Zie voor deze feiten: rov. 1 van het tussenarrest van 16 december 2004.
HR, 09-12-2011, nr. 10/02785
ECLI:NL:HR:2011:BT7597
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
09-12-2011
- Zaaknummer
10/02785
- Conclusie
Mr. F.F. Langemeijer
- LJN
BT7597
- Roepnaam
Bakker/De Zeeuw
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BT7597, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑12‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BT7597
ECLI:NL:HR:2011:BT7597, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 09‑12‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BT7597
- Vindplaatsen
Conclusie 09‑12‑2011
Mr. F.F. Langemeijer
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Eiseres]
tegen
[Verweerster]
1.
Deze zaak, over onbetaalde facturen voor accountantsdiensten, leent zich voor een verkorte conclusie. Eiseres tot cassatie (hierna: [eiseres]) verrichtte sinds 1995 werkzaamheden voor gedaagde in cassatie ([verweerster]). In 1998 heeft [verweerster] twee andere besloten vennootschappen opgericht, waarvan één is gaan functioneren als werkmaatschappij. Ter zake van door haar verrichte accountantswerkzaamheden heeft [eiseres] bij diverse facturen in 1999 aan [verweerster] in totaal f 25.733,99 in rekening gebracht. Van dit bedrag heeft [verweerster] f 10.181,50 voldaan en f 15.552,49 onbetaald gelaten1..
2.
Bij inleidende dagvaarding van 2 augustus 2001 heeft [eiseres] van [verweerster] betaling gevorderd van het openstaande factuurbedrag, vermeerderd met rente en incassokosten overeenkomstig haar algemene Verkoop-, leverings- en betalingsvoorwaarden. [Verweerster] heeft niet tijdig verweer gevoerd. Bij vonnis van 6 december 2001 heeft de rechtbank te Rotterdam de vordering als onweersproken toegewezen, met dien verstande dat de rechtbank de incassokosten heeft gematigd.
3.
[Verweerster] heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's‑Gravenhage en alsnog verweer gevoerd tegen de vordering. Zo heeft zij aangevoerd dat [eiseres] ten onrechte alle declaraties ten name van [verweerster] heeft gesteld (in plaats van deze uit te splitsen naar iedere vennootschap afzonderlijk), bovenmatig uren heeft gedeclareerd en bepaalde werkzaamheden niet naar behoren heeft uitgevoerd. [Verweerster] heeft voorts aangevoerd dat toepasselijkheid van de genoemde algemene voorwaarden niet is overeengekomen, zodat zij niet op grond van die voorwaarden rente of vergoeding van buitengerechtelijke kosten verschuldigd is. Met betrekking tot dit laatste punt heeft [eiseres] geantwoord dat een exemplaar van de algemene voorwaarden bij aanvang van de dienstverlening aan [verweerster] ter hand is gesteld en dat zij telkens zijn afgedrukt op de achterzijde van de aan [verweerster] toegezonden facturen zonder dat [verweerster] tegen die voorwaarden bezwaar heeft gemaakt2..
4.
Bij tussenarrest van 16 december 2004 heeft het hof een comparitie gelast. Tijdens deze comparitie is onder meer de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden besproken. Bij antwoordakte na comparitie, d.d. 9 juni 2005 (blz. 2), heeft [eiseres] volhard in haar standpunt dat de algemene voorwaarden aan [verweerster] ter hand zijn gesteld en bovendien, zij het in verkorte vorm, op de achterzijde van de facturen waren afgedrukt. Aan het slot voegde zij daaraan toe:
‘Wellicht ten overvloede zij erop gewezen dat de (thans onbetwiste) toepasselijkheid van de algemene voorwaarden meebrengt dat dan ook alle bepalingen van deze voorwaarden gelden, derhalve ook de verplichting om tijdig, d.w.z. binnen 30 dagen na de verzenddatum van de factuur, schriftelijk te reclameren over de verrichte werkzaamheden en/of het factuurbedrag (vide punt K.1 van bijgaande algemene voorwaarden).
Nu [verweerster] nimmer, ook niet in 1999/2000, op de juiste wijze, althans tijdig, heeft gereclameerd, is het thans aanhangig gemaakte appel alleen daarom al niet-ontvankelijk. Voorts is het verzoek om matiging van de gevorderde buitengerechtelijke kosten natuurlijk ook niet conform hetgeen daaromtrent in deze (ook) toepasselijke algemene voorwaarden is bepaald. (…)’
5.
