Hof 's-Hertogenbosch, 14-12-2010, nr. HD 200.009.819
ECLI:NL:GHSHE:2010:BQ2351, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
14-12-2010
- Zaaknummer
HD 200.009.819
- LJN
BQ2351
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Vermogensrecht (V)
Huurrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2010:BQ2351, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 14‑12‑2010; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BW1280, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BW1280
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:BZ9965, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 14‑12‑2010
Inhoudsindicatie
Huurovereenkomst met betrekking tot onbebouwd terrein. Rechtsgeldigheid huuropzegging ex art. 7:228 lid 2 BW. Redelijke opzegtermijn.
Partij(en)
GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.009.819
arrest van de zevende kamer van 14 december 2010
in de zaak van
STICHTING BERREGRATTE,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna te noemen: de stichting,
advocaat: mr. H.E. Menger,
tegen:
[X.],
h.o.d.n. Fun en Fear [vestigingsnaam],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: [X.],
advocaat: mr. J. van Zinnicq Bergmann,
op het bij exploot van dagvaarding van 1 juli 2008 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Maastricht gewezen vonnis van 25 juni 2008 tussen [X.] als eiser in conventie tevens verweerder in reconventie en de stichting als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 264688 CV EXPL 07-2593)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het comparitievonnis van 5 maart 2008.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij memorie van grieven heeft de stichting acht grieven aangevoerd en geconcludeerd zoals in de conclusie van de memorie van grieven is vermeld.
2.2.
Bij memorie van antwoord met producties heeft [X.] de grieven bestreden. Voorts heeft hij incidenteel appel ingesteld, daarin één grief aangevoerd en geconcludeerd zoals in de conclusie van de memorie is vermeld.
2.3.
De stichting heeft in incidenteel appel geantwoord en daarbij producties overgelegd.
2.4.
Ter terechtzitting van het hof van 20 mei 2009 heeft, in overleg met partijen, verwijzing naar een mediatior plaatsgevonden. Het mediationtraject heeft niet tot resultaat geleid.
Partijen hebben hun zaak doen bepleiten, de stichting door mr. Menger voornoemd en [X.] door mr. J.J.C. Delahaye. Beide raadslieden hebben gepleit aan de hand van overgelegde pleitnotities. Ter zitting hebben beide partijen producties overgelegd.
2.5.
Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
2.6.
Ter griffie zijn in deze zaak een zestal DVD’s en CDroms gedeponeerd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep verwijst het hof naar de memories van partijen.
4. De beoordeling
in principaal en incidenteel appel
4.1.
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
De stichting is hoofdhuurder van het terrein, gelegen aan de [perceel] te [vestigingsplaats]. Aanvankelijk huurde de stichting het terrein van de provincie Limburg, maar in 1997 is het terrein gekocht door de Vereniging tot behoud van natuurmonumenten in Nederland (hierna: Natuurmonumenten), die sindsdien (hoofd)verhuurder is.
De stichting exploiteert een deel van het terrein zelf als speeltuin; een ander deel heeft zij verhuurd aan [X.], die op het door hem gehuurde gedeelte outdoor-activiteiten organiseert. Het door [X.] gehuurde gedeelte van het terrein is uitsluitend bereikbaar via de speeltuin die door de stichting wordt geëxploiteerd.
[X.] dient als tegenprestatie voor de huur van het terrein een bedrag van € 3,50 per gast per dag aan de stichting te betalen.
De huurovereenkomst tussen partijen is mondeling aangegaan. Een bepaalde duur is niet overeengekomen, evenmin als een bepaalde opzegtermijn.
De stichting heeft bij brief van 28 juni 2007 aan [X.] de huur van het terrein opgezegd per 31 augustus 2007. Als redenen voor de opzegging zijn in de brief genoemd: ernstige overlast jegens de bezoekers van de speeltuin, veroorzaakt door de deelnemers aan de activiteiten van [X.], en de wens van de stichting om het aan [X.] verhuurde gedeelte van het terrein, zelf in gebruik te gaan nemen.
