Hof 's-Hertogenbosch, 09-06-2009, nr. HV 200.009.452/01, nr. 200.015.672/01
ECLI:NL:GHSHE:2009:BI8683
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
09-06-2009
- Magistraten
Mrs. Van Dijkhuizen, Lamers, Milar
- Zaaknummer
HV 200.009.452/01
200.015.672/01
- LJN
BI8683
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2009:BI8683, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 09‑06‑2009
Uitspraak 09‑06‑2009
Mrs. Van Dijkhuizen, Lamers, Milar
Partij(en)
Beschikking
in de zaken in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats]
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.J.J.M. van Ruth,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. S.J.C. Vaessen.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank Roermond van 9 april 2008 en 27 augustus 2008, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschriften, ingekomen ter griffie op 25 juni 2008 en 7 oktober 2008, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikkingen te vernietigen en opnieuw rechtdoende de man in zijn verzoek strekkende tot partneralimentatie niet-ontvankelijk te verklaren althans dit verzoek af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschriften, ingekomen ter griffie op 18 augustus 2008 en 21 november 2008, heeft de man verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar appelschrift dan wel het verzoek van de vrouw af te wijzen.
Tevens heeft de man bij deze verweerschriften incidenteel beroep ingesteld en daarin verzocht primair de beslissing voor zover het betreft de veroordeling van de vrouw tot het betalen van alimentatie te vernietigen en opnieuw rechtdoende, zonodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden en voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de alimentatieverplichting van de vrouw met ingang van 1 mei 2008 wordt vastgesteld op € 1.310,00 per maand, dan wel een zodanig bedrag als het hof in goede justitie meent te bepalen, en subsidiair de beslissing voor zover betreft te veroordeling van de vrouw tot betalen van alimentatie te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift in het incidenteel beroep in de zaak HV 200.015.672, ingekomen ter griffie op 5 januari 2009, heeft de vrouw verzocht het hoger beroep van de man af te wijzen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- —
de producties, overgelegd bij de beroepschriften en verweerschriften tevens houdende incidenteel appel;
- —
de processen-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 1 oktober 2007 en 11 februari 2008.
De brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw, ingekomen ter griffie op 17 april 2009, is ingekomen buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn.
De man heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Gelet op het feit dat deze stukken kort en eenvoudig te doorgronden zijn, heeft het hof beslist dat deze stukken worden toegelaten.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 april 2009. Bij die gelegenheid zijn partijen en hun advocaten gehoord.
3. De beoordeling
In het principaal en incidenteel appel
3.1.
Partijen zijn op 23 september 2000 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geen kinderen geboren.
3.2.
Bij beschikking van 24 oktober 2007 heeft de rechtbank Roermond onder meer tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 12 februari 2008 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank heeft vervolgens iedere verdere beslissing aangehouden nu de man ter zitting heeft aangegeven dat abusievelijk niet is verzocht om partneralimentatie. De rechtbank heeft de man vervolgens in de gelegenheid gesteld alsnog een aanvullend verzoekschrift in te dienen.
Naar aanleiding van dit verzoek heeft de rechtbank bij beschikking van 9 april 2008 onder meer bepaald dat de vrouw voorlopig met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand ten behoeve van levensonderhoud aan de man dient te betalen een bedrag van € 636,00 per maand. De definitieve beslissing op het verzoek ten aanzien van een uitkering tot levensonderhoud is vervolgens aangehouden in afwachting van nadere stukken van de man waarin hij dient aan te tonen wat hij heeft gedaan om de aanvullende WAO-uitkering (80–100%) te verkrijgen.
De rechtbank heeft tenslotte bij beschikking van 27 augustus 2008 definitief bepaald dat de vrouw met ingang van de dag dat de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand ten behoeve van levensonderhoud aan de man dient te betalen een bedrag van € 636,00 per maand.
3.3.
Beide partijen kunnen zich met deze beslissingen niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De grieven van de vrouw hebben in beide beroepschriften betrekking op:
- —
het feit dat de man afstand zou hebben gedaan van zijn recht op partneralimentatie;
- —
de huwelijksgerelateerde en aanvullende behoefte van de man;
- —
het wangedrag van de man.
3.5.
De grief van de man is gericht tegen de draagkracht van de vrouw.
3.6.
Ter zitting heeft het hof aan de orde gesteld dat het hoger beroep tegen voormelde tussenbeschikking van 9 april 2008 niet-ontvankelijk is, nu die beslissing geen eindbeslissing is. De rechtbank heeft immers bepaald dat de vrouw voorlopig met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand ten behoeve van levensonderhoud aan de man heeft te betalen een bedrag van € 636,00 per maand, waarbij de rechtbank tevens heeft overwogen dat de man de partnerbijdrage dient terug te betalen als blijkt dat hij recht heeft op een extra WAO-uitkering. Er wordt met deze beslissing in het dictum geen einde gemaakt omtrent enig deel van het verzochte.
