Hof 's-Hertogenbosch, 27-03-2008, nr. HV 103.009.892 (R200800095)
ECLI:NL:GHSHE:2008:BC7808
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
27-03-2008
- Zaaknummer
HV 103.009.892 (R200800095)
- LJN
BC7808
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2008:BC7808, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 27‑03‑2008; (Hoger beroep)
Uitspraak 27‑03‑2008
Inhoudsindicatie
Perikelen wijzigingswet Wjz gesloten jeugdzorg: - de wijzigingswet heeft onmiddellijke werking; - aan een verzoek, ingediend voor 1 januari 2008, kunnen niet alsnog de vereisten worden gesteld als genoemd in artikel 29b Wjz, zoals onder meer het vereiste van instemming van een gedragswetenschapper; - gelet op de snelheid waarmee de wijzigingswet Wjz gesloten jeugdzorg is ingevoerd, moet er bovendien soepel worden omgegaan met de vereiste instemming van een gedragswetenschapper en vormt het ontbreken van een daaraan voorafgaand onderzoek geen reden om het inleidend verzoek alsnog af te wijzen; - instemmingsvereiste plaatsing JJI gepasseerd door te anticiperen op inwerkingtreding van het wetsontwerp Reparatiewet gesloten jeugdzorg, dat inmiddels door de Tweede Kamer is aangenomen, waarbij dit vereiste wordt geschrapt.
Partij(en)
MB
27 maart 2008
Sector civiel recht
Zaaknummer HV 103.009.892 (R200800095)
Zaaknummer eerste aanleg 168539/JE RK 07-2355
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Beschikking
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
thans verblijvende in de justitiële jeugdinrichting De Hunnerberg, locatie De Maasberg te Overloon, gemeente Boxmeer,
appellante,
hierna te noemen: [X.],
procureur: mr. I. Gerrand,
t e g e n
de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Noord en Zuidoost-Brabant,
gevestigd en kantoorhoudende te Eindhoven,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 4 januari 2008, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 28 januari 2008, heeft [appellante] verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 18 februari 2008, heeft Stichting Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna: de stichting) verzocht het hoger beroep van [appellante] af te wijzen, de bestreden beschikking te vernietigen en in goede justitie te bepalen dat een machtiging tot plaatsing in een accommodatie van een zorgaanbieder (24uurs) gesloten wordt verleend voor de duur van één jaar.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 maart 2008.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- -
[appellante], bijgestaan door mr. I. Gerrand;
- -
mr. H. Werger, namens de raad;
- -
mevrouw [Y.], de moeder van [appellante];
- -
de heer W. van Ham en mevrouw F. Jonkers, in haar hoedanigheid van gezinsvoogd van [appellante], namens de stichting.
De heer [Z.], de vader van [appellante], is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen ter zitting. De moeder heeft ter zitting aangegeven mede namens de vader te spreken.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- -
de producties, overgelegd bij het beroepschrift;
- -
de producties, overgelegd bij het verweerschrift;
- -
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 4 januari 2008;
- -
het faxbericht met bijlagen van de stichting d.d. 3 maart 2008.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1.
Uit de affectieve relatie van de moeder en de vader is op [geboortejaar] te [geboorteplaats] de thans nog minderjarige [appellante] (hierna: [appellante]) geboren.
De moeder was op dat moment nog gehuwd met de heer [A.].
De heer [A.] heeft zijn vaderschap ten aanzien van [appellante] op 12 mei 1999 ontkend. Op 3 december 1999 heeft de vader [appellante] vervolgens erkend.
De vader en de moeder waren toen inmiddels met elkaar gehuwd.
De moeder is alleen belast met het ouderlijk gezag over [appellante].
4.2.
De kinderrechter in de rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft [appellante] bij beschikkingen van 12 december 2007 voorlopig ondertoezicht gesteld voor de duur van drie maanden alsmede een machtiging tot plaatsing in een justitiële jeugdinrichting (JJI) verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Bij beschikking van 4 januari 2008 heeft de kinderrechter in de rechtbank ’s-Hertogenbosch [appellante] vervolgens voor de duur van één jaar ondertoezichtgesteld.
4.3.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter in de rechtbank ’s-Hertogenbosch machtiging verleend tot plaatsing van [appellante] in een JJI voor de duur van één jaar.
4.3.2.
De kinderrechter heeft daartoe overwogen dat het in het belang van de verzorging en opvoeding noodzakelijk is dat [appellante] uit huis wordt geplaatst voor de duur van één jaar. Gelet op het feit dat er ten aanzien van [appellante] sprake is van ernstige gedragsproblematiek, waaronder wegloopgedrag, de kennelijke beïnvloedbaarheid en het gesloten karakter, blijft plaatsing in een JJI noodzakelijk, aldus de kinderrechter.