[X.] heeft zich vervolgens tot de kantonrechter Maastricht gewend en het volgende gevorderd (samengevat):
primair 1) voor recht te verklaren dat de huuropzegging geen effect sorteert;
2) de stichting te veroordelen tot betaling van schadevergoeding, op te maken bij staat, wegens door de stichting vanaf april 2007 gepleegde wanprestatie dan wel onrechtmatige daden;
3) de stichting te veroordelen om [X.] voor de duur van de overeenkomst het rustig genot te verschaffen van het gehuurde, dit op verbeurte van een dwangsom.
Subsidiair, voor het geval de opzegging wél effect zou sorteren, vorderde [X.] (samengevat):
1) schadevergoeding, op te maken bij staat;
2) vergoeding wegens ongerechtvaardigde verrijking;
3) betaling van een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten.
De stichting vorderde in reconventie, kort gezegd, de veroordeling van [X.] tot ontruiming van het door hem gehuurde gedeelte van het terrein.
De kantonrechter heeft, bij vonnis waarvan beroep, de door [X.] gevorderde verklaring voor recht toegewezen; de kantonrechter heeft verder de stichting geboden (kort gezegd) om [X.] voor de duur van de overeenkomst het rustige genot te verschaffen op verbeurte van een dwangsom en voorts de stichting verboden om [X.] op enigerlei wijze te hinderen in de uitoefening van zijn bedrijf, eveneens op verbeurte van een dwangsom. Het meer of anders door [X.] gevorderde is afgewezen. De reconventionele vordering van de stichting is door kantonrechter eveneens afgewezen.
Beide partijen hebben grieven aangevoerd tegen het vonnis van de kantonrechter.
4.2.
De grieven van de stichting strekken ertoe dat het hof het vonnis van de kantonrechter zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [X.] zal afwijzen en daarnaast de vordering van de stichting zal toewijzen.
De stichting heeft in hoger beroep haar vordering gewijzigd in die zin dat zij thans vordert, samengevat, dat [X.] zal worden veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde terrein en het terrein schoon en ontruimd, inclusief daarbij behorende sleutels aan de stichting ter beschikking zal stellen, met achterlating van het steigermateriaal en de door ENCI gesponsorde houten onderdelen van de klimtoren, dit op verbeurte van een dwangsom.
Tegen de wijziging van eis van de stichting is door [X.] geen bezwaar gemaakt zodat het hof op de gewijzigde vordering recht zal doen.
4.3.
[X.] vordert in incidenteel appel dat het vonnis van de kantonrechter wordt vernietigd voor zover daarbij de door hem gevorderde schadevergoeding is afgewezen. Hij vordert dat het hof, opnieuw recht doende, alsnog de stichting zal veroordelen om de door [X.] wegens wanprestatie en onrechtmatige daden van de stichting tot aan de datum van het arrest geleden schade te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
Voorwaardelijk, voor het geval het hof zou beslissen dat de huuropzegging door de stichting wél effect sorteert, vordert [X.] , na wijziging van zijn eis (samengevat):
- 1)
aan die opzegging een opzegtermijn/afbouwperiode van twee jaren te verbinden gedurende welke periode de stichting aan [X.] het rustig genot dient te verschaffen, op verbeurte van een dwangsom;
- 2)
de stichting te veroordelen de schade te vergoeden die [X.] heeft geleden als gevolg van wanprestatie/onrechtmatige daden van de stichting. Uit de toelichting op de vordering begrijpt het hof dat [X.] verwijzing naar de schadestaatprocedure wenst;
- 3)
de stichting te veroordelen tot betaling van een vergoeding aan [X.] op grond van ongerechtvaardigde verrijking;
- 4)
de stichting te veroordelen tot betaling aan [X.] van een tegemoetkoming in diens verhuis- en herinrichtingskosten.
Tegen de wijziging van eis in hoger beroep is door de stichting geen bezwaar gemaakt zodat het hof zal oordelen op basis van de gewijzigde eis.
