Rb. Zutphen, 25-04-2012, nr. 125111 / HA ZA 11-828
ECLI:NL:RBZUT:2012:BW7993
- Instantie
Rechtbank Zutphen
- Datum
25-04-2012
- Magistraten
Mr. D. Vergunst
- Zaaknummer
125111 / HA ZA 11-828
- LJN
BW7993
- Roepnaam
Ruitenberg/STAK Ruitenberg
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZUT:2012:BW7993, Uitspraak, Rechtbank Zutphen, 25‑04‑2012
Uitspraak 25‑04‑2012
Mr. D. Vergunst
Partij(en)
Vonnis van 25 april 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DIJKHAAS B.V.,
gevestigd te Terwolde,
eiseres,
advocaat mr. B.J. van Spaendonck te Amsterdam,
tegen
- 1.
de naamloze vennootschap W. RUITENBERG CZN. N.V.,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
- 2.
de stichting STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR RUITENBERG INGREDIENTS,
gevestigd te Twello, gemeente Voorst,
gedaagde,
advocaat mr. M. Brink te Utrecht.
Partijen zullen hierna Dijkhaas en Ruitenberg en de Stichting genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
het tussenvonnis van 30 november 2011
- —
het proces-verbaal van comparitie van 19 maart 2012.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Ruitenberg Ingredients B.V. (hierna: de Vennootschap) houdt zich bezig met de in- en export, productie en ontwikkeling van en de groothandel in grondstoffen voor de levensmiddelen-, genotmiddelen-, farmaceutische- en diervoederindustrie.
De Vennootschap maakt deel uit van een groep, bestaande uit 17 rechtspersonen.
2.2.
De Vennootschap heeft een maatschappelijk kapitaal van € 10 miljoen, verdeeld in 5000 gewone aandelen en 5000 cumulatief preferente aandelen. Alle aandelen hebben een nominale waarde van € 1.000,--.
Het geplaatste kapitaal bestaat uit 1000 gewone en 1970 cumulatief preferente aandelen.
De Stichting houdt 660 gewone aandelen (genummerd 1 tot en met 660). Ruitenberg houdt naast de cumulatief preferente aandelen 90 gewone aandelen, genummerd 911 tot en met 1000. Dijkhaas houdt 250 gewone aandelen, genummerd 661 tot en met 910. De door Dijkhaas gehouden gewone aandelen vormen 25% van de geplaatste gewone aandelen.
2.3.
De directeur/groot aandeelhouder van Dijkhaas, de heer [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]), is op 18 februari 1988 als controller in dienst getreden van de Vennootschap. [betrokkene 1] is midden jaren negentig benoemd tot statutair directeur van de Vennootschap.
2.4.
De heer [betrokkene 2] was tot aan de benoeming van [betrokkene 1] enig en zelfstandig bevoegd bestuurder van de Vennootschap. Daarnaast is hij voorzitter/alleen zelfstandig bestuurder van de Stichting alsmede alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder van Ruitenberg. [betrokkene 2] houdt 100% van de aandelen in de Stichting.
2.5.
In de loop van 2009 zijn tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] verschillen van inzicht ontstaan over het te voeren beleid van de Vennootschap. Deze verschillen van inzicht bleken onoverbrugbaar en hebben ertoe geleid dat [betrokkene 1] op 15 december 2010 door de Buitengewone Algemene Vergadering van Aandeelhouders van de Vennootschap met ingang van 31 december 2010 ‘eervol’ is ontslagen als bestuurder van de Vennootschap. De arbeidsovereenkomst tussen [betrokkene 1] en de Vennootschap is eveneens beëindigd per 31 december 2010. [betrokkene 2] is met ingang van 15 december 2010 benoemd tot statutair directeur van de Vennootschap.
2.6.
Naar aanleiding van dit ontslag is tussen [betrokkene 1] en de Vennootschap op 17 december 2010 een vaststellingsovereenkomst (productie 6 van Dijkhaas) gesloten, waarbij aan [betrokkene 1] een beëindigingsvergoeding van € 1 miljoen is toegekend, [betrokkene 1] is ontslagen van een eventueel uit hoofde van de arbeidsovereenkomst geldend concurrentiebeding en is aan [betrokkene 1] toegezegd dat de Vennootschap het ertoe zal leiden dat aan [betrokkene 1] door de algemene vergadering van aandeelhouders (ava) van de Vennootschap décharge zal worden verleend ter zake het door [betrokkene 1] in 2010 gevoerde bestuur van de Vennootschap. Daarnaast is in artikel 10 van de overeenkomst het volgende vastgelegd:
‘Werknemer en de meerderheidsaandeelhouder van werkgever komen overeen dat zij met voortvarendheid en onder leiding van een gezamenlijk te benoemen NMI-mediator in overleg zullen treden over een oplossing voor de situatie die is ontstaan door ontslag van werknemer en de daaruit voortvloeiende wens te komen tot een transactie (mogelijk verkoop) aangaande zijn belang in werkgever’
2.7.