Partijen hebben er vervolgens desgevraagd mee ingestemd dat het hof het appel van de vrouw tegen deze tussen- beschikking zo beschouwt dat het gericht is tegen de beschikking van 27 augustus 2008, waarbij het hof tevens betrekt de overwegingen vermeld in het beroepschrift tegen voormelde tussenbeschikking.
De advocaat van de man heeft desgevraagd nog aangegeven dat per abuis incidenteel geappelleerd is tegen de beschikking van 9 april 2008 en dat dit tegen de beschikking van 27 augustus 2008 had moeten zijn. Het hof zal dit als zodanig lezen.
3.7.
Het hof zal de grief van de vrouw inzake het door haar gestelde wangedrag van de man als eerste behandelen, nu deze het meest verstrekkend is.
Ter onderbouwing van deze grief merkt de vrouw op dat de man zich schuldig heeft gemaakt aan een dusdanig gedrag jegens haar dat van haar in redelijkheid niet gevergd kan worden dat zij enige bijdrage dient te voldoen in het levensonderhoud van de man.
3.7.1.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting oordeelt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat in het stelsel van de wet, de rechter bij het toekennen van een uitkering tot levensonderhoud aan de echtgenoot die zelf niet (volledig) in levensonderhoud kan voorzien, de vrijheid heeft om niet alleen de financiële factoren maar ook de objectieve en subjectieve niet-financiële factoren in zijn oordeel te betrekken welke van belang kunnen zijn voor de vraag of, en in hoeverre de verplichting tot de verstrekking van zulk een uitkering in redelijkheid aan die echtgenoot ten laste van de andere echtgenoot behoort te worden opgelegd.
Ten aanzien van subjectieve niet-financiële factoren kunnen allerlei persoonlijke omstandigheden en gedragingen in aanmerking worden genomen om tot het oordeel te komen dat in redelijkheid geen bijdrage in het levensonderhoud van de voormalige echtgenoot kan worden gevergd.
3.7.2.
De man heeft bij brief van 26 februari 2008 aan het UWV melding gemaakt van het feit dat de vrouw, werkzaam bij de afdeling fraude van het UWV, inhoudelijke informatie uit zijn dossier bij de afdeling Bezwaar en Beroep, welk dossier voor haar niet toegankelijk is, heeft verstrekt in een privé procedure bij de rechtbank (productie 3 achter het incidenteel beroepschrift). Het UWV heeft vervolgens in de brief van 5 maart 2008 de man gevraagd om zijn stelling nader te onderbouwen met bewijzen, aangezien het UWV niet weet om welke stukken het gaat en op welke manier de betreffende stukken te berde zijn gebracht bij de rechtbank (productie 4 achter het incidenteel beroepschrift). Hierop heeft de man het UWV verwezen naar zijn eerste verzoek waarin de man de zitting heeft aangehaald waarin informatie uit het dossier zou zijn verstrekt. Niet gebleken is dat de man aan het UWV alsnog de door het UWV gevraagde stukken heeft overgelegd. Volgens de vrouw heeft het UWV naar aanleiding van deze klacht geen integriteitonderzoek als zodanig ingesteld.
3.7.3.
De vrouw stelt dat de man bewust lasterlijke praatjes bij haar werkgever heeft rondgestrooid zonder deze te willen en kunnen substantiëren. De vrouw meent dat door deze eerste klacht haar goede naam mogelijk ernstig is aangetast.
De vrouw heeft aangegeven dat zij geen kennis heeft van het betreffende dossier van de man bij het UWV en er derhalve ook niets uit kon vertellen. De vrouw heeft de man verzocht om aan te geven wat de vrouw dan wel gezegd zou hebben op de mondelinge behandeling bij de rechtbank, waarbij zij zich zou hebben gebaseerd op kennis van het dossier van de man bij het UWV, doch de man weigert om hier een antwoord op te geven, aldus de vrouw.
De man ontkent dat hij de vrouw valselijk heeft beschuldigd en meent dat hij de juiste weg heeft gevolgd door bij de werkgever van de vrouw melding te maken van schending van privacy.
3.7.4.
In zijn brief van 2 februari 2009 aan het UWV schrijft de man het volgende:
‘Met dit schrijven wil ik U de handelswijze van een medewerkster van de afdeling Fraude en Opsporing onder uw aandacht brengen die mijn privacy rechten t.a.v. mijn dossier ernstig overtreed.
Het betreft mevrouw [de vrouw] die in een civiele beroepsprocedure inhoudelijke informatie uit mijn WAO dossier (…) gebruikt om haar vermeende recht bij de rechtbank te onderbouwen.
Ik heb met meerdere juristen, die gespecialiseerd zijn in ons sociaal recht en de daarbij behorende uitvoerende organisaties, overlegd wat de gevolgen zijn voor mevrouw indien ik formeel een klacht indien.
Ik realiseer mij terdege dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dit voor mevrouw een ontslag op staande voet tot gevolg heeft met alle consequenties van dien.