4.4.
De belangrijkste vraag die partijen verdeeld houdt is, of de huuropzegging per 31 augustus 2007 al dan niet effect sorteert.
Deze vraag dient beantwoord te worden aan de hand van artikel 7:228 lid 2 BW, welk artikel op 1 augustus 2003 in werking is getreden en ingevolge artikel 68a lid Ow NBW onmiddellijke werking heeft.
Op grond van het genoemde artikel 7:228 lid 2 BW kan een huurovereenkomst als de onderhavige, betrekking hebbend op onbebouwde grond, te allen tijde worden opgezegd, waarbij een opzeggingstermijn geldt van een maand, aangezien noch een andersluidende opzegtermijn, noch een langere termijn voor de huurbetaling is overeengekomen.
4.5.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de belangen van de stichting bij huurbeëindiging, in verhouding tot de belangen van [X.] bij voortzetting van de huur, onvoldoende zwaarwegend zijn en dat om die reden de huuropzegging geen effect sorteert.
De tegen dit oordeel aangevoerde grieven zijn terecht aangevoerd.
Zoals reeds is overwogen was de stichting op grond van artikel 7:228 lid 2 BW bevoegd om de huurovereenkomst door opzegging te beëindigen. Dit zou slechts anders zijn indien geoordeeld zou moeten worden dat de stichting misbruik heeft gemaakt van haar opzeggingsbevoegdheid, maar naar het oordeel van het hof is daarvan geen sprake.
De stichting heeft als opzeggingsgrond aangevoerd dat de bezoekers van de speeltuin ernstige overlast ondervinden van de deelnemers aan de activiteiten op het terrein van [X.] en dat zij zelf gebruik wil gaan maken van het aan [X.] verhuurde terrein. Voor zover [X.] bedoeld heeft te stellen dat deze gronden niet daadwerkelijk bestaan, heeft hij onvoldoende aangevoerd om zijn stelling te onderbouwen.
Hier komt bij dat uit het procesdossier genoegzaam blijkt dat de verhouding tussen partijen ernstig is verstoord. Dat is niet alleen thans zo, maar het was ook al het geval ten tijde van de huuropzegging in 2007, zoals onder meer blijkt uit het proces-verbaal van aangifte van mishandeling d.d. 30 juni 2007, dat onderdeel uitmaakt van productie 11 bij de inleidende dagvaarding, in welke aangifte [X.] tegenover de politie verklaart dat er sprake is van een "langslepend probleem" tussen partijen.
Mede in dit licht bezien is van misbruik door de stichting van haar opzeggingsbevoegdheid geen sprake. Dit betekent dat de grieven 1 t/m 6 van de stichting terecht zijn aangevoerd. Dit geldt ook voor de zevende grief van de stichting, voor zover die betrekking heeft op de toegewezen verklaring voor recht ter zake van de huuropzegging.
De toewijzing van de verklaring voor recht zal door het hof worden vernietigd en de vordering van [X.] zal op dit onderdeel alsnog worden afgewezen.
4.6.
[X.] vordert in hoger beroep voorwaardelijk, voor het geval het hof beslist dat de huuropzegging wél effect sorteert, dat aan die opzegging een opzegtermijn/afbouw- periode van twee jaar zal worden verbonden.
Aan de voorwaarde waaronder deze vordering is ingesteld is voldaan, zodat het hof hierop zal beslissen.
Aan [X.] kan worden toegegeven dat een opzegtermijn van twee maanden onredelijk kort moet worden geacht, dit gelet op de aard van het bedrijf dat door [X.] op het gehuurde wordt geëxploiteerd en mede gelet op de lange duur van de huurrelatie. Het hof acht een opzegtermijn van zes maanden wél redelijk, zodat de huurovereenkomst geacht moet worden te zijn geëindigd op 31 december 2007.
4.7.
De zevende grief van de stichting houdt mede in dat de kantonrechter ten onrechte haar ontruimingsvordering heeft afgewezen. De stichting vordert dat het hof, opnieuw rechtdoende, [X.] alsnog zal veroordelen tot ontruiming.