Voormeld overleg heeft niet geleid tot overeenstemming over verkoop en eigendomsoverdracht van de door Dijkhaas gehouden aandelen in de Vennootschap.
3. De vordering
3.1.
Dijkhaas vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Ruitenberg en de Stichting hoofdelijk zal veroordelen de door Dijkhaas gehouden gewone aandelen, genummerd 661 tot en met 910, in het kapitaal van de Vennootschap van Dijkhaas over te nemen tegen betaling door Ruitenberg en de Stichting aan Dijkhaas van een koopprijs als door de rechtbank, gehoord één of meer deskundigen, zal worden vastgesteld, vermeerderd met de wettelijke rente over de koopprijs vanaf de peildatum van de waardebepaling tot aan de dag van betaling, met veroordeling van Ruitenberg en de Stichting tot betaling van die koopprijs aan Dijkhaas en veroordeling van Dijkhaas tot levering van die aandelen, vrij en onbezwaard, aan Ruitenberg en de Stichting, alles met veroordeling van Ruitenberg en de Stichting in de kosten van het geding, de nakosten en de kosten van voormelde deskundige(n) daaronder begrepen.
3.2.
Dijkhaas legt aan haar vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de navolgende stellingen ten grondslag.
Onder leiding van [betrokkene 1] heeft de door de Vennootschap geëxploiteerde onderneming een zeer succesvolle ontwikkeling doorgemaakt met een verviervoudiging van de omzet en vertienvoudiging van het winstniveau.
[betrokkene 1] is zonder deugdelijke reden door Ruitenberg en de Stichting ontslagen als bestuurder van de Vennootschap.
Uit de voorlopige cijfers van de Vennootschap met betrekking tot het jaar 2010 blijkt dat het resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening voor belastingen ten opzichte van 2009 is gedaald van € 2 miljoen naar € 173.000,--. In de cijfers zijn tevens voorzieningen opgenomen voor achterstallige patentkosten, afwaardering onroerend goed op basis van bezettingsgraad en een voorziening in relatie tot de vestiging in Servië. Deze voorzieningen komen uit de lucht vallen.
In de jaarrekening van 2010 komen twee substantiële afwaarderingen voor, waar het nodige op af is te dingen. De accountant heeft voor die afwaarderingen impliciet toestemming gegeven. De accountant wilde echter geen goedkeurende verklaring afgeven voor de in de jaarrekening opgenomen voorziening van € 400.000,-- voor het maken van een beveiligingssysteem voor de patenten. Een dergelijk hoge voorziening is ontoelaatbaar.
Ondanks dat is de jaarrekening op 6 december 2011 door Ruitenberg en de Stichting (de meerderheidsaandeelhouder) toch goedgekeurd. Zonder bedoelde voorzieningen zou het resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening circa € 3 miljoen hebben bedragen. Kennelijk met het oog op zijn persoonlijke belangen (onder meer het belang om de onderneming fiscaal zo vriendelijk mogelijk aan diens kinderen over te dragen) heeft [betrokkene 2] besloten tot het opnemen van buitensporige voorzieningen waarvoor de accountant blijkbaar geen goedkeurende verklaring wil afgeven. [betrokkene 2] gaat hiermee volledig voorbij aan het belang van Dijkhaas en [betrokkene 1]. [betrokkene 1] heeft nog aanspraak op een winstuitkering van 5% van het resultaat over 2010 en Dijkhaas heeft recht op 25% van 40% van de nettowinst dat volgens het geldende beleid als dividend moet worden uitgekeerd.
Door de boekhoudkundige ingrepen in de jaarrekening van 2010 zal Dijkhaas over dat jaar geen dividend en geen winstbonus ontvangen.
In de vaststellingsovereenkomst is in artikel 5 overeengekomen dat de Vennootschap [betrokkene 1] in beginsel toegang zou verlenen tot Navison (een elektronisch informatiesysteem, waaruit actuele gegevens kunnen worden verkregen betreffende de onderneming), tenzij zwaarwichtige belangen zich daartegen verzetten. In april 2011 heeft de Vennootschap de toegang van [betrokkene 1] tot Navison zonder voorafgaande aankondiging of toelichting geblokkeerd, waarna die toegang tijdens de ava van 24 mei 2011 door [betrokkene 2] blijvend is geweigerd.
[betrokkene 2] is zijn toezegging dat het de planning is om maandelijks een aandeelhoudersvergadering te houden, ‘zodat Dijkhaas op de hoogte blijft’ niet nagekomen.
[betrokkene 2] heeft de wens uitgesproken om zijn kinderen louter uit fiscale motieven op de loonlijst van de Vennootschap te plaatsen. Ook hieruit blijkt dat [betrokkene 2] zijn eigen belang en dat van zijn kinderen vooropstelt boven het belang van de Vennootschap (en indirect boven het belang van Dijkhaas als medeaandeelhouder).
