de percelen van [gedaagden sub 1 en 2] en [eiser] bedraagt 4,7 meter x 4,95 meter = 23,27 m2
- -
de oppervlakte van de achterwand van de berging van [gedaagden sub 1 en 2] bedraagt 3 meter x 3,5 meter = 10,5 m2
- -
de muur is dus 23,27 m2 minus 10,5 m2 mandelig = 12,77 m2
- -
[eiser] moet dan de helft van 12,77 m2, oftewel 6,38 m2 bijdragen en [gedaagden sub 1 en 2] het overige deel.
- -
De verhouding in de bijdrageplicht is alsdan 0,27 ( [eiser] ) : 0,73 ( [gedaagden sub 1 en 2] ).
4.6.
De kantonrechter oordeelt, anders dan zij voorlopig heeft overwogen ter comparitie en overeenkomstig het standpunt van [gedaagden sub 1 en 2] , dat de tuinmuur ook ter hoogte van de berging mandelig is. Weliswaar is de muur ter hoogte van de berging slechts aan één zijde vrij, maar artikel 5:67 BW bepaalt dat iedere mede-eigenaar tegen de mandelige scheidsmuur mag aanbouwen. Hieraan is niet het gevolg verbonden dat de mandeligheid op die wijze ten einde komt.
4.7.
Artikel 5:65 BW bepaalt dat mandelige zaken op kosten van alle mede-eigenaars moeten worden onderhouden, gereinigd en zo nodig vernieuwd. De kosten worden gelijkelijk aan de mede-eigenaars in rekening gebracht (art. 3:172 BW jo 3:166 BW), tenzij daarvan in een aparte regeling op grond van art. 5:69 BW jo. art. 3:168 BW is afgeweken. De vraag is dan of met mede-eigenaar het individu of het collectief wordt bedoeld, dus of de mede-eigenaars van [adres 2] gezamenlijk deelgenoot zijn in de mede-eigendom van de tuinmuur tussen hun perceel en dat van [eiser] , of ieder apart. In het eerste geval moet [gedaagden sub 3 en 4] de helft bijdragen aan de kosten van zijn stuk muur, in het tweede geval 2/3e (namelijk man en vrouw ieder 1/3e). Hetzelfde geldt voor [gedaagden sub 1 en 2] .
4.8.
In de parlementaire geschiedenis is op deze vraag niet uitdrukkelijk ingegaan. Wel blijkt naar het oordeel van de kantonrechter uit de tekst van de wet en de gebezigde bewoordingen in de parlementaire geschiedenis dat de wetgever steeds het oog heeft gehad op het collectief, dus één mede-eigenaar aan de ene kant van de muur en één mede-eigenaar aan de andere, zonder rekening te houden met de vraag of de mede-eigendom aan de ene of andere kant toebehoort aan één of meer personen. De kantonrechter verwijst bijvoorbeeld naar de bewoording van artikel 6:59 lid 1 BW. Daar wordt gesproken over ‘de eigenaar’ van een erf en niet van ‘de eigenaar dan wel eigenaren’ van een erf.
4.9.
Dit betekent dat [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3 en 4] ieder de helft van de herstel- dan wel vervangingskosten van het stuk muur tussen hun respectieve percelen en dat van [eiser] dienen bij te dragen en [eiser] de helft van de gehele muur. Ter comparitie is gemeten dat de muur tussen [gedaagden sub 1 en 2] en [eiser] ongeveer vier meter breed is en de muur tussen [gedaagden sub 3 en 4] en [eiser] ongeveer 2,30 meter. De tuinmuur van [eiser] grenst dus ongeveer voor (4,00/6,30 =) 63% aan de tuin van [gedaagden sub 1 en 2] en voor ongeveer (2,30/6,30 =) 37% aan de tuin van [gedaagden sub 3 en 4] . Dit betekent dat [eiser] 50% van de met herstel dan wel vervanging van de muur gemoeide kosten zal dienen te dragen, [gedaagden sub 1 en 2] (de helft van 63% =) 31,5% en [gedaagden sub 3 en 4] (de helft van 37% =) 18,5%.
Deskundigenrapportage
4.10.
Ing. F.M.J. Feron van Eff Eff Bouwpathologie is in het tussenvonnis van 28 februari 2018 benoemd als deskundige. Hem is gevraagd de descente bij te wonen,
de tuinmuur tussen het perceel van [eiser] enerzijds en de percelen van [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3 en 4] anderzijds te bekijken en aan te geven of sprake is van een gevaarzettende situatie en, indien ja, wat de oorzaak hiervan is en wat de herstel- dan wel vervangingsmogelijkheden en kosten zijn. Verder is hem opgedragen antwoord te geven op eventueel ter plekke te stellen aanvullende vragen.
4.11.
De conclusie van Feron ten aanzien van de gevaarzetting was duidelijk. De tuinmuur is gevaarlijk en dient te worden verstevigd dan wel vervangen. Partijen hebben zich ter comparitie, gehouden aansluitend aan de descente, aangesloten bij deze conclusie van Feron. Dit is dus geen punt van discussie meer.
4.12.