Het hof zal de beslissing op deze vordering aanhouden. Of [X.] al dan niet het terrein zal moeten ontruimen, hangt af van de afloop van de procedure tussen Natuurmonumenten en [X.]. In die procedure heeft de kantonrechter Maastricht bij vonnis van 21 januari 2009 geoordeeld dat op 4 januari 2007 een huurovereenkomst met betrekking tot het onderhavige terrein is tot stand gekomen tussen [X.] als huurder en Natuurmonumenten als verhuurder. Natuurmonumenten is door de kantonrechter veroordeeld tot nakoming van die overeenkomst en om (kort gezegd) aan [X.] het rustig genot van het terrein te verschaffen. Natuurmonumenten is van deze uitspraak in hoger beroep gekomen bij dit hof.
De beslissing op de ontruimingsvordering van de stichting wordt door het hof aangehouden totdat door het hof in de procedure tussen [X.] en Natuurmonumenten eindarrest is gewezen. [X.] dient het eindarrest van het hof in de procedure tussen Natuurmonumenten en [X.] in het geding te brengen in de onderhavige procedure tussen de stichting en [X.], zodra dat eindarrest is uitgesproken.
Ook de beslissing op de vorderingen van [X.] ter zake van ongerechtvaardigde verrijking en de betaling van een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten wordt aangehouden, om de reden als hiervoor is vermeld.
4.8.
De grieven 7 (gedeeltelijk) en 8 van de stichting richten zich tegen de door de kantonrechter uitgesproken veroordeling van de stichting om [X.] voor de duur van de huurovereenkomst het rustige genot te verschaffen van het gehuurde en om [X.] niet te hinderen in de uitoefening van zijn bedrijf, een en ander op verbeurte van een dwangsom.
Het hof overweegt hieromtrent dat, nu de voormelde veroordelingen blijkens de overwegingen van de kantonrechter, onlosmakelijk verbonden zijn met de beslissing dat de huurovereenkomst tussen partijen voortduurt, ook deze veroordelingen niet in stand kunnen blijven.
[X.] vordert weliswaar in hoger beroep (subsidiair) opnieuw de veroordeling van de stichting om hem het rustig genot van het terrein te verschaffen en om hem niet te hinderen in zijn bedrijfsuitoefening, maar [X.] heeft die vordering gekoppeld, zo begrijpt het hof, aan de door hem gewenste opzegtermijn van twee jaar na de opzegging, welke termijn inmiddels is verstreken, nog afgezien daarvan dat uit rechtsoverweging 4.6 volgt dat een opzegtermijn van zes maanden redelijk moet worden geacht. [X.] heeft dan ook geen belang meer bij toewijzing van zijn vordering in hoger beroep.
4.9.
De grief van [X.] in incidenteel appel heeft betrekking op de afwijzing door de kantonrechter van de vordering om de stichting te veroordelen tot betaling van schadevergoeding, op te maken bij staat. Ook zijn voorwaardelijke vordering, hiervoor weergegeven in rechtsoverweging 4.3 onder 2) heeft hierop betrekking. Volgens [X.] is de stichting verantwoordelijk voor een reeks misdragingen jegens hem en zijn medewerkers waardoor hij schade heeft geleden en nog lijdt.
Het hof zal de door [X.] in concreto gestelde misdragingen hierna achtereenvolgens beoordelen.
- a)
Het verwijderen van hekwerk e.d. op 30 juni 2007.
De kantonrechter heeft in het kort gedingvonnis d.d. 27 september 2007 als vaststaand aangenomen dat de stichting op 30 juni 2007 het door [X.] geplaatste en bekostigde hekwerk, de door hem geplaatste poorten, de bordjes "Verboden Toegang", het aan hem in eigendom toebehorende uithangbord evenals de barbecueplaats heeft verwijderd. In de onderhavige procedure is door de stichting niet naar voren gebracht dat die vaststelling onjuist is. Naar het oordeel van het hof staat hiermee vast dat de stichting jegens [X.] onrechtmatig heeft gehandeld. De stichting heeft immers eigendommen van [X.] verwijderd zonder dat zij daartoe gerechtigd was. Na het kort gedingvonnis van 27 september 2007 zijn de eigendommen van [X.] weer teruggeplaatst door de stichting.
