Rb. 's-Hertogenbosch, 17-08-2009, nr. 184534 / FA RK 08-6460
ECLI:NL:RBSHE:2009:BJ5866
- Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Datum
17-08-2009
- Zaaknummer
184534 / FA RK 08-6460
- LJN
BJ5866
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSHE:2009:BJ5866, Uitspraak, Rechtbank 's-Hertogenbosch, 17‑08‑2009; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 17‑08‑2009
Inhoudsindicatie
Wijziging kinderalimentatie. Kinderen hebben woonplaats op de Nederlandse Antillen. Verzoeker heeft woonplaats binnen het arrondissement 's-Hertogenbosch. Interregionale bevoegdheidsvraag. Welke regelgeving is van toepassing?
Partij(en)
RECHTBANK ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Zaaknummer: 184534 / FA RK 08-6460
Uitspraak: 17 augustus 2009
Beschikking betreffende alimentatie in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. B.L.A. Ruijs,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats]
advocaat mr. A.H.A.C. Waals,
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de man en de vrouw.
De procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
– het verzoekschrift van de man, ontvangen ter griffie op 24 november 2008;
– het verweerschrift van de vrouw;
– de correspondentie, waaronder met name:
- *
een brief (met bijlagen) van mr. Waals, gedateerd 3 juli 2009;
- *
een brief (met bijlage) van mr. Waals, gedateerd 6 juli 2009;
- *
een brief (met bijlage) van mr. Ruijs, gedateerd 10 juli 2009.
De zaak is behandeld ter zitting van 20 juli 2009. Verschenen zijn partijen en hun advocaten. Op het verhandelde ter terechtzitting zal hierna, voor zover van belang, worden teruggekomen.
De man verzoekt wijziging van alimentatie op de gronden en op de wijze als in het verzoekschrift is vermeld.
De vrouw verweert zich tegen voormeld verzoek op de gronden en op de wijze als in het verweerschrift is vermeld.
De beoordeling
De feiten
Bij beschikking van deze rechtbank van 23 mei 2003 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 5 juni 2003.
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk van partijen zijn geboren de minderjarigen:
- -
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum];
- -
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum].
Bij voormelde beschikking is, voor zover hier relevant, bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding dient te voldoen van € 250,00 per kind per maand.
Partijen hebben de gevolgen van hun echtscheiding bovendien geregeld in een convenant, door hen ondertekend in [maand].
Bevoegdheid
De vrouw heeft in haar verweerschrift als primair verweer aangevoerd dat de rechtbank onbevoegd is van het verzoek van de man kennis te nemen, aangezien slechts bevoegd zou zijn het gerecht van de woonplaats van de tot onderhoud gerechtigde kinderen, die bij de vrouw op Curaçao (Nederlandse Antillen) hun woon- en verblijfplaats hebben. De vrouw verwijst hierbij naar ' artikel 5 EEX/EVEX '. Ter zitting is zijdens de vrouw verklaard dat zij met dit exceptief verweer uitsluitend beoogt de rechtsmacht van de Nederlandse rechter te betwisten; als de Nederlandse rechter bevoegd wordt geacht wenst zij de zaak afgehandeld te zien door de rechtbank te 's-Hertogenbosch, ongeacht of deze rechtbank in een zaak als de onderhavige als relatief bevoegde rechter kan worden aangemerkt. De man meent dat de Nederlandse rechter in het onderhavige geval rechtsmacht toekomt. Hij stelt dat in interregionale gevallen kan worden aangeknoopt bij de regeling van de bevoegdheid in internationale gevallen. Hij verwijst naar artikel 3 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering. In dit artikel wordt bepaald dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft wanneer de verzoeker (in casu de man) in Nederland zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechtbank oordeelt inzake de rechtsmacht van de Nederlandse rechter als volgt.
Voor de beantwoording van de vraag of in een zaak als de onderhavige de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt kan niet worden teruggegrepen op verdragen en evenmin op Europese regelgeving. Relevante Koninkrijkswetgeving ontbreekt. De sedert 2002 geldende artikelen 1 t/m 14 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering zijn niet van toepassing. De in die artikelen opgenomen bepalingen hebben blijkens de wetsgeschiedenis (MvT) uitsluitend betrekking op de internationale rechtsmacht van de Nederlandse rechter en uitdrukkelijk geen betrekking op interregionale betrekkingen of zaken. Uit deze wetsgeschiedenis laat zich aldus afleiden dat met de invoering van de genoemde bepalingen niet beoogd is te breken met het voorheen in interregionale zaken geldende recht. Op grond daarvan ligt een analogische toepassing van de artikelen 1 t/m 14 op interregionale zaken dan ook niet voor de hand. De rechtsmachtkwestie in de onderhavige zaak betreft geen internationale zaak maar een interregionale zaak.