4.4.
In haar beroepschrift stelt [appellante] - kort gezegd - dat er ten onrechte door de rechtbank vanuit is gegaan dat het in het belang van de verzorging en opvoeding noodzakelijk is dat [appellante] in een JJI wordt geplaatst voor de duur van één jaar. Eveneens is door de rechtbank ten onrechte overwogen dat vrijwillige hulpverlening niet tot een gewenst resultaat heeft geleid. [appellante] acht de verleende machtiging disproportioneel, onder meer omdat zij bereid is thuisbegeleiding te accepteren.
4.4.1.
Ter zitting heeft [appellante] primair om een thuisplaatsing met ondersteuning van multi systeem therapie (MST) verzocht. Subsidiair wenst zij een plaatsing in een open setting als in een Opvang en Observatiegroep (hierna: O&O-groep) om zo de mogelijkheid te krijgen zich verder te ontwikkelen en te werken aan de onderlinge relaties binnen de thuissituatie.
4.5.
Het hof overweegt als volgt.
Toepasselijk recht
4.5.1.
Op 1 januari 2008 is in werking getreden de Wet van 20 december 2007, houdende wijziging van de Wet op de jeugdzorg met betrekking tot jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de wet in gesloten setting (gesloten jeugdzorg) (hierna: wijzigingswet Wjz gesloten jeugdzorg).
Artikel VII van die wet bevat bepalingen van overgangsrecht. Uit deze bepalingen moet naar het oordeel van het hof worden afgeleid, dat de wijzigingswet Wjz gesloten jeugdzorg onmiddellijke werking heeft.
Een verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing als bedoeld in artikel 1:261 lid 5 Burgerlijk Wetboek, ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de wijzigingswet Wjz gesloten jeugdzorg, geldt op grond van artikel VII lid 1 van die wet met ingang van dat tijdstip namelijk als een verzoek om een machtiging als bedoeld in artikel 29b Wjz.
4.5.2.
De onmiddellijke werking houdt naar het oordeel van het hof echter niet in dat aan een verzoek, ingediend voor 1 januari 2008, alsnog de vereisten kunnen of moeten worden gesteld als genoemd in artikel 29b Wjz, zoals onder meer het vereiste van instemming van een gedragswetenschapper (artikel 29b lid 5 Wjz).
Zou hier anders over worden gedacht, dan zou dat betekenen dat de vereisten die op grond van de wijzigingswet Wjz gesloten jeugdzorg aan een verzoek tot verlening van een machtiging ex artikel 29b Wjz worden gesteld, met terugwerkende kracht reeds vóór de inwerkingtreding van de wijzigingswet Wjz gesloten jeugdzorg zouden gelden. Dat kan naar het oordeel van het hof simpelweg niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest.
4.5.3.
Het hof stelt vast dat de rechtbank bij het nemen van de bestreden beschikking niet heeft onderkend dat op de beoordeling van het inleidend verzoek inmiddels artikel 29b Wjz van toepassing was. De rechtbank heeft het inleidend verzoek immers behandeld en de machtiging verleend op grond van het op een gesloten plaatsing als de onderhavige niet meer van toepassing zijnde artikel 1:261 BW. Reeds om die reden dient de bestreden beschikking te worden vernietigd.
Inhoudelijke beoordeling
4.6.1.
Zoals gezegd, is op het onderhavige inleidend verzoek artikel 29b Wjz van toepassing. Ter beoordeling staat derhalve de vraag of er sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in een accommodatie als bedoeld in artikel 29k lid 1 Wjz noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
Gelet op de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting bij het hof naar voren is gekomen, is daarvan naar het oordeel van het hof bij [appellante] sprake.
4.6.2.
Evenals de rechtbank oordeelt het hof dat [appellante] met ernstige gedrags-problemen kampt. Gebleken is immers dat [appellante] in het verleden meerdere malen is weggelopen van haar ouderlijk huis alsook van de O&O-groep daags nadat zij daar in december 2007 was geplaatst. Zelfs heeft zij in het begin van haar plaatsing in de JJI aan de gezinsvoogd verteld dat zij wilde ontsnappen en concrete plannen daartoe had.
Ook is zij meerdere keren door de school geschorst in verband met gedragsproblemen. Eveneens is er sprake geweest van drugsgebruik door [appellante], zo heeft zij ter zitting van het hof erkend, en heeft zij opgetrokken met haar vriend [B.] waarvan wordt vermoed dat hij een zogenaamde loverboy is en van wie bekend is dat hij onder toezicht staat van de jeugdreclassering.