Echter in ogenschouw genomen dat het de tweede keer is dat mevrouw tot deze handeling overgaat waarvoor al een klacht is ingediend, die bij mijn weten nog niet is afgerond, daarnaast ook nog een onderzoeksprocedure loopt t.a.v. haar handelen met betrekking tot mijn WAO dossier, heb ik geen andere keuze dan een tweede klacht in te dienen.
Formeel is de klacht:
Mevrouw heeft gedetailleerde informatie uit mijn WAO dossier gebruikt om haar verweer, zoals deze bij dit schrijven is bijgevoegd, te onderbouwen anders dan de documentatie uit mijn WAO dossier die door mij is beschikbaar gesteld aan de rechtbank ten behoeve van mijn verweer in de door mevrouw gevoerde beroepsprocedure. Mevrouw is hier niet toe gemachtigd, noch door mij persoonlijk noch door mijn juridisch adviseur.
Derhalve kan ik geen andere conclusie trekken dat mevrouw willens en wetens privacy gevoelige informatie heeft misbruikt c.q. verstrekt aan haar juridische adviseur om daar in een rechtsprocedure zichzelf mee te bevoordelen in de ruimste zin van het woord. (…)’
3.7.5.
Als reactie op de klacht van de man reageert het UWV bij brief van 24 maart 2009 als volgt:
‘Ik heb een uitgebreid onderzoek laten instellen naar de zaak zoals door u in uw brieven is aangegeven en in het bijzonder naar het handelen van een van onze medewerksters. Ik heb dit onderzoek laten uitvoeren door ons bureau Integriteit. Dit is een landelijke, centrale en daardoor onafhankelijk opererende afdeling die in dit soort situaties wordt ingeschakeld. Daarnaast heb ik uitgebreid gesproken met het management van de betrokken afdeling. Ook de door u aangeleverde documentatie is betrokken bij het onderzoek.
Hieruit is gebleken dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen en op onrechtmatige wijze verkregen informatie.
Ik kan dan ook niet anders concluderen dan dat er geen sprake is van een schending van de privacy. (…)’
3.7.6.
Het is het hof gebleken dat de man tweemaal een klacht bij de werkgever van de vrouw heeft ingediend. De eerste keer was op 26 februari 2008 en werd waarschijnlijk in de hitte van de echtscheidingsstrijd gedaan. De man was mogelijkerwijs niet op de hoogte van de consequenties van misbruik van dossierkennis, namelijk ontslag op staande voet. De man heeft na het verzoek van het UWV om zijn klacht nader te onderbouwen niet duidelijk aangetoond om welke stukken het ging waaruit de vrouw haar informatie zou hebben gehaald. De vrouw heeft aangegeven dat de man zelf de informatie heeft verstrekt door onder andere brieven van het UWV als bijlagen te voegen bij zijn processtukken. Het hof acht dit ook aannemelijk.
De vrouw heeft naar aanleiding van dit gedrag in haar beroepschrift van 25 juni 2008 reeds ter sprake gebracht dat door dit gedrag redelijkerwijze van de vrouw niet gevergd kan worden dat zij enig bedrag bijdraagt aan het levensonderhoud van de man.
Ondanks het vorenstaande heeft de man een tweede, maar wederom niet nader onderbouwde, klacht bij het UWV ingediend. Hierbij was de man, zoals blijkt uit zijn brief van 2 februari 2009 wel degelijk op de hoogte van de eventuele consequenties van zijn klacht, namelijk ontslag op staande voet.
De vrouw is al dertig jaar werkzaam bij het UWV, thans bij de afdeling Fraude en Opsporing. Voor iemand die op deze afdeling werkt, wordt een klacht over misbruik van dossierkennis zeer serieus genomen. Het UWV heeft dan ook naar aanleiding van deze tweede klacht een onafhankelijk bureau Integriteit ingeschakeld, zoals blijkt uit hun brief van 24 maart 2009. Na intern onderzoek heeft dit bureau geconcludeerd dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen en dat de privacy van de man niet is geschonden. Het hof overweegt dat door dit onderzoek wel de integriteit en geloofwaardigheid van de vrouw is aangetast.
3.7.7.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de man bewust het risico heeft genomen dat met zijn tweede klacht de reputatie, geloofwaardigheid en integriteit van de vrouw zouden worden aangetast en dat hij daarmee haar baan en haar daarbij behorende inkomen in gevaar heeft gebracht. Het hof acht dit gedrag zodanig ernstig dat in redelijkheid geen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw kan worden gevergd.
3.8.
Gezien het vorenstaande behoeven de overige grieven geen bespreking meer.
3.9.
De beschikkingen van 9 april 2008 en 27 augustus 2008 waarvan beroep, dienen te worden vernietigd.
4. De beslissing
Het hof:
in het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de beschikkingen van de rechtbank Roermond van 9 april 2008 en 27 augustus 2008, met dien verstande dat de vernietiging van de beschikking van 9 april 2008 uitsluitend ziet op de partneralimentatie;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de man.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Dijkhuizen, Lamers en Milar, en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2009.