Bij gebreke van enig ander wettelijk houvast dient voor wat betreft de interregionale rechtsmacht (als vanouds) te worden aangeknoopt bij de regeling van de relatieve competentie van de rechter en wel aldus dat aangenomen moet worden dat de regeling der relatieve competentie tevens de basis vormt voor de rechtsmacht van de Nederlandse rechter (distributie is attributie). De uitdrukkelijke afschaffing van deze regel voor internationale zaken in 2002 heeft geen gevolgen voor de vaststelling van de interregionale rechtsmacht.
Volgens artikel 265 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering dienen zaken betreffende minderjarigen behandeld te worden door de rechter van de woon- of verblijfplaats van de minderjarige. De minderjarigen hebben in dit geval echter in Nederland woon- noch verblijfplaats. Voor wat betreft de relatieve bevoegdheid geldt dan artikel 269 dat als bevoegde rechter de rechter te ’s-Gravenhage aanwijst. De rechtsmacht van de Nederlandse rechter is hiermee gegeven. De rechtbank te 's Hertogenbosch is relatief onbevoegd. Voor de onderhavige zaak heeft dat echter geen consequenties omdat de vrouw de exceptie van (relatieve) onbevoegdheid niet heeft willen voordragen. De rechtbank zal de zaak aan zich houden.
Toepasselijk recht
De zaak betreft de onderhoudsverplichting van de in Nederland wonende man voor zijn kinderen. Alle betrokkenen hebben de Nederlandse nationaliteit. Terecht gaan partijen er van uit dat de zaak dient te worden beoordeeld en beslist op basis van Nederlands recht.
Het geschil
De man stelt primair dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, als gevolg waarvan de bijdrage zoals deze is vastgesteld bij de beschikking van deze rechtbank van 23 mei 2003 heeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven. De man stelt daartoe dat bij voormelde beschikking is uitgegaan van een huur van € 450,00 per maand, terwijl de man thans een woning heeft gekocht waarvan de hypotheekrente € 1.073,25 bruto per maand bedraagt, zodat zijn woonlasten aanzienlijk zijn gestegen. Voorts stelt de man dat hij, als gevolg van veranderingen op zijn werk, vanaf 1 januari 2009 geen of aanzienlijk minder overuren zal kunnen maken, waardoor zijn inkomen zal gaan dalen. Ten slotte is de vrouw gaan samenwonen, waardoor zij haar lasten kan delen en zij voor een groter deel kan bijdragen in de kosten van de kinderen, aldus de man.
De man stelt dat voornoemde wijzigingsgrond van toepassing is, ondanks het feit dat bij convenant van de wettelijke maatstaven is afgeweken. De man stelt dat uit het convenant blijkt dat de behoefte van de kinderen € 298,50 per kind per maand bedraagt en dat de man voor tweederde deel, derhalve met ongeveer € 200,00 per kind per maand, in deze behoefte dient te voorzien. Volgens de man zijn partijen vervolgens overeengekomen dat de man wat meer zal betalen dan waartoe hij strikt genomen gehouden is, omdat de vrouw afzag van partneralimentatie.
Subsidiair stelt de man dat de overeenkomst betreffende het levensonderhoud is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De man stelt dat partijen bewust van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken, nu zij zijn overeengekomen dat de man wat meer kinderalimentatie zal voldoen dan waartoe hij strikt genomen gehouden is, omdat de vrouw afzag van partneralimentatie. De man stelt dat in dit kader bovendien relevant is dat de vrouw inmiddels samenwoont met een andere partner. In de kinderalimentatie is immers een component begrepen die als partneralimentatie gezien zou kunnen worden, aldus de man. De man stelt dat, indien deze component in het convenant daadwerkelijk als partneralimentatie zou zijn vastgelegd, zoals het hoort, de vrouw hierop thans geen recht meer zou hebben, nu zij is gaan samenleven als ware zij gehuwd met een nieuwe partner.
De man stelt dat hij niet langer over voldoende draagkracht beschikt om de verschuldigde kinderalimentatie te voldoen. De man verzoekt derhalve wijziging van de beschikking van deze rechtbank van 23 mei 2003 in die zin dat de door de man verschuldigde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen met ingang van 1 januari 2008 nader zal worden bepaald op nihil.
De vrouw voert verweer.
De vrouw betwist dat sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat een herziening van de verschuldigde kinderalimentatie gerechtvaardigd is. De man heeft zijn nieuwe woning al in 2004 gekocht en het bewust aangaan van hoge woonlasten in de wetenschap dat kinderalimentatie betaald dient te worden is geen wijziging van omstandigheden die een wijziging van de alimentatie rechtvaardigt, aldus de vrouw. De vrouw stelt bovendien dat de netto woonlast van de man thans lager is dan de huur waarmee bij de bestreden beschikking is gerekend. De vrouw betwist de door de man gestelde wijziging van zijn inkomen, bij gebrek aan bewijs.
