Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2017/1939 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (‘EOM’)
Artikel 104 Betrekkingen met derde landen en internationale organisaties
Geldend
Geldend vanaf 20-11-2017
- Bronpublicatie:
12-10-2017, PbEU 2017, L 283 (uitgifte: 31-10-2017, regelingnummer: 2017/1939)
- Inwerkingtreding
20-11-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-10-2017, PbEU 2017, L 283 (uitgifte: 31-10-2017, regelingnummer: 2017/1939)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Strafprocesrecht / Voorfase
EU-recht / Instituties
Financieel recht / Europees financieel recht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Staatsrecht / Rechtspraak
1.
De in artikel 99, lid 3, bedoelde werkafspraken met autoriteiten van derde landen en internationale organisaties kunnen met name betrekking hebben op de uitwisseling van strategische informatie en de detachering van verbindingsambtenaren bij het EOM.
2.
Het EOM kan ter bevordering van de samenwerking naargelang van de operationele behoeften van het EOM, met instemming van de betrokken bevoegde autoriteiten contactpunten in derde landen aanwijzen.
3.
Internationale overeenkomsten met een of meer derde landen die de Unie heeft gesloten of waartoe de Unie is toegetreden overeenkomstig artikel 218 VWEU, op gebieden die onder de bevoegdheid van het EOM vallen, bijvoorbeeld internationale overeenkomsten inzake samenwerking in strafzaken tussen het EOM en deze derde landen, zijn bindend voor het EOM.
4.
Bij gebreke van een overeenkomst uit hoofde van lid 3 en indien dit krachtens de toepasselijke multilaterale internationale overeenkomsten is toegestaan en het derde land ermee instemt, erkennen de lidstaten het EOM als bevoegde autoriteit voor de toepassing van door hen gesloten internationale overeenkomsten op het gebied van wederzijdse rechtshulp in strafzaken, en, in voorkomend geval, melden zij het als zodanig aan, onder meer, waar nodig en mogelijk, door middel van een wijziging van die overeenkomsten.
De lidstaten kunnen het EOM ook aangeven als bevoegde autoriteit voor de toepassing van andere door hen gesloten internationale overeenkomsten op het gebied van wederzijdse rechtshulp in strafzaken, onder meer door middel van een wijziging van die overeenkomsten.
5.
Bij gebreke van een overeenkomst uit hoofde van lid 3 van dit artikel of van een erkenning uit hoofde van lid 4 van dit artikel, kan de behandelende gedelegeerd Europese aanklager overeenkomstig artikel 13, lid 1, gebruikmaken van de bevoegdheden van nationaal aanklager van zijn lidstaat om, op basis van door die lidstaat gesloten internationale overeenkomsten of van toepasselijke nationale wetgeving en, indien nodig, via de bevoegde nationale autoriteiten, de autoriteiten van derde landen om rechtshulp in strafzaken te verzoeken. In dat geval stelt de gedelegeerd Europese aanklager de autoriteiten van derde landen op de hoogte van het feit dat het op die basis verzamelde bewijsmateriaal door het EOM voor de doeleinden van deze verordening zal worden gebruikt, en tracht hij in voorkomend geval de toestemming van die autoriteiten daarvoor te verkrijgen. In ieder geval wordt het derde land in kennis gesteld van het feit dat de uiteindelijke ontvanger van het antwoord op het verzoek het EOM is.
Indien het EOM zijn functies niet kan uitoefenen op basis van een toepasselijke internationale overeenkomst als bedoeld in lid 3 of lid 4 van dit artikel, kan het de autoriteiten van derde landen in een bepaalde zaak en binnen de grenzen van zijn materiële bevoegdheid ook om rechtshulp in strafzaken verzoeken. Het EOM leeft daarbij de voorwaarden na die door die autoriteiten kunnen worden opgelegd met betrekking tot het gebruik van de informatie die zij op die basis hebben verstrekt.
6.
Onder voorbehoud van andere bepalingen van deze verordening kan het EOM op verzoek de bevoegde autoriteiten van derde landen of internationale organisaties met het oog op onderzoeken of het gebruik als bewijsmateriaal in strafonderzoeken informatie of bewijsmateriaal verstrekken die, respectievelijk dat reeds in het bezit is van het EOM. Na de permanente kamer te hebben geraadpleegd neemt de behandelende gedelegeerd Europese aanklager een besluit over een dergelijke overdracht van informatie of bewijsmateriaal overeenkomstig het nationaal recht van zijn lidstaat en deze verordening.
7.
Indien een verzoek om uitlevering van een persoon nodig is, kan de behandelende gedelegeerd Europese aanklager de bevoegde autoriteit van zijn lidstaat verzoeken een uitleveringsverzoek te doen overeenkomstig de toepasselijke verdragen en/of het toepasselijke nationaal recht.