Rb. Midden-Nederland, 23-03-2020, nr. C/16/497283 / FA RK 20-1138, nr. C/16/497285 / FA RK 20-1139
ECLI:NL:RBMNE:2020:1071
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
23-03-2020
- Zaaknummer
C/16/497283 / FA RK 20-1138
C/16/497285 / FA RK 20-1139
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2020:1071, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 23‑03‑2020; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2020-0253
JGz 2020/26 met annotatie van Redactie
Uitspraak 23‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Beroep tegen crisismaatregel van de burgemeester + verzoek om schadevergoeding ex art 10:12 Wvggz. Geen schending van art 7:1 lid 3 sub b. Voortzetting crisismaatregel na machtiging voortzetting crisismaatregel is niet onmogelijk.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummers: C/16/497283 / FA RK 20-1138 (Beroep tegen een crisismaatregel)C/16/497285 / FA RK 20-1139 (Verzoek om schadevergoeding)
BOPZ-nummer: 398873
Beschikking van 23 maart 2020
naar aanleiding van het beroep ex artikel 7:6 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) tegen een crisismaatregel van de burgemeester van de gemeente Utrecht en het verzoek om schadevergoeding ex artikel 10:12 Wvggz, ten aanzien van:
[betrokkene] ,
geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de betrokkene,
advocaat: mr. I.L. Ortelee, gevestigd te Houten.
1. Het procesverloop
1.1.
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 13 februari 2020, heeft de betrokkene beroep ingesteld tegen de crisismaatregel die de burgemeester op 23 januari 2020 jegens hem heeft opgelegd.
Op 5 maart 2020 heeft de heer [A] , juridisch medewerker van de gemeente Utrecht, namens de burgemeester e-mailverkeer tussen hem en [B] , psychiater, overgelegd.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 6 maart 2020 in het gebouw van de rechtbank te Utrecht.
Bij de mondelinge behandeling heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
- de advocaat van de betrokkene;
- de heer [A] , namens de burgemeester;
- de heer [C] , psychiater, en de heer [D] , afdelingsarts, namens [naam instelling] .
De advocaat heeft verklaard dat betrokkene niet bij de mondelinge behandeling aanwezig wilde zijn.
2. De verzoeken
2.1.
De betrokkene stelt beroep in tegen de op 23 januari 2020 door de burgemeester verleende crisismaatregel. De betrokkene heeft verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de beschikking van de burgemeester van 23 januari 2020 onrechtmatig te verklaren;
- aan hem een schadevergoeding toe te kennen over het aantal dagen dat er beperkingen zijn opgelegd ten gevolge van de onrechtmatige beschikking, zijnde 24 dagen x 150 = € 3.600,-.
3. De standpunten
3.1.
Namens de betrokkene wordt ten eerste gesteld dat de beschikking van de burgemeester niet rechtmatig tot stand is gekomen, omdat er niet is voldaan aan de hoorplicht zoals is neergelegd in artikel 7:1 lid 3 sub b Wvggz. Volgens de betrokkene is het de burgemeester die zich moet vergewissen of de betrokkene al dan niet gehoord wil worden en is dit niet de taak van de psychiater die de medische verklaring afgeeft.
Ten tweede heeft de betrokkene gesteld dat de betrokkene op 30 december 2019 met een inbewaringstelling (op grond van de Wet BOPZ) is opgenomen. Deze inbewaringstelling wordt op grond van het overgangsrecht aangemerkt als een machtiging voortzetting crisismaatregel (op grond van de Wvggz). De officier van justitie had tijdig een verzoek tot een (aansluitende) zorgmachtiging moet indienen. In plaats daarvan is aansluitend een machtiging voortzetting crisismaatregel aangevraagd. De Wvggz voorziet niet in de mogelijkheid om aansluitend aan een machtiging voortzetting crisismaatregel nog een crisismaatregel af te geven. Er is daarom sprake van een door de burgemeester onrechtmatig genomen beschikking. Betrokkene heeft schade geleden, omdat er daardoor spanning en oplopende frustratie is veroorzaakt.
3.2.
De burgemeester stelt zich op het standpunt dat er wel is voldaan aan het gestelde in artikel 7:1 lid 3 sub b Wvggz. De betrokkene is overeenkomstig dat artikel in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord, maar hij gaf daarbij onomwonden aan dat hij geen gebruik wenste te maken van zijn recht om te worden gehoord. De burgemeester is van oordeel dat hij daar in redelijkheid op kon vertrouwen. De wet is dan ook niet geschonden, waardoor er geen grond is voor schadevergoeding.
3.3.
De psychiater heeft verklaard dat de betrokkene eind december 2019 is opgenomen. De behandeling was erop gericht om de betrokkene zo snel mogelijk weer met ontslag te laten gaan en hem zo zijn autonomie terug te geven. Op dat moment was niet te voorzien dat na afloop van de termijn van de inbewaringstelling een zorgmachtiging nodig zou zijn om het ernstig nadeel af te kunnen wenden. Het uitgangspunt van de wet is ook dat de behandeling zo veel mogelijk bestaat uit het bieden van vrijwillige zorg. Op de dag dat de inbewaringstelling afliep, was de situatie echter zodanig dat ontslag van de betrokkene onverantwoord was. De betrokkene kon niet voor zichzelf instaan, de kans was groot dat hij bij ontslag zichzelf van het leven zou beroven en om die zelfde reden was het ook niet mogelijk om hem naar een open afdeling over te plaatsen. Daarop is de procedure voor het aanvragen van een crisismaatregel opgestart, omdat op die manier het onmiddellijk ernstig nadeel kon worden afgewend. De psychiater vindt het niet passend dat nu om een schadevergoeding wordt verzocht, terwijl door het opstarten van de procedure voor een crisismaatregel het leven van de betrokkene is gered. Hij vindt ook dat een dergelijke procedure de verhouding met betrokkene op scherp zet.
4. De beoordeling
4.1.
De rechtbank moet beoordelen of bij het afgeven van de crisismaatregel de wettelijke bepalingen zijn geschonden. In dit geval draait het om de vragen of de burgemeester heeft voldaan aan de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:1 lid 3 sub b Wvggz en of er een crisismaatregel volgend op een machtiging voortzetting crisismaatregel afgegeven had kunnen worden.
Artikel 7:1 lid 3 sub b Wvggz
4.2.
Artikel 7:1 lid 3 sub b Wvggz bepaalt dat de burgemeester niet eerder een crisismaatregel neemt nadat hij de betrokkene, zo mogelijk, in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester deze wettelijke bepaling niet geschonden heeft. Uit de informatie van de onafhankelijk psychiater [B] van 4 maart 2020 blijkt dat aan de betrokkene uitleg is gegeven over de mogelijkheid om zijn verhaal te doen aan een afgevaardigde van de burgemeester, omdat de burgemeester besluit over het wel of niet afgeven van een crisismaatregel. Aan de betrokkene is ook uitgelegd dat de burgemeester het horen heeft uitbesteed aan iemand om dat namens de burgemeester te doen. In de medische verklaring van de onafhankelijk psychiater is vermeld dat de betrokkene expliciet geweigerd heeft om gehoord te worden. De rechtbank leidt daaruit en uit de aanvullend overgelegde informatie af dat de betrokkene gewezen is op de mogelijkheid om gehoord te worden en aldus in de gelegenheid is gesteld zijn mening kenbaar te maken. De verplichting van artikel 7:1 lid 3 sub b Wvggz reikt naar het oordeel van de rechtbank niet zover dat de burgemeester zelf of iemand namens hem bij de betrokkene moet nagaan of hij al dan niet gehoord wil worden. De burgemeester mag afgaan op de (medische) verklaring van de onafhankelijk psychiater, die nadat de medische beoordeling heeft plaatsgevonden de verdere procedure in gang zet. Daaruit blijkt in dit geval dat betrokkene is gewezen op de mogelijkheid om gehoord te worden. Er is dus op dit punt aan de wettelijke bepalingen voldaan.
Crisismaatregel volgend op machtiging voortzetting crisismaatregel
4.4.
Artikel 15:1 lid 4 Wvggz bepaalt dat een krachtens de Wet BOPZ verleende machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling, waarvan de geldigheidsduur op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet nog niet is verstreken, voor de toepassing van hoofdstuk 7, paragraaf 6 wordt aangemerkt als een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel.
4.5.
In hoofdstuk 7 van de Wvggz staan de bepalingen over de crisismaatregel, de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel en het aansluitend verzoek voor een zorgmachtiging. Het wettelijk systeem vermeldt de mogelijkheid dat aansluitend op een machtiging tot voortzetting van die crisismaatregel, een zorgmachtiging wordt aangevraagd. De wet noemt niet de mogelijkheid dat na een crisismaatregel en de voortzetting daarvan, opnieuw een crisismaatregel kan volgen. Naar het oordeel van de rechtbank en anders dan de advocaat, maakt dit echter niet dat een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel, nooit gevolgd zou kunnen worden door een nieuwe crisismaatregel en een machtiging tot voortzetting daarvan. Als – kort voor het verstrijken van de geldigheidsduur van een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel – wederom sprake is van een crisissituatie en voldaan wordt aan de criteria van artikel 7:1 Wvggz, kan de burgemeester opnieuw (aansluitend) een crisismaatregel afgeven en kan ook de rechtbank een machtiging tot voortzetting daarvan verlenen.
4.6.
In de optiek van de advocaat was voorzienbaar dat de doodswens van betrokkene ook na afloop van de machtiging nog aanwezig zou zijn, zodat daarom een zorgmachtiging had moeten worden aangevraagd. De rechtbank volgt dat niet. Uit de stukken en de toelichting van de psychiater ter zitting is voldoende duidelijk geworden dat er vanuit het oogpunt van behandeling een specifieke reden was om niet alvast een aansluitende zorgmachtiging aan te vragen. De behandeling was er namelijk op gericht om betrokkene te begeleiden door hem meer autonomie te geven en te streven naar een behandeling op zoveel mogelijk vrijwillige basis. Toen het einde van de machtiging in zicht kwam, bleek de behandeling nog onvoldoende resultaat te hebben gehad, waarna besloten is opnieuw een crisismaatregel te vragen. De rechtbank is van oordeel dat op deze manier niet in strijd met de wet of anderszins onrechtmatig is gehandeld.
4.7.
Gelet op het voorgaande zal het beroep van de betrokkene ongegrond worden verklaard. Het verzoek om een schadevergoeding zal daarom worden afgewezen.
5. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond;
wijst af het verzoek om aan de betrokkene schadevergoeding toe te kennen.
Deze beslissing is gegeven door mr. V.M.M. van Amstel, rechter, in bijzijn van de griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 maart 2020. | ||
Tegen de beslissing op het beroep tegen de crisismaatregel staat cassatie open.
Tegen de beslissing op het verzoek om schadevergoeding staat hoger beroep open.