Einde inhoudsopgave
Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap
Artikel 6
Geldend
Geldend vanaf 01-10-2006
- Redactionele toelichting
Dit artikel is in werking getreden in Aruba, met dien verstande dat het in dit artikel bepaalde slechts op in Aruba ingediende naturalistatieverzoeken van toepassing is voor zover deze zijn ingediend na 01-10-2006.
- Bronpublicatie:
16-08-2006, Stcrt. 2006, 167 (uitgifte: 01-01-2006, regelingnummer: 5434284)
- Inwerkingtreding
01-10-2006
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-08-2006, Stcrt. 2006, 167 (uitgifte: 01-01-2006, regelingnummer: 5434284)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Algemeen
Vreemdelingenrecht / Bijzondere onderwerpen
Staatsrecht / Nationaliteitsrecht
1.
Het doen van afstand als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Rijkswet zal met inachtneming van artikel 9, derde lid, niet worden verlangd, indien:
- a.
de verzoeker de nationaliteit bezit van een Staat in wiens wetgeving de verkrijging van het Nederlanderschap leidt tot het verlies van die nationaliteit,
- b.
de verzoeker de nationaliteit bezit van een Staat wiens wetgeving of rechtspraktijk geen afstand van nationaliteit toestaat,
- c.
de verzoeker eerst na de verkrijging van het Nederlanderschap afstand kan doen,
- d.
de verzoeker aantoont, dat hij voor het doen van afstand een betaling moet doen van zodanige hoogte dat hij daardoor een substantieel financieel nadeel zal lijden,
- e.
de verzoeker aantoont, dat hij door het doen van afstand zodanige vermogensrechtelijke rechten, waaronder erfrechtelijke aanspraken, die hij thans in het land van oorsprong bezit, zal verliezen dat hij daardoor een substantieel financieel nadeel zal lijden,
- f.
de verzoeker aantoont, dat hij slechts afstand van zijn oorspronkelijke nationaliteit zal kunnen doen nadat hij aldaar zijn militaire dienstplicht heeft vervuld of deze heeft afgekocht,
- g.
van de verzoeker niet verlangd kan worden dat hij contact opneemt met de autoriteiten van de Staat waarvan hij de nationaliteit bezit,
- h.
de verzoeker onderdaan is van een Staat die door Nederland niet wordt erkend.
2.
Indien de verzoeker aantoont, dat hij andere bijzondere en objectief waardeerbare redenen heeft om geen afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit, dan legt na ontvangst van het naturalisatieverzoek het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst die redenen aan de Minister ter beoordeling voor.
3.
Bij de bepaling dat een Staat een wetgeving of rechtspraktijk heeft als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, b en c, wordt gebruik gemaakt van de in de Handleiding en nadere instructies gegeven landeninformatie terzake.
4.
Indien het betreft een geval als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder c, dient de verzoeker zich bij zijn verzoek tot naturalisatie bereid te verklaren om na de totstandkoming van de naturalisatie het mogelijke te zullen doen om zijn andere nationaliteit of nationaliteiten te verliezen, tenzij op hem een der andere in het eerste lid genoemde gevallen van toepassing is.