Bij tussenarrest van 16 maart 2006 heeft het hof, kort gezegd, aan [eiseres] te bewijzen opgedragen dat tussen partijen was afgesproken dat de voor de betrokken vennootschappen te verrichten werkzaamheden slechts aan [verweerster] in rekening zouden worden gebracht. Aan [verweerster] werd bewijs opgedragen van haar stellingen dat onnodig veel uren zijn gedeclareerd voor de werkzaamheden van [betrokkene 1] en dat opgedragen werkzaamheden niet naar behoren zijn uitgevoerd.
6.
Na verhoor van getuigen heeft het hof bij arrest van 23 maart 2010 het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering van [eiseres] afgewezen. Het hof achtte [eiseres] niet geslaagd in haar bewijsopdracht. Hieruit volgt dat [eiseres] aan [verweerster] uitsluitend die werkzaamheden in rekening kan brengen welke zij voor deze vennootschap heeft verricht. De voor [verweerster] uitgevoerde en gedeclareerde werkzaamheden overtreffen volgens het hof niet het bedrag van f 10.181,50 dat [verweerster] al heeft betaald.
7.
[Eiseres] heeft — tijdig — beroep in cassatie ingesteld. Tegen [verweerster] is in cassatie verstek verleend.
8.
Middelonderdeel I dient slechts ter inleiding. Onderdeel II komt neer op de klacht dat het hof in het tussenarrest van 16 maart 2006, en vervolgens ook in het eindarrest, ten onrechte is voorbijgegaan aan de in alinea 4 aangehaalde stelling van [eiseres]. Volgens het middel heeft het hof weliswaar beslist dat de algemene voorwaarden deel uitmaken van de tussen partijen gesloten overeenkomst, zoals [eiseres] had gesteld3., maar verzuimd een beslissing te nemen over het beroep dat [eiseres] had gedaan op de reclametermijn in de algemene voorwaarden, althans die beslissing niet gemotiveerd.
9.
Het is waar dat het hof niet met zoveel woorden is ingegaan op de in alinea 4 hiervoor aangehaalde stelling van [eiseres], maar dat maakt de bestreden beslissing nog niet onbegrijpelijk. Het hof heeft het hoger beroep ontvankelijk geacht. In de bestreden arresten ligt het oordeel besloten dat deze stelling van [eiseres], ook indien zij feitelijk juist zou zijn, niet kan leiden tot het door [eiseres] gewenste rechtsgevolg, te weten dat [verweerster] niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar hoger beroep. Tegen dat rechtsoordeel is in cassatie geen rechtsklacht gericht. Dit rechtsoordeel behoefde bovendien geen nadere motivering om begrijpelijk te zijn. Voor zover het middel — impliciet — bedoelt te klagen dat het hof deze stelling van [eiseres] (ook) had behoren te betrekken bij de beoordeling van het materiële verweer, faalt de klacht. Het hof heeft de desbetreffende passage in de antwoordakte niet gelezen als een (nieuw) zelfstandig argument van [eiseres] tegenover de materiële verweren van [verweerster] over de tenaamstelling van de facturen, het in rekening gebrachte bedrag en de kwaliteit van bepaalde verrichte werkzaamheden. De lezing van de gedingstukken is naar vaste rechtspraak voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Deze lezing door het hof is niet onbegrijpelijk: [eiseres] had de desbetreffende stelling slechts gepresenteerd als een opmerking ten overvloede in het kader van de discussie over de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden, op welke voorwaarden [eiseres] de gestelde verschuldigdheid van rente en buitengerechtelijke kosten had gebaseerd. Omdat het hof de hoofdvordering niet toewijsbaar achtte, kwam het hof niet toe aan de vraag of de nevenvordering tot betaling van rente en buitengerechtelijke kosten toewijsbaar was4..
10.
Na het voorgaande kan in het midden blijven of de in alinea 4 aangehaalde stelling voor het eerst aan de orde kon worden gesteld in een antwoordakte na tussenarrest. Toepassing van art. 81 RO wordt in overweging gegeven.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
Uitspraak 09‑12‑2011
Inhoudsindicatie
Art. 81 RO. Verbintenissenrecht. Vordering tot betaling openstaande facturen.
9 december 2011
Eerste Kamer
10/02785
TT/RA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres], voorheen de maatschap [A], handelende onder de naam [B],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. K.T.B. Salomons,
t e g e n
[Verweerster], in liquidatie,
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 162721 / HA ZA 01-2281 van de rechtbank Rotterdam van 6 december 2001;
b. de arresten in de zaak 105.000.484/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 december 2004 (tussenarrest), 16 maart 2006 (tussenarrest), en 23 maart 2010 (eindarrest).
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof van 16 december 2004 en 23 maart 2010 heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerster] is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 12 oktober 2011 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde [verweerster] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren F.B. Bakels, als voorzitter, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 9 december 2011.