Feron heeft echter eveneens aangegeven nog geen kostenopstelling te kunnen maken omdat één en ander afhankelijk is van een nog uit te voeren grondsondering. Hij heeft bij e-mail van 3 april 2018, die ook aan partijen is gestuurd, meegedeeld dat het in het tussenvonnis van 28 februari 2018 toegekende voorschot niet toereikend zal zijn en heeft begroot dat een aanvullend bedrag van € 940,- inclusief btw benodigd zal zijn, te weten € 360,- inclusief btw ten behoeve van de kosten van de constructeur en € 580,- inclusief btw voor het opstellen van een rapport met begrotingen. Partijen hebben zich bij akte over de hoogte van het aanvullend voorschot uitgelaten. Zij hebben alle ingestemd met het aanvullend voorschot van € 580,- en geen bezwaar geuit tegen de kosten van de constructeur.
4.13.
De kantonrechter zal derhalve het aanvullende voorschot begroten op € 940,- inclusief btw en [eiser] overeenkomstig de hoofdregel van artikel 195 Rv opdragen dit voorschot te betalen.
Kosten constructief advies, kosten grensreconstructie en kosten uittreksel Kadaster
4.14.
[eiser] heeft in het lichaam van de dagvaarding in het geheel niets aangevoerd over de grondslag van zijn vordering op [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3 en 4] ten aanzien van de kosten voor het constructief advies, de grensreconstructie en het uittreksel Kadaser. Hij heeft enkel aangevoerd dát hij die kosten heeft gemaakt, maar niet waarom [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3 en 4] deze kosten zouden moeten vergoeden. Desgevraagd ter comparitie heeft hij aangevoerd dat gedaagden de kosten moeten betalen omdat [gedaagden sub 1 en 2] ontkent mede-eigenaar te zijn van de tuinmuur en omdat de resultaten aan alle partijen ten goede zijn gekomen. Dit is echter geen grondslag op basis waarvan [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3 en 4] tot vergoeding verplicht zijn. Een vergoedingsplicht ontstaat immers pas als deze kosten zijn aan te merken als onderhouds-, reinigings- dan wel vernieuwingskosten (artikel 5:65 BW), als het inschakelen van een constructeur of het Kadaster is aan te merken als een handeling dienende tot gewoon onderhoud of tot behoud van een gemeenschappelijk goed of als een handeling die geen uitstel kon lijden (artikel 3:170 BW) dan wel als deze handelingen zijn verricht op grond van een beheersregeling (artikel 3:168 BW). Dat hiervan sprake is, heeft [eiser] niet (voldoende gemotiveerd) onderbouwd. De vordering [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3 en 4] ieder te veroordelen om € 829,05 aan [eiser] te betalen zal daarom worden afgewezen.
Overig
4.15.
In afwachting van het deskundigenbericht houdt de kantonrechter iedere verdere beslissing aan.
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
beveelt de reeds bij vonnis van 28 februari 2018 benoemde deskundige de heer F.M.J. Feron van Eff Eff Bouwpathologie, Struik 16-18 te (6333 BP) Schimmert schriftelijk te rapporteren wat de oorzaak is van de instabiliteit van de tuinmuur tussen het perceel van [eiser] ( [adres 1] te [plaats] ) enerzijds en de percelen van [gedaagden sub 1 en 2] ( [adres 3] ) en [gedaagden sub 3 en 4] ( [adres 2] ) anderzijds en aan te geven wat de herstel- dan wel vervangingsmogelijkheden en –kosten zijn,
het voorschot
5.2.
stelt de hoogte van het aanvullend voorschot op de kosten van de deskundige vast op het door de deskundige begrote bedrag van € 940,- inclusief btw,
5.3.
bepaalt dat [eiser] het voorschot dient over te maken binnen twee weken na de datum van de nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak,
5.4.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot,
het onderzoek
5.5.
bepaalt dat [eiser] zijn procesdossier in afschrift aan de deskundige dient te doen toekomen,
5.6.
bepaalt dat de deskundige, indien nog nodig, het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats,
5.7.
wijst de deskundige er op dat:
- -
de deskundige voor aanvang van het onderzoek dient kennis te nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op www.rechtspraak.nl of desgevraagd te verkrijgen bij de griffie),
- -
de deskundige het onderzoek pas na het bericht van de griffier omtrent betaling van het voorschot dient aan te vangen,
- -
de deskundige het onderzoek onmiddellijk dient te staken en contact dient op te nemen met de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
5.8.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te verstrekken indien deze daarom verzoekt, de deskundige toegang dienen te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van het onderzoek,
het schriftelijk rapport
5.9.
draagt de deskundige op om uiterlijk twee maanden na het schriftelijk bericht van de griffier omtrent de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend bericht in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie,
5.10.
wijst de deskundige er op dat:
- -
uit het schriftelijk bericht moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd,
- -
de deskundige een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, opdat partijen de gelegenheid krijgen binnen vier weken daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden,
5.11.
bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het conceptrapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het conceptrapport te reageren,
overige bepalingen
5.12.
draagt de griffier op de zaak op de rol te plaatsen:
- -
indien het voorschot niet binnen de daarvoor bepaalde (eventueel verlengde) termijn is ontvangen: voor akte uitlating voortprocederen aan beide zijden op een termijn van twee weken of
- -
na ontvangst ter griffie van het deskundigenbericht: voor conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van beide partijen op een termijn van vier weken,
5.13.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken.
type: GD
coll: