Hof Arnhem-Leeuwarden, 26-06-2018, nr. 17/00834
ECLI:NL:GHARL:2018:5941
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
26-06-2018
- Zaaknummer
17/00834
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:5941, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 26‑06‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:2127
- Vindplaatsen
NTFR 2018/1633
NLF 2018/1440 met annotatie van
Uitspraak 26‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Belanghebbende maakt niet aannemelijk recht te hebben op de jonggehandicaptenkorting.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
nummer 17/00834
uitspraakdatum: 26 juni 2018
Uitspraak van de zesde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 11 juli 2017, nummer LEE 16/3325, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2018. Daarbij is verschenen en gehoord [A] namens de Inspecteur, tot bijstand vergezeld door mr. [B] . Belanghebbende is uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het hoger beroep bij aangetekende brief van 16 april 2018 aan het adres [a-straat 1] te [Z] . Blijkens informatie op de website van post.nl is de uitnodiging op 18 april 2018 bij belanghebbende bezorgd.
1.6.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende is geboren [in] 1975. Hij heeft van 1 januari 2012 tot en met 1 oktober van de gemeente Leeuwarden een bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand ontvangen. Zijn fiscale loon bedroeg over die periode € 12.018. Van 2 oktober 2012 tot en met 31 december 2012 ontving belanghebbende een bijstandsuitkering van de gemeente Heerenveen. Over die periode bedroeg zijn fiscale loon € 3.543. In totaal bedroeg belanghebbendes fiscale loon in 2012 € 15.561, waarover € 3.119 aan loonheffing is ingehouden.
2.2.
Belanghebbende heeft in 2005 een uitkering aangevraagd op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Bij beslissing van 29 juni 2005 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) de toekenning van deze uitkering geweigerd. Het tegen deze beslissing ingestelde bezwaar is ongegrond geoordeeld. Op 18 mei 2010 heeft belanghebbende opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 1 oktober 2010 heeft het UWV besloten niet terug te komen van het besluit van 29 juni 2005. Het hiertegen ingestelde bezwaar en beroep van belanghebbende zijn ongegrond verklaard.
2.3.
In zijn aangifte in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2012 heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op de jonggehandicaptenkorting.
2.4.
Bij het opleggen van de aanslag heeft de Inspecteur de jonggehandicaptenkorting buiten toepassing gelaten.
3. Geschil
3.1.
In geschil is of bij het vaststellen van de aanslag terecht de toepassing van de jonggehandicaptenkorting achterwege is gebleven, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord.
3.2.
Belanghebbende voert aan dat hij blijkens „reeds verstrekte informatie en bewijzen” recht heeft op arbeidsondersteuning en daarmee op de jonggehandicaptenkorting.
3.3.
De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd betwist.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Ingevolge artikel 8.16a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2012), geldt de jonggehandicaptenkorting voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) recht heeft op toekenning van een uitkering of op arbeidsondersteuning, tenzij voor hem de ouderenkorting geldt.
4.2.
Het ligt op de weg van belanghebbende, die zich op de toepasselijkheid van de jonggehandicaptenkorting beroept, feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken, op grond waarvan moet worden geoordeeld dat hij aan de voorwaarden voor die toepasselijkheid voldoet.
4.3.
Belanghebbende heeft het Hof geen deelgenoot gemaakt van de door hem gestelde „reeds verstrekte informatie en bewijzen” en ook overigens geen feiten en omstandigheden gesteld die, indien juist, kunnen leiden tot het oordeel dat hij kan worden aangemerkt als jonggehandicapte als zojuist bedoeld. Dit brengt mee dat niet kan worden geoordeeld dat de Inspecteur de toepassing van de korting ten onrechte heeft geweigerd.
4.4.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 26 juni 2018 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma) (J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 27 juni 2018
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.