[appellante] is bovendien beïnvloedbaar gebleken en heeft manipulerend gedrag vertoond. Verder heeft zij veel gelogen en suïcidale neigingen gehad. Tot slot is er bij [appellante] sprake geweest van automutilatie en anorexiaproblemen.
Hoewel [appellante] ter zitting heeft verklaard veel spijt te hebben van haar gedrag, waarbij zij onder invloed handelde van haar toenmalige vriend [B.], betreft het hier naar het oordeel van het hof dermate ernstige problematiek, dat niet aan te nemen is dat deze door een verblijf van enkele maanden in een JJI is verholpen. De verklaring van [appellante] dat zij de door haar in het verleden gemaakte fouten niet meer zal maken en dat zij niet meer zal terugvallen in haar oude gewoonten en bovendien haar contact met haar vriend [B.] heeft verbroken, doet daar - hoe goed ook bedoeld - naar het oordeel van het hof niet aan af.
4.6.3.
Daarnaast speelt een rol dat de ouders over onvoldoende pedagogische vaardigheden beschikken en dat bij hen gezag over [appellante] ontbreekt. Gebleken is dat de vader bij [appellante] lijfstraffen heeft toegepast voor haar gedragingen. Tevens is er - in het verleden - door de ouders aangegeven dat het een oplossing zou zijn om [appellante] door familie in India te laten heropvoeden. Bovendien heeft de inzet door de stichting Combinatie van de projecten “Jeugdzorg Dichtbij” in 2006 en “crisishulp aan huis” in 2007 op vrijwillige basis niet voor een doorbraak gezorgd. Ditzelfde geldt voor de plaatsing van [appellante] in de O&O-groep eind 2007.
4.6.4.
Hoewel de ouders wel de intentie hebben om [appellante] te helpen en mee te werken aan de hulpverlening, zijn er thans naar het oordeel van het hof onvoldoende garanties dat de ouders niet zullen terugvallen in het oude patroon.
De door de moeder en [appellante] ter zitting aangegeven mogelijkheid om in de thuissituatie ondersteund te worden met multi systeem therapie (MST) - door de rechtbank in het proces-verbaal ten onrechte aangeduid als “Amnesty” - is bovendien naar het oordeel van het hof een stap te ver.
Thans is het nog niet duidelijk of MST dan wel plaatsing in een O&O-groep de voor [appellante] geëigende therapieën zijn. De problematiek waarmee [appellante] te kampen heeft is immers nog niet duidelijk.
De stichting heeft ter zitting aangegeven dat er zeer recent een persoonlijkheidsonderzoek heeft plaatsgevonden om meer duidelijkheid te krijgen over [appellante]’s problematiek. Medio april 2008 wordt hiervan de uitslag verwacht, waarna er vervolgens gewerkt zal worden aan het opzetten van de juiste hulpverlening.
Het hof acht het - evenals de raad en de stichting - van groot belang dat de uitkomsten van dat onderzoek worden afgewacht.
4.6.5.
Met betrekking tot de door de advocaat van [appellante] ter zitting geponeerde stelling dat niet is voldaan aan de in artikel 29b lid 5 Wjz genoemde voorwaarde van de instemming van een gedragsdeskundige, oordeelt het hof als volgt.
Zoals hiervoor reeds overwogen (r.o. 4.5.2.) brengt de onmiddellijke werking van de wijzingswet Wjz gesloten jeugdzorg niet met zich dat een vóór 1 januari 2008 ingediend verzoek alsnog aan de sedert die datum geldende vereisten moet voldoen, temeer niet nu een dergelijke instemming dient te berusten op een daaraan voorafgaand onderzoek door de gedragsdeskundige.
De behandeling in eerste aanleg heeft plaatsgevonden ter zitting van 4 januari 2008. De bestreden beschikking dateert eveneens van 4 januari 2008.
Gelet op de snelheid waarmee de wijzigingswet Wjz gesloten jeugdzorg is ingevoerd, oordeelt het hof bovendien dat er soepel moet worden omgegaan met deze voorwaarde en vormt het ontbreken van een dergelijk onderzoek geen reden om het inleidend verzoek alsnog af te wijzen.
Dat neemt niet weg dat wel geoordeeld moet worden of de noodzaak voor plaatsing in een gesloten setting noodzakelijk is. Naar het oordeel van het hof is dat het geval. De ernstige gedragsproblemen rechtvaardigen dit, zoals de raad in zijn rapport van 12 december 2007 heeft aangegeven.
Overigens heeft zeer recent een persoonlijkheidsonderzoek van [appellante] plaatsgevonden. De uitkomsten daarvan zijn echter nog niet beschikbaar.