Door [X.] is niet gesteld dat er als gevolg van de voormelde verwijdering van eigendommen schade voor hem is ontstaan. De stichting heeft ontkend dat er als gevolg van de verwijdering van het hekwerk en dergelijke schade is veroorzaakt; volgens de stichting is de bedrijfsvoering van [X.] normaal doorgegaan. [X.] heeft dit niet weersproken.
Naar het oordeel van het hof betekent dit dat er geen grond is voor verwijzing naar de schadestaatprocedure ter zake van deze gebeurtenis.
- b)
Op 9 mei 2007 is ’n medewerker van [X.] enige tijd in de speeltuin opgesloten geweest.
Het hof overweegt omtrent deze gebeurtenis dat door [X.] niet aannemelijk is gemaakt dat hij door deze gebeurtenis enige schade heeft geleden, zodat verwijzing naar de schadestaatprocedure niet aan de orde is.
- c)
In juli of augustus 2007 is een "last minutegroep" door toedoen van de stichting niet toegelaten op het terrein van [X.].
Omtrent deze gebeurtenis is door de stichting als verweer gevoerd dat tussen partijen over de (tijdige) aanmelding bij de stichting van groepen van [X.], afspraken waren gemaakt die in dit concrete geval door [X.] niet zijn nagekomen. [X.] heeft dit niet weersproken. Gelet hierop moet worden geconcludeerd dat de stichting haar vordering op dit onderdeel onvoldoende heeft onderbouwd, zodat verwijzing naar de schadestaatprocedure niet aan de orde is.
- d)
Een medewerker van [X.], de heer [Y.], is door de heer [Z.], bestuurder van de stichting, geïntimideerd .
Omtrent deze gebeurtenis overweegt het hof dat, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet valt in te zien dat een eventuele intimidatie van de heer [Y.] wanprestatie of een onrechtmatige daad jegens [X.] oplevert, nog afgezien daarvan dat niet is toegelicht dat er door deze gebeurtenis schade voor [X.] zou zijn ontstaan. Dit betekent dat ten aanzien van deze gebeurtenis verwijzing naar de schadestaatprocedure niet aan de orde is.
- e)
De tokkeltoren is gestolen .
Hieromtrent overweegt het hof dat, nu niet gesteld of gebleken is dat de [X.] hiervoor verantwoordelijk is, geen aanleiding bestaat voor verwijzing naar de schadestaatprocedure.
- f)
Door de stichting zijn paaltjes bij de Abseil verwijderd.
Hieromtrent overweegt het hof dat niet is toegelicht wat er met de paaltjes is gebeurd en in het bijzonder of ze al dan niet weer zijn teruggeplaatst en zo ja, door wie. Zonder nadere toelichting die ontbreekt valt niet in te zien dat de stichting op dit punt schadeplichtig zou zijn jegens [X.], zodat verwijzing naar de schadestaatprocedure niet aan de orde is.
- g)
[X.] is op 5 mei 2007 geslagen door mevrouw [B.], bestuurslid van de stichting en op 30 juni 2007 door de heer [Z.], eveneens bestuurslid van de stichting.
[X.] heeft ten bewijze van de hier bedoelde gebeurtenissen, processen-verbaal van aangifte bij de politie in het geding gebracht.
Het hof overweegt hieromtrent dat de gebeurtenissen op zichzelf niet, of in ieder geval niet toereikend door de stichting zijn weersproken, maar desondanks is verwijzing naar de schadestaatprocedure ter zake van deze gebeurtenissen niet aan de orde, omdat door [X.] op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt dat hij schade heeft gelden als gevolg van deze gebeurtenissen.
