Rb. Noord-Nederland, 07-06-2016, nr. LEE 16-1243 en 16-1244
ECLI:NL:RBNNE:2016:2776
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
07-06-2016
- Zaaknummer
LEE 16-1243 en 16-1244
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2016:2776, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 07‑06‑2016; (Voorlopige voorziening+bodemzaak)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2017:2561
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Voorzieningenrechter oordeelt dat bouwplan ten aanzien van terras in strijd met goede ruimtelijke ordering is, aangezien er sprake is van overschrijding van de grenswaarde voor geluid op de gevel van de dichtsbijzijnde woning. Voor het overige geen strijd met goede ruimtelijke onderbouwing. Voorzieningenrechter voorziet zelf door de vergunning te vernietigen en als aanvullende voorwaarde in de vergunning op te nemen dat geen terras wordt gesitueerd op de locatie die is opgenomen.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/1243 en 16/1244
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 juni 2016 in de zaak tussen
1. [verzoekers], Groningerweg 8 te Sleen,
2. [verzoekers]Groningerweg 4 te Sleen,
(gemachtigde: G. Metselaar)
3. [verzoekers]Groningerweg 6 te Sleen,
(gemachtigde: mr. drs. R.S. Wertheim)
samen te noemen verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Coevorden, verweerder
Vergunninghouder [derde belanghebbende]., te Sleen, heeft als belanghebbende aan het geding deelgenomen (gemachtigde: mr. R. Snel).
Procesverloop
Bij besluit van 1 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan Weggemans Holding b.v. (vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het herbouwen van een boerderij met als functie restaurant, galerie en bedrijfswoning, het bouwen van een bijgebouw (hooischuur) met logiesfunctie en een wagenschuur, het verleggen van de inrit en het brandveilig gebruik van de gebouwen voor de locatie plaatselijk bekend [adres] te Sleen.
Op 16 maart 2016 hebben verzoekers beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en verzocht om wijziging van het petitum van het verzoek tot het treffen van het verzoek conform het bepaalde in artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het geschil is behandeld op de zitting van 18 april 2016. Verzoeker [naam] is verschenen en namens [naam]-[naam] is [naam] verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verzoekers [naam] zijn verschenen, bijgestaan door
mr. I.M.C. van Leeuwen. Verweerder is vertegenwoordigd door J. Hennessy en F.P. de Vries. Namens vergunninghouder is [derde belanghebbende] verschenen, eveneens bijgestaan door zijn gemachtigde.
De voorzieningenrechter heeft de behandeling van het verzoek aangehouden.
De behandeling van het verzoek is voortgezet op de zitting van 2 mei 2016. Verzoeker
[naam] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verzoekers [naam] en
[naam] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde bovengenoemd. Verweerder is vertegenwoordigd door J. Hennessy en F.P. de Vries. Vergunninghouder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen.
1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.1.
Aangezien tijdig beroep is ingediend tegen het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd is, is voldaan aan het connexiteitsvereiste.
2. De voorzieningenrechter stelt vast dat spoedeisend belang aanwezig is, omdat vergunninghouder reeds gebruik heeft gemaakt van de verleende omgevingsvergunning.
3.1.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat verzoekers [naam] niet belanghebbend zijn ten aanzien van het bestreden besluit. Zij wonen 60 meter van het bouwplan verwijderd en hebben vanuit de woning volgens belanghebbende geen zicht op het project. Evenmin ondervinden zij daarvan ruimtelijke of planologische uitstralingseffecten: het verkeer wordt niet langs hun woning afgewikkeld en de akoestische gevolgen van het plan reiken niet zo ver als hun woning.
3.2.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de AbRS, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 juli 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY3651) een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Bij een besluit dat een ruimtelijke uitstraling heeft op de omgeving zoals bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het realiseren van een bouwwerk, kan het wonen of het in eigendom hebben van objecten in de nabijheid van hetgeen waarop het besluit ziet, zo een persoonlijk belang geven. Volgens vaste jurisprudentie van de AbRS (zie onder meer de uitspraak van 28 juli 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AQ5756), zijn hierbij bepalend de afstand tussen het perceel van verzoekers en het bouwplan en het al dan niet hebben van zicht op het bouwwerk.