Op de aandeelhoudersvergadering van 25 mei 2007 is besloten om de cumulatief preferente aandelen in te trekken, mits dit fiscaal geen nadelen oplevert. Met een beroep op die voorwaarde heeft [betrokkene 2] de uitvoering van dit besluit sinds 2007 tegengehouden. Ook hier heeft [betrokkene 2] zijn privé-belangen laten prevaleren boven die van de Vennootschap en zijn mede-aandeelhouder. [betrokkene 2] houdt iedere verdere gedachtewisseling op dit punt tegen.
[betrokkene 2] handelt in strijd met artikel 15 lid 1 de statuten door te weigeren om de ava’s te houden in Twello, omdat hij niet wenst dat [betrokkene 1] het bedrijf betreedt. In strijd met artikel 14 lid 5 aanhef en onder k van de statuten heeft [betrokkene 2] de heer [betrokkene 3] tot procuratiehouder benoemd. Deze benoeming is niet in het belang van de Vennootschap, omdat [betrokkene 3] geen enkele ervaring in de betreffende branche heeft en geen ervaring met MKB-ondernemingen. Bovendien is het de eerste interim-opdracht van [betrokkene 3]. [betrokkene 3] is de facto de opvolger van [betrokkene 1], maar heeft nog geen enkele ava bijgewoond. Voor vragen over strategie, planning of beleid verwijst [betrokkene 2] naar [betrokkene 3]. Door de afwezigheid van [betrokkene 3] op de ava blijven die vragen onbeantwoord. In strijd met artikel 17 lid 3 van de statuten zijn de notulen van de ava van 17 juni 2010 niet in dezelfde of eerstvolgende ava vastgesteld. Bijna een jaar later zijn de concept-notulen van die ava pas aan de orde gekomen, waarbij [betrokkene 2] heeft aangegeven dat die concept-notulen niet juist zijn. [betrokkene 2] heeft vervolgens sterk bekorte en van het oorspronkelijk concept afwijkende notulen opgesteld waarin het in de concept-notulen opgenomen besluit tot décharge van de directie voor het boekjaar 2009 in strijd met de waarheid is veranderd in ‘Hoewel formeel niet zo behandeld is met bovengenoemde besluiten in principe decharge verleend aan de directeur over het boekjaar 2009’. Kennelijk wenste [betrokkene 2] op het besluit van 17 juni 2010 terug te komen en de mogelijkheid open te houden de décharge van [betrokkene 1] op een later tijdstip alsnog ter discussie te stellen. Hieruit blijkt dat de houding van Ruitenberg en de Stichting erop gericht is om [betrokkene 1] het leven zuur te maken.
Op de ava van 17 juni 2010 is besloten dat tijdens de eerstvolgende ava, waarin de jaarrekening van 2010 zou worden behandeld, de accountant van de Vennootschap een toelichting zou geven op het verslag. Tijdens de ava van 19 augustus 2010 heeft [betrokkene 2] aangegeven dat hij de accountant wel had uitgenodigd voor deze vergadering, maar dat de accountant had gezegd dat hij daar niet veel voor voelde. [betrokkene 2] heeft daarop laten volgen te overwegen om na het afronden van de concept-jaarrekening de accountant uit te nodigen voor de ava. [betrokkene 2] wil de accountant niet uitnodigen omdat hij kennelijk bevreesd is dat [betrokkene 1] lastige vragen aan de accountant zal stellen.
Ruitenberg schermt ten aanzien van de verzochte décharge voor het jaar 2010 met een onderzoek tegen [betrokkene 1]. Dat spoort niet met een interne notitie van Ruitenberg waarin alleen maar lovende woorden over [betrokkene 1] werden uitgesproken. In het officiële directieverslag maakt Ruitenberg ineens allerlei verwijten aan [betrokkene 1]. De houding van Ruitenberg en de Stichting is naar Dijkhaas ([betrokkene 1]) toe niet bonafide.
Dijkhaas heeft de aandelen kunnen kopen omdat [betrokkene 1] directeur van de vennootschap was. Dijkhaas is minderheidsaandeelhouder. Indien Ruitenberg en de Stichting besluiten dat er geen dividend wordt uitgekeerd, heeft Dijkhaas ([betrokkene 1]) het nakijken. Afspraken die zijn gemaakt in de algemene vergadering van aandeelhouders worden niet nagekomen.
Dijkhaas is door al deze gedragingen van Ruitenberg en de Stichting en de gedragingen van [betrokkene 2] (wiens gedragingen aan Ruitenberg en de Stichting kunnen worden toegerekend), zodanig in haar belangen als minderheidsaandeelhoudster geschaad, dat het voortduren van haar aandeelhouderschap in de Vennootschap in redelijkheid niet meer van haar kan worden gevergd.
4. Het verweer
4.1.