- h)
Gasten van [X.] hebben geen toegang tot de Wc’s in de kantine van de speeltuin .
De stichting heeft met betrekking tot deze stelling van [X.] aangevoerd dat het gebruik van de Wc’s wel degelijk mogelijk is voor de gasten van [X.], maar slechts gedurende de openingstijden van de kantine, hetgeen nooit anders is geweest. De stichting wijst er verder op dat de Wc’s niet tot het gehuurde horen en dat de kantine bovendien niet door de stichting wordt geëxploiteerd zodat zij geen zeggenschap heeft over de openingstijden.
Dit verweer van de stichting is door [X.] niet (toereikend) weersproken, zodat niet is gebleken dat de stichting op dit punt onrechtmatig jegens [X.] heeft gehandeld. Een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod van [X.] op dit punt ontbreekt. Een ander betekent dat verwijzing naar de schadestaatprocedure op dit punt niet aan de orde is.
- i)
Door de stichting is de stroom naar het door [X.] gehuurde terrein afgesloten.
De stichting heeft deze stelling van [X.] betwist. Volgens de stichting is het [X.] zelf geweest die de meter heeft verwijderd, zodat hij geen stroom meer had. Ten bewijze hiervan heeft de stichting een schriftelijke verklaring van de elektricien in het geding gebracht.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de betwisting van de stichting, niet is gebleken dat de stichting op dit punt jegens [X.] onrechtmatig heeft gehandeld. Een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod van [X.] van zijn hier bedoelde stelling ontbreekt. Verwijzing naar de schadestaatprocedure ter zake van deze kwestie is niet aan de orde.
- j)
Op 5 of 6 oktober 2007 zijn medewerkers van [X.] door een "knokploeg" opgewacht en geïntimideerd .
De stichting heeft in reactie op deze stelling van [X.] aangevoerd dat zij niets met deze gebeurtenis te maken heeft.
Bewijs dat de stichting wél verantwoordelijk zou zijn voor deze gebeurtenis ontbreekt, evenals een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod, zodat verwijzing naar de schadestaatprocedure niet aan de orde is.
- k)
Op 6 juli 2008 werd een groep klanten van [X.], vergezeld van een TV-ploeg, geconfronteerd met een afgesloten hek zodat zij het terrein van [X.] slechts konden bereiken door over het hek te klimmen .
De stichting heeft hieromtrent aangevoerd dat de groep klanten en de TV-ploeg niet conform de tussen partijen gemaakte afspraken waren aangemeld bij de stichting. De stichting heeft verder aangevoerd dat in dit geval niet de stichting verantwoordelijk was voor het afsluiten van het hek maar de eigenaar van het paard dat op het terrein graasde.
Naar het oordeel van het hof is, gelet op het verweer van de stichting, niet komen vast te staan dat de stichting op dit punt onrechtmatig jegens [X.] heeft gehandeld. Een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod ontbreekt. Gelet hierop is verwijzing naar de schadestaatprocedure ter zake van deze kwestie niet aan de orde.
- l)
Personeelsleden van [X.] zijn in de maanden juni en juli 2008 meermalen door bestuurders van de stichting uitgescholden en bedreigd .
Omtrent deze gebeurtenissen overweegt het hof dat, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet valt in te zien dat een eventuele intimidatie van de hier bedoelde personeelsleden wanprestatie of een onrechtmatige daad jegens [X.] oplevert, nog afgezien daarvan dat niet is toegelicht dat er door deze gebeurtenissen schade voor [X.] zou zijn ontstaan. Dit betekent dat ten aanzien van deze gebeurtenissen verwijzing naar de schadestaatprocedure niet aan de orde is.
- m)
[X.] is op 17 april 2009 door de heer [Z.] geslagen. Daarvan is aangifte gedaan bij de politie .
Hetgeen hiervoor onder g) door het hof is overwogen is met betrekking tot deze gebeurtenis van overeenkomstige toepassing.