Duur van de machtiging
4.7.1.
De stichting heeft het hof verzocht de machtiging te verlenen voor de duur van één jaar.
Op grond van artikel 29h lid 3 Wjz bepaalt de kinderrechter de geldigheidsduur van de machtiging op ten hoogste de termijn gedurende welke de jeugdige aanspraak heeft op het verblijf. De aanspraak van [appellante] op het verblijf in een gesloten setting is door de stichting in het indicatiebesluit van 12 december 2007 bepaald op ten hoogste 365 dagen.
Deze termijn is aangevangen op het moment dat [appellante] in De Maasberg werd opgenomen. Voor zover het hof bekend was dit op of omstreeks 22 december 2007, zodat de machtiging hooguit verleend zou kunnen worden tot uiterlijk 22 december 2008.
Anders dan voorheen is de duur van de machtiging niet meer gekoppeld aan de duur van de geldende ondertoezichtstelling, welke in het geval van [appellante] is verleend tot 4 januari 2009. In dit geval loopt de geldigheidsduur van het indicatiebesluit eerder af.
4.7.2.
Het hof ziet aanleiding om in casu de geldigheidsduur te beperken tot 1 juli 2008. Dan zal namelijk duidelijk zijn wat de uitkomsten van het persoonlijkheidsonderzoek van [appellante] inhouden en zal een vervolgtraject voor de behandeling van haar problematiek kunnen zijn geformuleerd.
Het hof gaat ervan uit dat dit tot een nieuw indicatiebesluit zal leiden.
Instemmingsvereiste
4.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel VII lid 6 wijzigingswet Wjz gesloten jeugdzorg heeft de jeugdige, ten aanzien van wie een machtiging tot gesloten plaatsing is verleend, tot 1 januari 2010 geen aanspraak op verblijf en de gedurende dat verblijf te verlenen jeugdzorg ingevolge de Wjz in - kort gezegd - een daartoe aangewezen accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
Dit hangt samen met de omstandigheid dat tot 1 januari 2010 geleidelijk aan het aantal benodigde plaatsen dient te worden uitgebreid. Tot die datum zal nog gebruik worden gemaakt van de voor 1 januari 2008 daarvoor beschikbare plaatsen in JJI's.
4.8.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel VII lid 3 wijzigingswet Wjz gesloten jeugdzorg is dan ook bepaald dat de verleende machtiging ten uitvoer kan worden gelegd in een JJI.
Hieraan is echter de voorwaarde gekoppeld van instemming van de jeugdige en degene die het gezag over hem uitoefent. Namens [appellante] is aangegeven dat zij geen instemming verleent voor een (verder) verblijf in een JJI. Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
4.8.3.
De verantwoordelijke ministers hebben inmiddels aangegeven dat met betrekking tot de vereiste instemming sprake is van een onvolkomenheid in de overgangsbepalingen van artikel VII wijzigingswet Wjz gesloten jeugdzorg.
Mede in verband hiermee is op 29 februari 2008 bij de Tweede Kamer ingediend het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de jeugdzorg en de Wet van 20 december 2007, Stb. 578 (Reparatiewet gesloten jeugdzorg), nr. 31.373.
Bij dit wetsvoorstel wordt onder meer voorgesteld artikel VII lid 3 wijzigingswet Wjz gesloten jeugdzorg aldus te wijzigen dat de vereiste instemming van de jeugdige en diens gezaghebbende ouder met een verblijf in een JJI komt te vervallen.
Het hof ontleent aan de memorie van toelichting de volgende passage:
“(…) Inmiddels is gebleken dat het overgangsrecht van deze wet twee onvolkomenheden bevat. (…) De capaciteit van de gesloten jeugdzorg wordt geleidelijk opgebouwd. Daarom moeten tot 1 januari 2010 jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg nog in een justitiële jeugdinrichting geplaatst kunnen worden.
De keuze tussen plaatsing van een jeugdige in de gesloten jeugdzorg of in een justitiële jeugdinrichting moet naar onze mening gebaseerd zijn op inhoudelijke gronden, zoals kwetsbaarheid van de jeugdige. Dit eist een individuele beoordeling, waarover in het zogenoemde plaatsingsprotocol gesloten jeugdzorg, in overleg met ons en na inhoudelijke goedkeuring door de gedeputeerden en wethouders van de provincies en grootstedelijke regio’s, afspraken zijn gemaakt tussen de Staatssecretaris van Justitie en de vertegenwoordigers van de branchecommissies Bureaus Jeugdzorg en Zorgaanbieders (waaronder ook de justitiële jeugdinrichtingen) van de MOgroep.
