Deze zaak hangt samen met zes andere beklagzaken (in cassatie aanhangig onder de nummers: 13/03790; 13/01972; 13/03791; 13/03782; 13/03784 en 13/03778). In die andere zes zaken zal ik vandaag ook concluderen.
HR, 29-09-2015, nr. 13/02002
ECLI:NL:HR:2015:2877
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-09-2015
- Zaaknummer
13/02002
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:2877, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑09‑2015; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1588, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:1588, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑06‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:2877, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑09‑2015
Inhoudsindicatie
HR: 80a RO.
Partij(en)
29 september 2015
Strafkamer
nr. S 13/02002 B
IC/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 5 april 2013, nummer RK 13/464, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 september 2015.
Conclusie 23‑06‑2015
Inhoudsindicatie
HR: 80a RO
Nr. 13/02002 B Zitting: 23 juni 2015 | Mr. Knigge Conclusie inzake: [klaagster] |
1. De Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, heeft bij beschikking van 5 april 2013 het beklag van klaagster ex art. 552a Sv, strekkende tot opheffing van het onder [betrokkene 1] gelegde conservatoir beslag op een aantal sieraden, een tweetal geldbedragen en een televisie, alsmede tot de teruggave daarvan aan klaagster, ongegrond verklaard.
2. Tegen deze beschikking is namens klaagster cassatieberoep ingesteld.1.
3. Namens klaagster heeft mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, een schriftuur houdende één middel van cassatie ingediend.
4. Het middel
4.1. Het middel richt zich tegen het oordeel van de Rechtbank dat niet buiten redelijke twijfel is dat klaagster als eigenaar van de inbeslaggenomen goederen en geldbedragen moet worden aangemerkt.
4.2. Het gaat hier om een conservatoir beslag (ex art. 94a Sv) op een aantal sieraden, twee geldbedragen en een TV. Het beslag is gelegd onder [betrokkene 1], een van de verdachten in de witwaszaak die op de achtergrond speelt. Klaagster heeft – als derde belanghebbende – een klaagschrift ex art. 552a Sv ingediend waarin wordt aangevoerd dat klaagster eigenaar is van de onder [betrokkene 1] in beslag genomen zaken. Dit klaagschrift is op 5 april 2013 in de – in het openbaar gehouden – raadkamer behandeld in aanwezigheid van de raadsman van klaagster en de beslagene, [betrokkene 1]. Klaagster zelf is toen niet verschenen. Uit het proces-verbaal van die raadkamerbehandeling blijkt dat de raadsman van klaagster, de beslagene en de officier van justitie het volgende hebben aangevoerd met betrekking tot de inbeslaggenomen zaken:
“De raadsman
Mijn cliënte is een stiefdochter van [betrokkene 1]. De in het klaagschrift genoemde in beslag genomen goederen zijn van mijn cliënte en niet van [betrokkene 1]. De in beslag genomen sieraden zijn sieraden voor een vrouw en geen sieraden die door meneer gedragen worden. Meneer had het Seiko horloge om zijn pols en dit horloge is van zijn dochter. Het bedrag van € 120,- hoort in de spaarpot. De andere televisie die in beslag genomen is, is niet van mijn cliënte. Cliënte woonde met een aantal mensen in die woning en die televisie stond daar. Deze televisie is inmiddels terug gegeven.
Beslagene [betrokkene 1]
De in beslag genomen goederen zijn van [klaagster]. Ook het bedrag van € 1000,-- dat in een kluis onder de grond lag, is van [klaagster]. Door ruzie in de familie is [klaagster] op de [a-straat 1] gaan wonen. Het bedrag van € 400,-- dat in een envelop is aangetroffen is niet van haar. Dit bedrag lag klaar om de gemeente te betalen. Het pand aan de [b-straat 1] is gesloopt. Ik woon nu op [a-straat 1] in ’s-Hertogenbosch. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] wonen daar ook met hun kinderen. Ik heb een huurhuis aangevraagd, maar het duurt lang voordat ik daarvoor in aanmerking kom. Ik ben ziek.
De officier van justitie
Klaagster wordt vooralsnog niet aangemerkt als verdachte. Er is hier sprake van conservatoir beslag en het is niet buiten redelijke twijfel dat klaagster eigenaar is van de goederen en de geldbedragen. Het beslag dient gehandhaafd te blijven. Ik verwijs hierbij ook naar een beschikking van de rechtbank van 27 juli 2012 in de zaak met RK-kenmerk 12/1082.”
4.3.
De Rechtbank heeft het beklag, als gezegd, ongegrond verklaard. Daartoe heeft de Rechtbank het volgende overwogen;
“De rechtbank stelt vast dat uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is gebleken dat onder [betrokkene 1] conservatoir beslag is gelegd op voornoemde goederen en geldbedragen en dat het strafvorderlijk onderzoek niet is gericht tegen klaagster. Dit betekent dat de rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift dient te toetsen of buiten redelijke twijfel is dat klaagster als eigenaar van de goederen en geldbedragen moet worden aangemerkt. Nu op geen enkele wijze is aangetoond en uit de stukken niet kan worden opgemaakt dat klaagster als eigenaar van voornoemde goederen en geldbedragen kan worden aangemerkt, acht de rechtbank niet buiten redelijke twijfel dat klaagster eigenaar is van voornoemde goederen en geldbedragen. De rechtbank zal het klaagschrift dan ook ongegrond verklaren.”
4.4.
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat de rechter in een geval als het onderhavige, waarin op de voet van art. 94a Sv beslag is gelegd en een derde – in dit geval klaagster – in een beklagprocedure op de voet van art. 552a Sv om teruggave verzoekt, als maatstaf moet aanleggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat die derde als eigenaar van de inbeslaggenomen voorwerpen moet worden aangemerkt en daarvan in zijn beslissing blijk geven. Indien die derde als eigenaar wordt aangemerkt zal de rechter tevens moeten onderzoeken, en daarvan blijk moeten geven, of zich de situatie van art. 94a, derde of vierde lid, Sv voordoet.2.
4.5.
Uit de overwegingen van de Rechtbank blijkt dat zij bij de beoordeling van het klaagschrift de juiste maatstaf heeft aangelegd. Onbegrijpelijk is het oordeel van de Rechtbank – dat niet buiten redelijke twijfel is dat klaagster als eigenaar van de inbeslaggenomen goederen en geldbedragen moet worden aangemerkt – evenmin. Voor zover het middel nog betoogt dat de Rechtbank heeft verzuimd te boordelen of het belang van strafvordering zich tegen teruggave van de inbeslaggenomen goederen verzet, miskent het de hier aan te leggen maatstaf.
4.6.
Het voorgaande brengt mee dat het middel klaarblijkelijk niet tot cassatie kan leiden, zodat het een behandeling van het beroep in cassatie niet rechtvaardigt. Dat beroep dient daarom op voet van art. 80a RO niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5. Deze conclusie strekt tot de niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑06‑2015
Zie onder meer: HR 12 oktober 2010, ECLI:NL:HR2010:BN4346