Ruitenberg en de Stichting concluderen ieder voor zich dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Dijkhaas niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering, althans haar deze zal ontzeggen met haar veroordeling in de kosten van het geding.
4.2.
Op het verweer van Ruitenberg en de Stichting zal, voor zover van belang, hierna nader worden ingegaan.
5. De beoordeling
5.1.
De aandeelhouder die door gedragingen van een of meer mede-aandeelhouders zodanig in zijn rechten of belangen wordt geschaad dat het voortduren van zijn aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer van hem kan worden gevergd, kan van die mede-aandeelhouders in rechte vorderen dat zijn aandelen worden overgenomen (artikel 2: 343 lid 1 BW). Toewijzing van een dergelijke vordering heeft het ingrijpend gevolg dat mede-aandeelhouders tegen hun zin worden gedwongen om de aandelen van de minderheidsaandeelhouder —uiteraard tegen gelijktijdige betaling van de door de rechter vastgestelde waarde— over te nemen. Een dergelijke ingrijpende maatregel zal niet lichtvaardig worden opgelegd.
5.2.
Voorop wordt gesteld dat niet noodzakelijk is dat sprake is van misdragingen van de mede-aandeelhouders en evenmin dat het gedragingen betreft in de hoedanigheid van aandeelhouder.
5.3.
Dijkhaas heeft een scala van verwijten aan [betrokkene 2] gemaakt, waarvan de gegrondheid door Ruitenberg en de Stichting gemotiveerd is betwist.
Op de gegrondheid van deze verwijten en het gewicht daarvan zal hierna worden ingegaan.
5.4.
De vraag of het aan [betrokkene 1] gegeven ontslag als statutair bestuurder van de Vennootschap al dan niet terecht is gegeven behoeft geen beantwoording omdat ongeacht het antwoord op die vraag dit ontslag kan gelden als gedraging in de zin van evengemeld wetsartikel (Ondernemingskamer Gerechtshof Amsterdam 20 november 1997 (NJ 1998,392). Het enkele ontslag van een statutair directeur/minderheidsaandeelhouder leidt echter slechts onder bijkomende zwaarwegende omstandigheden tot een verplichting van de overige aandeelhouder(s) om de aandelen van de directeur over te nemen. In dit verband is niet onbelangrijk dat Dijkhaas niet heeft weersproken dat het aandeelhouderschap en het bestuurderschap binnen de Vennootschap niet onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en dat dit ook nooit de bedoeling van partijen is geweest. De stelling van Dijkhaas ter comparitie dat zij destijds de aandelen heeft kunnen kopen omdat [betrokkene 1] directeur van de vennootschap was is daarmee niet in strijd. Dit strookt ook met het feit dat in de statuten van de Vennootschap niet is vastgelegd dat de overige aandeelhouders bij ontslag van een ‘externe’ statutair directeur gehouden zijn om diens aandelen in de Vennootschap over te nemen, dan wel dat onder die omstandigheden voor de externe directeur een aanbiedingsplicht bestaat.
5.5.
Nu tussen [betrokkene 1] als statutair directeur van de Vennootschap en de [betrokkene 2] een serieus verschil van mening was gerezen over het te voeren toekomstige beleid van de Vennootschap en dit verschil van mening niet kon worden opgelost, was het ontslag van [betrokkene 1] als statutair directeur onvermijdelijk. Het is immers niet in het belang van de Vennootschap indien verschil van mening over het te voeren beleid blijft voortbestaan. Hieraan doet niet af dat [betrokkene 1] zijn ontslag als niet terecht ervaart.
5.6.
Dijkhaas heeft tegenover de gemotiveerde betwisting zijdens Ruitenberg en de Stichting niet aannemelijk gemaakt dat bepaalde investeringen die [betrokkene 1] in het belang van de Vennootschap achtte enkel vanuit een niet zakelijk familiebelang door [betrokkene 2] zijn tegengehouden. Dijkhaas heeft in dit verband niet, althans niet voldoende gemotiveerd, tegengesproken dat de Vennootschap continuïteit en onafhankelijkheid (van de banken) belangrijke waarden vindt en dat de weigering van de Vennootschap om met de door [betrokkene 1] voorgestelde investeringen in te stemmen voortvloeit uit de vrees dat continuïteit en onafhankelijkheid daardoor in gevaar zouden kunnen worden gebracht. Ook al zou een familiebedrijf sterker aan dergelijke belangen hechten dan een ‘gewone’ onderneming, daarmee is nog niet gezegd dat [betrokkene 2] het familiebelang op ontoelaatbare wijze laat prevaleren boven het belang van de Vennootschap als zodanig en daarmee indirect ook het belang van Dijkhaas als aandeelhouder.
5.7.