3.3.
Verzoekers hebben verklaard dat zij slechts op 40 meter van het bouwplan wonen. Zij hebben zicht op de kap van de wagenloods en de 9 meter hoge boerderij. Ook de nog te bouwen "hooimijt" zal voor hen duidelijk zichtbaar zijn. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring.
3.4.
Gelet op bovenstaande acht de voorzieningenrechter verzoekers [naam] ontvankelijk in hun voorziening en beroep.
4. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. …
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge het tweede lid wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12 kan, indien de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1˚ met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
2˚ in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3˚ indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
De locatie is grotendeels gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Sleen". De betreffende gronden hebben de bestemming "Wonen". Op grond van artikel 15 zijn de voor ‘Wonen’ aangewezen gronden, voor zover relevant, bestemd voor woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis gebonden beroep en/of bedrijf. Binnen deze bestemming is op grond van artikel 15.2.1 onder e maximaal 400m2 aan bebouwing toegestaan.
De nieuw aan te leggen ontsluiting en een aantal parkeerplaatsen bevinden zich deels binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Buitengebied". De betreffende gronden hebben de bestemming "Agrarisch met waarden-Essenlandschap". De gronden zijn niet aangewezen voor parkeerplaatsen of ontsluiting.
5. Het plan is in strijd met beide bestemmingsplannen. Verweerder heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 3º, van de Wabo besloten af te wijken van de bestemmingsplannen. Naar vaste rechtspraak van de AbRS is de beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a en onder 3º, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan in dit geval een bevoegdheid van verweerder, waarbij hij beleidsvrijheid heeft. De bestuursrechter dient die beslissing terughoudend te toetsen. Dat wil zeggen dat de bestuursrechter zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om voor de activiteit een omgevingsvergunning te verlenen. Zie hierover bijvoorbeeld de uitspraak van 10 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1813.
5.1.
Verzoekers stellen op het standpunt dat de vergunning onbevoegd is afgegeven. Volgens verzoekers had verweerder de gemeenteraad om een verklaring van geen bedenkingen moeten vragen.
5.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het plan past binnen de categorie van gevallen waarbij de afgifte van een verklaring van geen bezwaar achterwege kan blijven.
5.3.
Ingevolge artikel 6.5, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht wordt, voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, de omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft, tenzij artikel 3.2, aanhef en onder b, van dit besluit of artikel 3.36 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is.
Op grond van het derde lid kan de gemeenteraad categorieën gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
Bij besluit van 7 oktober 2010 heeft de gemeenteraad vastgesteld dat de afgifte van een verklaring van geen bedenkingen voor een planologische afwijking, passend binnen de hieronder beschreven categorieën, achterwege kan blijven. Hieronder vallen, voor zover relevant:
3.Het wijzigen van een gebruiksfunctie van een bouwwerk in combinatie met een uitbreiding of verandering van het bouwwerk op een perceel in het stedelijk gebied mits:
er sprake is van een bedrijfsactiviteit die naar aard vergelijkbaar is met bedrijvigheid die vallen binnen categorie 1 en 2 van de VNG brochure bedrijven en milieuzonering
de bedrijfsactiviteit kleinschalig is
het aantal woningen gelijk blijft
10.De herbouw van een woning binnen de woonbestemming op een afstand van maximaal 20 meter gemeten vanaf de contour van de huidige woning.
5.4.
Verweerder heeft genoegzaam aangetoond dat deze lijst is bekendgemaakt en daarmee in werking is getreden.
5.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot de beoordeling heeft kunnen komen dat het onderhavige bouwplan past binnen de genoemde categorieën van gevallen waarbij de afgifte van een verklaring van geen bezwaar achterwege kan blijven. Er is in het onderhavige geval sprake van het afbreken van een woning, welke weer wordt herbouwd. Tevens is de gebruiksfunctie -gedeeltelijk- gewijzigd, waarbij uitbreiding met een wagenschuur plaatsvindt. Deze activiteiten zijn onder 3 en 10 genoemd als gevallen waarin de verklaring achterwege kan blijven.