De vrouw erkent dat zij samenwoont met haar nieuwe partner. De vrouw stelt dat zij als gevolg van de verhuizing naar Curaçao haar werk als boekhoudster in Nederland heeft moeten opgeven en dat zij geen nieuw dienstverband is kunnen aangaan, nu de begeleiding en zorg voor de kinderen op Curaçao veel meer van de vrouw vraagt dan in Nederland.
De vrouw stelt dat zij haar woning in Nederland heeft verhuurd aan haar zus, waarbij de huurinkomsten gelijk zijn aan de bruto hypotheeklasten en waarbij geen hypotheekrenteaftrek meer wordt genoten.
De vrouw stelt dat zij derhalve thans een lagere draagkracht heeft dan ten tijde van de echtscheidingsbeschikking.
De vrouw betwist eveneens dat partijen bij het opstellen van het echtscheidingsconvenant de wettelijke maatstaven hebben miskend. De berekening van de advocaat van partijen en de overeengekomen alimentatie komen overeen en het door de man te genieten belastingvoordeel is toegerekend aan de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, terwijl met inachtneming van de behoefte van de kinderen en de netto inkomens van beide partijen de behoefte van de kinderen naar evenredigheid van ieders draagkracht is verdeeld.
Ontvankelijkheid
Het verzoek van de man tot wijziging van de alimentatie is primair gebaseerd op de stelling van de man dat sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat de beschikking van deze rechtbank van 23 mei 2003 heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Nu de alimentatieovereenkomst volgens de man zelf echter tot stand is gekomen met uitdrukkelijk voorbij gaan aan de wettelijke maatstaven kan niet gezegd worden dat de beschikking van deze rechtbank van 23 mei 2003 heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen, daar de overeenkomst en de daarop gebaseerde beschikking niet op die maatstaven zijn geënt. De primaire grondslag van het verzoek kan derhalve niet tot ontvankelijkheid leiden.
Subsidiair heeft de man aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat de overeenkomst betreffende het levensonderhoud is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Dit standpunt is onbegrijpelijk, aangezien de man zich slechts verplicht heeft een klein bedrag meer te betalen dan hij strikt genomen zou moeten. De afgesproken alimentatie komt er op neer dat de man per kind per maand € 250,00 dient bij te dragen. Volgens de man zelf achtten partijen het destijds redelijk dat de man 2/3 van de kosten van de kinderen op zich zou nemen en de vrouw 1/3. In het convenant werd de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 298,50. Op basis van dit uitgangspunt zou de man dan een kleine € 200,00 hebben moeten betalen. De man heeft zijn draagkracht kennelijk toereikend geacht om een kleine vijftig euro per maand meer te betalen. Hij deed dit welbewust met het oog op het feit dat door de vrouw werd afgezien van partneralimentatie. De man heeft geenszins aannemelijk gemaakt dat de afspraken hun oorzaak vonden in een grove miskenning van de wettelijke maatstaven, zodat ook de subsidiaire grondslag van het verzoek niet tot ontvankelijkheid kan leiden.
Meer subsidiair betoogt de man dat, nu partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven, in ieder geval grond bestaat om in te grijpen in de afspraak tussen partijen omdat sedert de totstandkoming van de overeenkomst een wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden die meebrengt dat de vrouw in het licht van alle bestaande omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. De man noemt onder meer de vermindering van zijn overuren sedert 1 januari 2009 en het feit dat de vrouw een nieuwe partner heeft waardoor haar draagkracht is vergroot, zodat zij een groter deel van de kosten van de kinderen voor haar rekening kan nemen. Voorts voert de man aan dat in de overeengekomen kinderalimentatie een component zat die als partneralimentatie gezien zou kunnen worden. Nu de vrouw inmiddels samenwoont als ware zij gehuwd, zou de vrouw feitelijk een stukje partneralimentatie incasseren waarop zij geen recht zou hebben.
De rechtbank overweegt met betrekking tot deze meer subsidiaire grondslag als volgt.
Nu de man ter zitting heeft aangegeven dat zijn overuren weliswaar zijn verminderd doch dat zijn basissalaris met 10% is gestegen, zodat er per saldo geen of nauwelijks sprake is van een wijziging van zijn inkomen, is naar het oordeel van de rechtbank de vermindering van overuren geen relevante wijzigingsgrond.