Ofschoon Dijkhaas meerdere voorzieningen in de jaarrekening van 2010 niet terecht acht, heeft zij haar standpunt slechts op één punt (de —eenmalige— voorziening voor het bewaken van de patenten van de Vennootschap ad € 400.000,--) nader uitgewerkt. Daarom zal slechts op dat punt nader worden ingegaan. [betrokkene 2] heeft ter comparitie over dit punt verklaard dat hij er na het ontslag van [betrokkene 1] achter kwam dat er zaken waren blijven liggen en dat alle door hem voorgestelde voorzieningen door de accountant zijn goedgekeurd en voorts: ‘Er bestond alleen verschil van mening over de hoogte van de verlangde voorziening voor het maken van een bewakingssysteem voor de patenten. Het begroten van de kosten van een dergelijk systeem komt neer op ‘koffiedik kijken’. Het is dus niet zeker dat het hele bedrag van € 400.000,-- moet worden aangewend. Er is slechts sprake van een beperkt afkeurende verklaring. Hooguit kan gezegd worden dat een bedrag van € 400.000,-- te pessimistisch is. De accountant heeft aangegeven dat hij wel goedkeuring zou hebben gegeven indien Ruitenberg de voorziening op € 250.000,-- zou hebben gesteld. Ruitenberg heeft echter welbewust gekozen voor een bedrag van € 400.000,--.’.
5.8.
Dijkhaas heeft niet gesteld dat het treffen van een —eenmalige— voorziening voor de bewaking van de patenten onaanvaardbaar is. Dijkhaas komt slechts op tegen de hoogte daarvan. Dijkhaas heeft ter comparitie weliswaar betwist dat de accountant van de Vennootschap wel goedkeuring zou hebben gegeven voor een voorziening voor de bewaking van de patenten, indien die voorziening op € 250.000,-- zou zijn vastgesteld, maar zij heeft niet —laat staan onderbouwd— aangegeven welk bedrag dan wel aanvaardbaar zou zijn geweest.
Dat had wel op haar weg gelegen. Uit de door Dijkhaas als productie 22 overgelegde controleverklaring van de accountant d.d. 22 november 2011 blijkt overigens niet dat het treffen van bedoelde voorziening ad € 400.000,-- een niet te verdedigen beslissing van de Vennootschap is. In het rapport van de accountant wordt over deze post, voor zover van belang, slechts het volgende verklaard: ‘Omdat de in de toekomst te maken kosten ter bescherming van het patent samenhangen met mogelijk toekomstige prestaties, komen deze kosten volgens Titel 9 Boek 2 BW niet in aanmerking voor het vormen van een voorziening. Dientengevolge zijn het vermogen en het resultaat, rekening houdend met belastingeffecten, ad € 298.000,-- te laag voorgesteld.’
Gelet op evenvermelde verklaring van [betrokkene 2] en de verklaring van de accountant is er zonder nadere toelichting van Dijkhaas, die niet is gegeven, onvoldoende reden om aan te nemen dat Ruitenberg en de Stichting welbewust Dijkhaas hebben willen dwarsbomen om bedoelde voorziening op te nemen met als gevolg dat Dijkhaas over het jaar 2010 geen of minder dividend en/of bonus zou ontvangen dan zonder het opnemen van bedoelde voorziening het geval zou zijn geweest. Daarbij komt dat de getroffen voorzieningen in de jaarrekening van 2010 ook voor Ruitenberg en de Stichting niet zonder gevolgen zijn gebleven. Als meerderheidsaandeelhouders hebben zij immers aanspraak op een dividend van 75% van 40% van de winst van de Vennootschap. Dat dividend gaat derhalve ook aan Ruitenberg en de Stichting geheel dan wel grotendeels voorbij. Bij dit alles komt dat Dijkhaas niet heeft weersproken de stelling van de Stichting ter comparitie dat de cijfers van 2011 gunstig zijn alsmede dat de winst weer op het oude niveau is.
Evenmin kan voorbij worden gegaan aan het feit dat het dividendpercentage is verhoogd op een moment waarop reeds tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] verschil van inzicht over het door de Vennootschap gevoerde beleid was gerezen. Niet aannemelijk is dan ook dat Dijkhaas over 2011 ook weer geen, of aanzienlijk minder dividend zal ontvangen dan zij in de aan 2010 voorafgaande jaren heeft ontvangen.
5.9.
Daar waar Dijkhaas zich beklaagt over onvoldoende informatievoorziening door de Vennootschap aan haar, verliest Dijkhaas uit het oog dat zij na het ontslag van [betrokkene 1] als statutair directeur van de Vennootschap als aandeelhouder jegens de Vennootschap geen aanspraak heeft op informatie die de Vennootschap gehouden was aan [betrokkene 1] te verstrekken toen deze nog statutair directeur van de Vennootschap was. Het enkele feit dat de feitelijke opvolger van [betrokkene 1], [betrokkene 3], niet op de ava verscheen en dat om die reden geen (voldoende) informatie aan Dijkhaas kon worden verstrekt, houdt nog niet in dat Ruitenberg en de Stichting met opzet [betrokkene 3] niet naar de ava hebben laten komen.