6.1.
Verzoekers stellen zich op het standpunt dat er sprake is van nieuwbouw van een restaurant, galerie en recreatiebedrijf, er is geen sprake van herbestemming/nieuw gebruik.
6.2.
Volgens verweerder was de boerderij in dusdanige slechte staat van onderhoud dat aanvrager heeft besloten de boerderij te slopen en te herbouwen. Op grond van het bestemmingsplan is sloop en herbouw niet uitgesloten.
6.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het project het slopen en in dezelfde stijl herbouwen van een bestaande boerderij omvat, waarbij de benedenverdieping als restaurant en galerie in gebruik wordt genomen en boven een bedrijfswoning wordt gecreëerd. Het uiterlijk aanzien van het gebouw is en blijft die van een woonboerderij met bijbehorende bijgebouwen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder dit in redelijkheid als herbouw heeft kunnen kwalificeren.
7.1.
Verzoekers zijn van mening dat het plan een goede ruimtelijke onderbouwing ontbeert. In dit verband hebben verzoekers aangevoerd dat de bedrijfswoning slechts een oppervlakte van 70m2 beslaat. Hiermee is onvoldoende uitwerking gegeven aan het behoud van de woonfunctie en niet conform het beleid voormalig agrarische boerderijen (VAB-beleid) beslist.
7.2.
Het door verzoekers genoemde VAB-beleid is neergelegd in artikel 23.2 van het bestemmingsplan "Sleen" kan. Op grond van deze bepaling kan onder bepaalde voorwaarden, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in het plan voor het gebruiken van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing voor de functies wonen, bedrijf, recreatie en zorg.
7.2.1.
De voorzieningenrechter wijst op de omstandigheid dat verweerder met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 3º, van de Wabo besloten heeft af te wijken van het bestemmingsplan. Verweerder is daarmee ook niet gehouden conform deze bepaling te beslissen.
7.2.2.
Uit de stukken blijkt dat verweerder enkel medewerking aan het project wilde verlenen indien de woonfunctie zou worden gehandhaafd. In de vergunning is thans neergelegd dat de activiteiten restaurant, galerie, bed en breakfast enkel zijn toegestaan in combinatie met bewoning van de bedrijfswoning. De uiterlijke verschijningsvorm blijft die van een woonboerderij en er blijft een woonbestemming op het perceel rusten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hiermee de woonfunctie voldoende gewaarborgd. Dat het woongedeelte slechts 70m2 beslaat, doet daar naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan af, temeer omdat de woning alle voorzieningen bevat die zelfstandige bewoning mogelijk maken, zoals een keuken, badkamer en toilet.
7.3.
Verzoekers menen dat verweerder ten onrechte bij het toetsen van de vereisten van artikel 3.1.6 lid 2 Bro (ladder duurzame verstedelijking) heeft aangenomen dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft ten onrechte niet getoetst of het realiseren van een dergelijk bedrijf op een zeer korte afstand van de buren, in een rij woningen en aan de rand van een open gebied, voldoet aan de vereisten van een goede ruimtelijke ordening.
7.3.1.
Deze grond van verzoekers kan niet slagen. Nog afgezien van de vraag of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling, is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter in ieder geval geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Er is immers sprake van herbouw op een al in gebruik zijnde locatie, zie ook de uitspraak van de AbRS, ECLI:NL:RVS:2016:484. De voorschriften van
artikel 3.1.6 lid 2 Bro zijn dan ook niet van toepassing.
7.4.
Verzoekers hebben voorts betoogd dat er geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Volgens verzoekers zijn de geluidsgevolgen onjuist in beeld gebracht.
7.4.1.