Ter zitting is door de vrouw onbetwist gesteld dat haar draagkracht sedert haar samenwoning en verhuizing naar Curaçao juist is afgenomen in plaats van toegenomen. De vrouw heeft daartoe gesteld dat zij thans geen inkomsten uit arbeid meer heeft, doordat zij op Curaçao geen passende dienstbetrekking kan vinden. De vrouw geeft aan dat zij vanwege de zorg voor de kinderen is aangewezen op een parttime baan, hetgeen op Curaçao niet tot de mogelijkheden behoort. Tevens heeft de vrouw aangegeven dat het voor het verkrijgen van een baan op Curaçao vereist is dat men de taal Papiaments beheerst en dat zij deze taal niet beheerst. Nu geen sprake is van een toegenomen draagkracht aan de zijde van de vrouw is ook in dit opzicht geen sprake van een relevante wijzigingsgrond.
De stelling van de man dat in de kinderalimentatie een component zit die als partneralimentatie kan worden gezien en waarop de vrouw thans geen recht meer heeft, snijdt evenmin hout. In ruil voor een wat hogere kinderalimentatie is afgezien van partneralimentatie. In het motief dat partijen hadden om voor wat betreft de kinderalimentatie af te wijken van de wettelijke maatstaven is echter geen aanleiding te vinden om de overeengekomen partneralimentatie deels als partneralimentatie aan te merken.
Iets anders is dat partijen in het afzien van de partneralimentatie aanleiding hebben menen te moeten vinden om de man een hoger dan evenredig deel van de kosten van de kinderen te laten dragen. Of naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid aanpassing van de overeenkomst en in het voetspoor daarvan de beschikking van deze rechtbank van 23 mei 2003 dient plaats te vinden, dient te worden beoordeeld en beslist aan de hand van de actuele draagkracht van de man.
Situatie man
Voor de bepaling van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van de navolgende financiële gegevens. Voor zover die gegevens tussen partijen niet vaststaan zal de rechtbank hierop gemotiveerd ingaan.
Inkomen
De rechtbank houdt rekening met een inkomen van € 36.129,00 bruto per jaar conform de jaaropgave 2008.
Normbedrag
Het Wwb-normbedrag voor een alleenstaande, exclusief de woonkostencomponent, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten voor levensonderhoud.
Maandelijkse lasten
Woonlasten
De door de man opgevoerde woonlast, zijnde een hypotheekrente van € 1.073,00 per maand en eigenaarslasten van € 95,00 per maand leek aanvankelijk verantwoord, maar nu niet meer. Ter zitting is gebleken dat de man de woning reeds jaren geleden heeft gekocht en begonnen is deze op te knappen teneinde de woning voor bewoning geschikt te maken. Gebleken is dat de woning nog steeds niet geschikt voor bewoning is, zodat de man er zelf ook niet in woont, maar inwoont bij zijn vriendin. Gebleken is dat de man geen geld heeft om de woning thans verder op te knappen. De rechtbank is van oordeel dat de keuze van de man de woning aan te houden terwijl deze niet bewoonbaar is en door hem ook niet bewoonbaar kan worden gemaakt, voor zijn rekening en risico dient te blijven. Van de man mag worden verwacht dat hij zijn woning verkoopt en met de opbrengst daarvan, alsmede met de aan de hypotheek gekoppelde beleggingsportefeuille die dan vrijvalt, zijn hypotheek aflost. De man kan dan een woning gaan huren of gaan inwonen bij zijn vriendin. De rechtbank zal in redelijkheid rekening houden met een huur van € 450,00 per maand.
Ziektekosten
De rechtbank houdt rekening met:
- -
premie basisverzekering € 88,00
- -
premie aanvullende ziektekostenverzekering € 53,00
- -
eigen risico € 13,00
- -
door werkgever afgedragen
- -
inkomensafhankelijke bijdrage € 187,00
- -
af: in norm begrepen nominaal deel ZVW € 43,00
totaal € 298,00
Daarnaast houdt de rechtbank aan de inkomenszijde rekening met de belaste vergoeding van de werkgever ter hoogte van de inkomensafhankelijke bijdrage.
Overige kosten € 45,00
Fiscale aspecten
- -
de algemene heffingskorting
- -
de arbeidskorting
- -
de buitengewone lastenaftrek wegens betaalde kinderalimentatie.
Gelet op het voorgaande en de relevante fiscale aspecten in aanmerking genomen is de man, als hij orde op zaken stelt, in staat de thans geldende alimentatie te voldoen. Het verzoek van de man zal derhalve worden afgewezen.
Proceskosten
De proceskosten zullen worden gecompenseerd als na te melden.
De beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek van de man af;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.A.M. Povel, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2009 in aanwezigheid van de griffier.
conc: mj
Tegen deze beschikking kan -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch
- a.
door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
- b.
door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.