5.10.
Met betrekking tot de conceptjaarrekening van 2010 heeft Dijkhaas de stelling van Ruitenberg in haar conclusie van antwoord onder 49, inhoudende dat Dijkhaas van de Vennootschap meer informatie over de concept-jaarrekening van 2010 heeft ontvangen dan waarop zij als aandeelhouder recht heeft, niet tegengesproken, zodat het in deze door Dijkhaas aan Ruitenberg en de Stichting gemaakte verwijt ongegrond is.
5.11.
Ruitenberg heeft voor het uitstellen van de vaststelling van de jaarrekening 2010 als reden opgegeven dat de Vennootschap voor het eerst sinds lange tijd genoodzaakt was om een aantal grotere voorzieningen in de jaarrekening van 2010 op te nemen en dat dat in combinatie met de directiewisseling voor de accountant reden was om extra kritisch te kijken naar de door het bestuur voorgestelde voorzieningen en daarover extra informatie te vragen aan de Vennootschap alsmede dat daardoor uitstel voor het vaststellen van de jaarrekening noodzakelijk werd. De jaarrekening van 2010 kon niet voor de ava van 24 mei 2011 gereed zijn. Dit is door Dijkhaas niet tegengesproken. Nu er op dat moment geen definitieve cijfers beschikbaar waren, was de aanwezigheid van de accountant op de ava van 24 mei 2011 niet zinvol, zoals door Ruitenberg terecht is betoogd. Hetzelfde geldt eveneens voor de afwezigheid van de accountant op de ava van 19 augustus 2011, omdat ook op dat moment —naar Ruitenberg onweersproken heeft gesteld— nog geen definitieve cijfers voorhanden waren om tot goedkeuring van de jaarrekening 2010 te kunnen komen. Voor de stelling van Dijkhaas dat Ruitenberg en de Stichting bewust hebben tegengehouden dat de accountant van de Vennootschap op de ava zou verschijnen ontbreekt dan ook voldoende grond.
5.12.
Aan [betrokkene 1] is in artikel 5 van de vaststellingsovereenkomst van 17 december 2010 door de Vennootschap geen onvoorwaardelijke toegang tot Navison toegezegd. Dijkhaas heeft niet weersproken dat Navison uiterst gevoelige bedrijfsinformatie van de Vennootschap bevat (onder andere auteursrechtelijk beschermde recepturen en omzetgegevens). Vast staat dat [betrokkene 1] in dienst is getreden bij [A] B.V. Ook al zou de stelling van [betrokkene 1] ter comparitie, dat slechts op een niveau van 4% van de omzet (ingrediënten) mogelijk sprake zou zijn van concurrentie met De Vennootschap waar zijn, dan nog heeft De Vennootschap een zwaarwegend belang om [betrokkene 1] de toegang tot Navison te ontzeggen, in ieder geval zolang als [betrokkene 1] werkzaam is bij [A] B.V. of een soortgelijke onderneming. Dijkhaas heeft —terecht— niet gesteld dat zij als zodanig recht op onvoorwaardelijke toegang tot Navison zou hebben. Daarbij komt dat Ruitenberg heeft aangevoerd dat niet alle in Navison opgesloten informatie voor [betrokkene 1] verborgen behoeft te blijven. Ruitenberg heeft in dit verband nog aangevoerd dat een verzoek van [betrokkene 1] om informatie die niet geheim behoeft te blijven zal worden gehonoreerd, maar dat [betrokkene 1] een dergelijk verzoek nooit heeft gedaan.
5.13.
In de eigen stelling van Dijkhaas ligt reeds besloten dat [betrokkene 2] niet onvoorwaardelijk aan Dijkhaas heeft toegezegd dat er iedere maand een aandeelhoudersvergadering zou worden gehouden. Meer dan dat het de intentie van [betrokkene 2] was om maandelijks een ava te houden ligt in de toezegging niet besloten. Dit verwijt van Dijkhaas is in deze van onvoldoende gewicht. Dijkhaas heeft niet weersproken dat na de ava van 24 mei 2011 er vervolgens ieder kwartaal een ava heeft plaatsgevonden. Dit is frequenter dan de wet voorschrijft. Dijkhaas heeft niet gesteld dat zij hierdoor in een rechtens te respecteren belang is geschaad.
5.14.