In opdracht van vergunninghouder is door Bijvoets bouw- en geluidsadvisering een akoestisch onderzoek verricht. Deze deskundige heeft als uitgangspunt de normering voor een rustige woonwijk/buitengebied van de VNG gehanteerd, met de daarbij behorende richtwaarden voor het geluidniveau van 45, 40 en 35 dB(A) in onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode. In het onderhavige geval kan blijkens de resultaten van het geluidonderzoek aan de streefwaarde van 45 dB(A) etmaalwaarde worden voldaan. Ook kan volgens de deskundige door voldoende afstand worden voldaan aan de streefwaarden voor piekgeluiden.
7.4.2.
Uit de stukken blijkt echter, en door verweerder is ook erkend, dat het rapport bij de berekening van het geluid op de gevel van [adres], ten onrechte als uitgangspunt heeft gehanteerd dat de woning één bouwlaag heeft. Hierdoor is voor de nachtperiode ten onrechte een waarneemhoogte van 1,5 meter gehanteerd. Vast is komen te staan, en tussen partijen is ook niet in geschil, dat de geluidsbelasting op de gevel van [adres] niet voldoet aan de grenswaarde van 40 dB(A). Het beroep dient om deze reden gegrond te worden verklaard. De voorzieningenrechter ziet zich geplaatst voor de vraag of door zelf te voorzien in de zaak tot een definitieve geschillenbeslechting kan worden gekomen. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. Daartoe wordt al volgt overwogen.
7.4.3.
Uit het akoestisch rapport blijkt dat de overschrijding van de grenswaarde in de avond is te wijten aan stemgeluid op het terras. Zowel door verweerder als door vergunninghouder is aangegeven dat deze overschrijding kan worden ondervangen door op deze plek geen terras te situeren. Vergunninghouder heeft verklaard geen terras op de bewuste plek aan te leggen. De voorzieningenrechter ziet in het kader van finale geschilbeslechting aanleiding dit als voorschrift in de vergunning op te nemen.
7.4.4.
Nu gelet op het akoestisch onderzoek voor het overige wordt voldaan aan de streefwaarden, kan een beroep op de VNG-richtafstanden daar niets aan af doen.
8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Daarom zal, op grond van artikel 8:86 van de Awb, tevens onmiddellijk uitspraak worden gedaan in de hoofdzaak.
9. De voorzieningenrechter ziet in vorengaande overwegingen aanleiding de voorlopige voorziening af te wijzen, het beroep gegrond te verklaren en de omgevingsvergunning te herroepen voor zover de in rechtsoverweging 7.4.3. genoemde voorwaarde niet als voorschrift aan de omgevingsvergunning is verbonden. De voorzieningenrechter zal het volgende voorschrift aan de omgevingsvergunning verbinden in aanvulling op de voorschriften die reeds aan de omgevingsvergunning waren verbonden:
-geen terras wordt gesitueerd op de locatie die is opgenomen als puntbron 4 in het akoestische rapport van Buijvoets Bouw en Geluidsadvisering van 7 december 2015.
10. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.488,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 2 punten voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1), waarbij geldt dat betaling aan één verzoeker bevrijdend werkt jegens de anderen. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de voorzieningenrechter niet gebleken.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept de omgevingsvergunning voor zover de in rechtsoverweging 7.4.3 bedoelde voorwaarde niet als voorschrift aan de omgevingsvergunning is verbonden;
- verbindt het volgende aanvullende voorschrift aan de omgevingsvergunning: geen terras wordt gesitueerd op de locatie die is opgenomen als puntbron 4 in het akoestische rapport van Buijvoets Bouw en Geluidsadvisering van 7 december 2015.
- laat het besluit voor het overige in stand;
- veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op € 1.488,-, waarbij geldt dat betaling aan één verzoeker bevrijdend werkt jegens de anderen;
- verstaat dat verweerder aan verzoekers het griffierecht ad € 168,- vergoedt. Hierbij geldt eveneens dat betaling aan één verzoeker bevrijdend werkt jegens de anderen;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. H.J. Bastin, voorzieningenrechter en in het openbaar door hem uitgesproken op 7 juni 2016, in aanwezigheid van mr. A.M. Veenstra als griffier.
de griffier de voorzieningenrechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarmee is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Voor zover bij deze uitspraak is beslist op het verzoek om voorlopige voorziening staat daartegen geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op: