ABRvS, 15-06-2005, nr. 200409756/1
ECLI:NL:RVS:2005:AT7406
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
15-06-2005
- Zaaknummer
200409756/1
- LJN
AT7406
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2005:AT7406, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 15‑06‑2005; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 15‑06‑2005
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 3 december 2004, kenmerk BS318818, heeft verweerder de aanvraag van appellante om een vergunning krachtens de Wet milieubeheer voor onder meer het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor de opslag en verkoop van maximaal 10.000 kg consumentenvuurwerk, gelegen aan de [locatie] te Maassluis, kadastraal bekend gemeente Maassluis, sectie […], nummers […], afgewezen.
Partij(en)
200409756/1.
Datum uitspraak: 15 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Maassluis,
en
het college van burgemeester en wethouders van Maassluis,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 december 2004, kenmerk BS318818, heeft verweerder de aanvraag van appellante om een vergunning krachtens de Wet milieubeheer voor onder meer het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor de opslag en verkoop van maximaal 10.000 kg consumentenvuurwerk, gelegen aan de [locatie] te Maassluis, kadastraal bekend gemeente Maassluis, sectie […], nummers […], afgewezen.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 6 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 6 december 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 9 maart 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2005. Appellante is vertegenwoordigd door mr. J. Bouwman-Treffers, advocaat te Naaldwijk en [gemachtigde]. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. P.H. Harent, ambtenaar van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1.
Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden aan een vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Hieruit volgt dat de vergunning moet worden geweigerd, indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de artikelen 8.10, eerste lid, en 8.11 van de Wet milieubeheer komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.
2.2.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit van 3 december 2004 de voor 10.000 kilogram consumentenvuurwerk aangevraagde vergunning geweigerd. Verweerder heeft geoordeeld dat hoewel aan alle veiligheids- en andere voorschriften is voldaan, een vuurwerkopslag van 10.000 kilogram onder een woninggebouw naar zijn mening gezien de maatschappelijke onrustgevoelens en het veiligheidsaspect niet aanvaardbaar is.
2.3.
Na de schorsing van het besluit van 3 december 2004 door de Voorzitter (uitspraak van 14 december 2004, zaaknummer 200409745/2, heeft verweerder op verzoek van appellante op 15 december 2004 toestemming gegeven om in de inrichting voor de duur van 1 jaar 5.000 kilogram consumentenvuurwerk op te slaan en te verkopen.
2.4.
Verweerder stelt dat appellante geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van haar beroep, nu appellante inmiddels toestemming heeft gevraagd en verkregen om voor de duur van 1 jaar 5.000 kilogram consumentenvuurwerk op te slaan en te verkopen.
2.4.1.
De Afdeling kan uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet concluderen dat appellante geen procesbelang heeft bij een beoordeling van de afwijzende beslissing op haar vergunningaanvraag van 14 april 2004, die ziet op het voor onbeperkte duur opslaan en verkopen van 10.000 kilogram consumentenvuurwerk. Na eventuele vernietiging van het bestreden besluit zal opnieuw moeten worden beslist op de aanvraag voor het opslaan van 10.000 kilogram consumentenvuurwerk. Het beroep tegen het besluit van 3 december 2004 dient dan ook inhoudelijk te worden beoordeeld.
2.4.2.
Wat de inhoud van het weigeringsbesluit van 3 december 2004 betreft erkent verweerder bij nader inzien dat de onder 2.2 genoemde feiten en omstandigheden geen reden zijn om vergunning te weigeren. De Afdeling onderschrijft dat standpunt. Het besluit is daarom in strijd met het algemeen rechtsbeginsel dat vergt dat besluiten zorgvuldig worden genomen.
2.4.3.
Het beroep is gegrond en het besluit dient te worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding te bepalen dat verweerder binnen zes weken dient te beslissen op de aanvraag van 14 april 2004.
2.5.
Verweerder dient te worden veroordeeld in de proceskosten.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het beroep gegrond;
- II.
vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maassluis van 3 december 2004, kenmerk BS318818;
lll. bepaalt dat verweerder binnen zes weken na de datum van deze uitspraak opnieuw beslist op de aanvraag;
- IV.
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Maassluis tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 753,76 (zegge: zevenhonderddrieënvijftig euro en zevenenzestig eurocent), waarvan € 644,00 (zegge: zeshonderd vierenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Maassluis aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
- V.
gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Maassluis aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 546,- (zegge: vijfhonderdzesenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. drs. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Stolker
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2005
157-484.