De stelling van Dijkhaas dat [betrokkene 2] het belang van zichzelf en dat van zijn kinderen vooropstelt boven het belang van de Vennootschap is niet aannemelijk. Niet uit het oog mag worden verloren dat de Vennootschap een familiebedrijf is en dat het voor de hand ligt dat indien een of meer van de kinderen van [betrokkene 2] (geboren op [geboortedatum] 1932) de capaciteiten zouden hebben om het bedrijf in de toekomst voort te zetten, [betrokkene 2] zijn kinderen nu alvast de kans geeft om zich ter zake te oriënteren. De inhoud van de door Dijkhaas als productie 18 overgelegde e-mail van [betrokkene 4] aan [betrokkene 1] d.d. 4 juni 2010, ten aanzien waarvan Dijkhaas niet heeft gesteld dat de inhoud van die e-mail niet overeenstemt met de werkelijkheid, spoort daarmee. In deze e-mail wordt immers gesproken over een aan de (drie) kinderen te geven opleidingsprogramma, zowel intern als extern. Ook de beloning voor de kinderen, € 3.000,-- per kind per kwartaal, waarbij de extern gemaakte kosten deels worden ingehouden op het aan de kinderen te betalen loon, is niet bovenmatig. Hetzelfde geldt voor de beloning van [betrokkene 2] ad € 6.000,-- (bruto) per kwartaal. Niet weersproken is dat [betrokkene 2] ook na diens terugtreden als statutair directeur van de Vennootschap —op afstand— actief bij de Vennootschap betrokken is geweest. Sinds 15 december 2010 is hij zelfs weer statutair directeur van de Vennootschap.
Bij dit alles mag niet onvermeld blijven dat de kinderen van [betrokkene 2] uiteindelijk —op verzoek van [betrokkene 1]— niet op de loonlijst van de Vennootschap zijn geplaatst, zoals Ruitenberg heeft gesteld en Dijkhaas niet heeft tegengesproken.
5.15.
De vraag of [betrokkene 2] zich al dan niet terecht op het standpunt stelt dat intrekking van de cumulatief preferente aandelen fiscaal nadelig is en dat [betrokkene 2], zoals Dijkhaas stelt, iedere verdere gedachtewisseling op dit punt tegen houdt, is ongenoegzaam om te kunnen oordelen dat [betrokkene 2] zijn privé-belangen laat prevaleren boven die van de Vennootschap en zijn mede-aandeelhouder Dijkhaas. Daarbij komt dat het gestelde fiscale nadeel uitsluitend de Vennootschap en de Stichting kan betreffen, zodat de stelling van Dijkhaas dat [betrokkene 2] hier zijn eigen belang nastreeft niet steekhoudend is. Dijkhaas heeft overigens geen verweer gevoerd tegen de door Ruitenberg in haar conclusie van antwoord onder 34. gegeven onderbouwing van haar stelling dat inkoop van bedoelde aandelen fiscaal nadelig zou zijn. Het enkele feit dat —naar Dijkhaas stelt— de communicatie met [betrokkene 2] op dit punt niet naar tevredenheid heeft plaatsgevonden, is in het kader van de onderhavige procedure van onvoldoende gewicht om daaraan consequenties ten nadele van Ruitenberg en de Stichting te verbinden.
5.16.
Nu Dijkhaas niet heeft gesteld dat en, zo ja, in hoeverre zij is benadeeld door het feit dat de ava's na het ontslag van [betrokkene 1] als statutair directeur van de Vennootschap niet langer meer in Twello, de statutaire vestigingsplaats van de Vennootschap, hebben plaatsgevonden, maar in Amersfoort, moet aan dit verwijt van Dijkhaas voorbij worden gegaan.
5.17.
Met betrekking tot de benoeming van [betrokkene 3] tot procuratiehouder heeft Ruitenberg gesteld dat na het ontslag van [betrokkene 1] een snelle benoeming van een directeur, tevens procuratiehouder, naast [betrokkene 2] in het belang van de Vennootschap was. Dit komt, mede gelet op de leeftijd van [betrokkene 2], plausibel voor.
Ruitenberg heeft erkend dat [betrokkene 3] destijds is benoemd, zonder dat de voorgenomen benoeming ter goedkeuring aan de ava was voorgelegd. Nu Dijkhaas niet heeft weersproken dat bedoelde schending van de statuten op de eerstvolgende ava is hersteld, kan Dijkhaas van deze aanvankelijk omissie thans geen punt meer maken. Daar waar Ruitenberg en de Stichting de stelling van Dijkhaas dat [betrokkene 3] niet capabel is voor zijn functie bij de Vennootschap, niet onderschrijven, wordt ook aan deze stelling van Dijkhaas bij gebrek aan voldoende onderbouwing voorbij gegaan. Daarbij komt dat Ruitenberg nog heeft aangevoerd dat Dijkhaas zich tijdens bedoelde ava op het punt van de voorgenomen benoeming van [betrokkene 3] heeft onthouden van stemming, hetgeen Dijkhaas niet tegengesproken. Dit doet ernstig afbreuk aan de stelling van Dijkhaas dat [betrokkene 3] volgens haar niet voor zijn taak zou zijn berekend.
5.18.
Dijkhaas heeft niet gesteld dat zij is benadeeld door het feit dat de notulen van de ava van 17 juni 2010 eerst veel later zijn vastgesteld. Aan het feit dat er een niet onbelangrijk verschil is tussen de concept-notulen en de nadien opgestelde notulen voor wat betreft de aan [betrokkene 1] te verlenen décharge voor het in 2009 gevoerde beleid, kan in deze voorbij worden gegaan. Ter comparitie is immers komen vast te staan dat laatstbedoelde notulen inmiddels zijn aangepast in die zin dat aan [betrokkene 1] onvoorwaardelijk en definitief décharge is verleend voor het door hem in 2009 gevoerde beleid.
5.19.
Dat op dit moment door de ava van de Vennootschap aan [betrokkene 1] nog geen décharge is verleend voor het door hem in 2010 gevoerde beleid, is niet voldoende om te oordelen dat Dijkhaas hierdoor wordt benadeeld.
Dijkhaas heeft dit ook niet gesteld. De Stichting heeft ter comparitie aangegeven dat er met betrekking tot het jaar 2010 nog enkele vragen zijn die eerst beantwoord moeten worden, voordat aan [betrokkene 1] décharge kan worden verleend voor het door hem in 2010 gevoerde beleid. Dat komt plausibel voor. Uit hetgeen de Stichting verder ter comparitie heeft verklaard kan worden afgeleid dat het geen zware onderwerpen betreft. Ruitenberg en de Stichting hebben zich in de processtukken bovendien lovend uitgelaten over de kwaliteiten van [betrokkene 1] en hetgeen [betrokkene 1] voor de Vennootschap heeft betekend. De stelling van Dijkhaas dat de gang van zaken rond de notulen van de ava van 17 juni 2010 en het feit dat aan [betrokkene 1] nog geen décharge wordt verleend voor het door hem in 2010 gevoerde beleid is dan ook onvoldoende om daaraan de conclusie te verbinden dat de houding van Ruitenberg en de Stichting er op is gericht [betrokkene 1] het leven zuur te maken.
5.20.
Het mag zo zijn dat indien Ruitenberg en de Stichting mochten besluiten dat er geen dividend wordt uitgekeerd, Dijkhaas het nakijken heeft. Hier kan Dijkhaas niets tegen doen. Eerst indien zou blijken dat Ruitenberg en de Stichting een voor Dijkhaas zeer ongunstige dividendbeleid voeren, komt toepassing van artikel 2:343 lid 1 BW in beeld. Dat ten aanzien van 2010 van een dergelijk ongunstig dividendbeleid sprake is geweest, is door Dijkhaas niet gesteld. Het treffen van winstdrukkende voorzieningen in de jaarrekening 2010 heeft immers niets te maken met dividendbeleid, zij het dat bedoelde voorzieningen wel gevolgen hebben voor de ruimte om tot dividenduitkeringen over te gaan.Ten aanzien van het jaar 2011 is nog geen dividendbeslissing genomen. Nu de winst van de Vennootschap —naar de Stichting ter comparitie heeft gesteld— weer op het oude niveau is, zijn er vooralsnog geen aanwijzingen dat Dijkhaas over 2011 geen dividend zal ontvangen, terwijl daarvoor geen goede gronden aanwezig zouden zijn.
5.21.
Buiten hetgeen hiervoor is besproken heeft Dijkhaas geen concrete afspraken genoemd die in de ava zouden zijn gemaakt, maar niet zijn nagekomen.
5.22.
Dijkhaas heeft ter comparitie nog gesteld dat op grond van de inhoud van de door haar overgelegde producties 21 tot en met 23 duidelijk is dat zich in deze de situatie voordoet als omschreven in artikel 2: 343 lid 1 BW. Voor zover de inhoud van bedoelde stukken (jaarstukken 2010, controleverslag accountant en de concept-notulen van de ava van 6 december 2011) hiervoor niet reeds ter sprake zijn gekomen, heeft Dijkhaas niet op specifieke passages in die stukken gewezen die haar stelling als hiervoor weergegeven ondersteunen. Het is niet aan de rechtbank om zelfstandig bedoelde stukken te onderzoeken met het oog op de vraag of daarin punten zijn te vinden die de stelling van Dijkhaas zouden kunnen schragen.
5.23.
De conclusie van dit alles is dat Dijkhaas onvoldoende, althans onvoldoende onderbouwd heeft gesteld om te kunnen concluderen dat zij door gedragingen van [betrokkene 2] (wiens handelen aan de meerderheidsaandeelhouders Ruitenberg en de Stichting dient te worden toegerekend) zodanig in haar rechten of belangen wordt geschaad dat het voortduren van haar aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer van haar kan worden gevergd.
5.24.
Dijkhaas zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Ruitenberg en de Stichting worden voor ieder van hen begroot op:
— | griffierecht | € | 560,00 | |
— | salaris advocaat | € | 904,00 | (2,0 punten × tarief II, € 452,00 per punt) |
Totaal | € | 1.464,00 |
6. De beslissing
De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt Dijkhaas in de proceskosten, aan de zijde van Ruitenberg en de Stichting tot op heden voor ieder van hen begroot op € 1.464,00,
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2012.