Bij iedere individuele jeugdige wordt, op basis van zijn problematiek, bekeken in welke instelling hij geplaatst zou moeten worden. Daarbij is afgesproken dat de meest kwetsbare jeugdigen als eerste in de gesloten jeugdzorg geplaatst worden. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om slachtoffers van seksueel misbruik. De andere jeugdigen zullen om te beginnen nog een plaats aangewezen krijgen in een justitiële jeugdinrichting. Overigens voldoet plaatsing in een justitiële jeugdinrichting aan de eis die artikel 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind stelt. Net als thans het geval is, zijn justitiële jeugdinrichtingen aan te merken als een geschikte instelling voor kinderzorg in de zin van het derde lid van dat artikel.
Het bij de wet gesloten jeugdzorg opgenomen overgangsrecht eist voor plaatsing van een jeugdige met een machtiging gesloten jeugdzorg in een justitiële jeugdinrichting, de instemming van de jeugdige en van degene die het gezag over hem uitoefent. Het afhankelijk maken van de plaatsing van de instemming van de jeugdige of degene die het gezag over hem heeft, doorkruist het beleid rond plaatsing van kwetsbare jeugdigen. Dit kan tot gevolg hebben dat een jeugdige die weigert in een justitiële jeugdinrichting geplaatst te worden, lang op een plek in de gesloten jeugdzorg moet wachten. Het is in het belang van de jeugdige dat hij zo spoedig mogelijk de behandeling krijgt die hij nodig heeft. Dit belang kan met het instemmingsvereiste in gevaar komen, als er wel een plek beschikbaar is in een justitiële jeugdinrichting, maar niet in de gesloten jeugdzorg.
Het voorgestelde artikel II strekt ertoe het instemmingsvereiste dat is opgenomen in artikel VII, derde lid, tweede volzin, te schrappen. (…)”.
Op 13 maart 2008 heeft de Tweede Kamer dit wetsvoorstel zonder beraadslaging en zonder stemming aangenomen. Het ligt thans ter behandeling in de Eerste Kamer.
4.8.4.
Het hof ziet aanleiding om te anticiperen op de inwerkingtreding van het voorgaande voorstel van wetswijziging. De mogelijkheid van anticipatie is ter zitting in hoger beroep aan de orde geweest. Aan (de advocaat van) [appellante] en de overige belanghebbenden is de mogelijkheid geboden om nog schriftelijk te reageren indien het wetsvoorstel vóór de datum van deze beschikking in de Tweede Kamer aangenomen zou worden. Daarvan is noch door (de advocaat van) [appellante], noch door een andere belanghebbende gebruik gemaakt.
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het hier een tijdelijke overgangsfase betreft van een situatie die tot 1 januari 2008 weliswaar niet als ideaal werd beschouwd, maar die niettemin algemeen werd geaccepteerd.
Het hof acht het bovendien, mede gelet op de in de memorie van toelichting genoemde belangen van de jeugdige, bij afweging van de belangen van [appellante] van groter belang dat de voor haar te verlenen machtiging ten uitvoer wordt gelegd in De Hunnerberg, locatie Maasberg, dan dat [appellante] als gevolg van een strikte handhaving van dit artikel- onderdeel verstoken zal blijven van de voor haar meest aangewezen verblijfplek en behandelplek.
Daarbij heeft het hof tevens in aanmerking genomen dat niet uitgesloten is te achten dat de ouders, in het geval [appellante] voorlopig thuis een plek in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg zal moeten afwachten danwel de inwerkingtreding van de Reparatiewet, dit niet zullen afwachten, maar haar naar India zullen overbrengen om de bij [appellante] aanwezige problematiek daar door eigen familie aan te laten pakken, en voor het hof niet duidelijk is of deze aanpak het gewenste resultaat zal opleveren.
4.8.5.
Overigens gaat het hof er wel vanuit dat aan de hand van de uitkomsten van het verrichte persoonlijkheidsonderzoek zorgvuldig zal worden bezien of [appellante] voldoet aan de criteria in het plaatsingsprotocol voor plaatsing met voorrang in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
4.9.
Deze beslissing is ingevolge artikel 29h lid 1 Wjz van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad.
4.10.
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
5. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 4 januari 2008;
en opnieuw rechtdoende:
verleent machtiging tot plaatsing van [appellante] , geboren op [geboortejaar] te [geboorteplaats], in een accommodatie van een zorgaanbieder (24 uurs) gesloten tot uiterlijk 1 juli 2008.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Everaars-Katerberg, Smeenk-van der Weijden en Beekhoven van den Boezem uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 27 maart 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.