- n)
Bij gelegenheid van het pleidooi is namens [X.] aangevoerd dat het in 2010 meermalen is gebeurd dat de toegangspoort tot zijn terrein met een ketting was afgesloten, eenmaal was schrikdraad aangebracht en er hebben paarden op zijn terrein gelopen .
Het hof overweegt omtrent deze gebeurtenissen dat op basis van deze summiere mededelingen van [X.] zonder nadere toelichting, niet kan worden geconcludeerd dat de stichting jegens [X.] onrechtmatig heeft gehandeld, zodat verwijzing naar de schadestaatprocedure ter zake van deze gebeurtenissen niet aan de orde is.
- o)
Bij gelegenheid van het pleidooi is namens [X.] ook nog aangevoerd dat mevrouw [B.] op 27 maart 2010 de tuinarchitecte van [X.] het werk onmogelijk heeft gemaakt door haar de toegang tot het door [X.] gehuurde terrein te ontzeggen.
[X.] heeft ten bewijze van deze stelling bij akte van 20 oktober 2010 als productie 33 een verklaring van de tuinarchitecte overgelegd.
Het hof acht voldoende aannemelijk dat de hier bedoelde gebeurtenis zich heeft voorgedaan zoals door [X.] beschreven.
Of hiermee door de stichting onrechtmatig jegens [X.] is gehandeld, hangt af van de vraag of [X.] in 2010 nog gerechtigd was om het terrein aan de [perceel] te exploiteren. De huurovereenkomst met de stichting was door opzegging geëindigd. Of [X.] al dan niet gerechtigd was het terrein te exploiteren op grond van een met Natuurmonumenten gesloten overeenkomst, hangt af van de uitspraak in het geding tussen Natuurmonumenten en [X.].
Gelet hierop zal het hof de beslissing op de schadeclaim op dit onderdeel aanhouden tot na de beslissing van het hof in de zaak tussen Natuurmonumenten en [X.].
- p)
Eveneens bij pleidooi is namens [X.] aangevoerd dat mevrouw [B.] op 14 april 2010 heeft verhinderd dat door [X.], samen met door hem ingehuurde mensen werkzaamheden werden uitgevoerd aan de trappen op het door [X.] gehuurde terrein .
Het hof overweegt hieromtrent dat ten aanzien van deze gebeurtenis hetgeen hiervoor onder o) is overwogen, van overeenkomstige toepassing is. Ook voor deze schadeclaim geldt dat het hof de beslissing zal aanhouden tot na de beslissing van het hof in de zaak tussen Natuurmonumenten en [X.].
- q)
In de pleitnota van de raadsman van [X.] wordt ook nog melding gemaakt van schade die op 7 maart 2009 zou zijn ontstaan doordat door hem materiaal was gehuurd voor het verrichten van werkzaamheden die vervolgens niet konden worden uitgevoerd, waardoor de huur moest worden verlengd.
Omtrent de gebeurtenissen op 7 maart 2009 is niet méér vermeld dan dat er sprake was van "kettingen" en er wordt verwezen naar een productie 35 A op een CDrom die is gevoegd bij de akte van 20 oktober 2010. Naar het oordeel van het hof is deze onderbouwing ontoereikend om aan te kunnen nemen dat op 7 maart 2009 door de stichting schade zou zijn toegebracht aan [X.].
4.10.
Met betrekking tot de gebeurtenissen die hiervoor onder a) t/m n) zijn besproken en die allemaal zouden hebben plaatsgevonden in de jaren 2007, 2008 en 2009, overweegt het hof nog het volgende.
[X.] stelt omtrent zijn schade dat door het onrechtmatig handelen van de stichting uren zijn verspild van hemzelf en van zijn medewerkers, dat hij imagoschade heeft geleden en dat hij klanten korting heeft moeten geven om verdere imagoschade te voorkomen.
Het hof merkt hieromtrent allereerst op dat [X.] deze gestelde schade niet heeft gekoppeld aan concrete gebeurtenissen, waarbij de stichting jegens hem onrechtmatig zou hebben gehandeld.
Voor zover [X.] bedoelt te stellen dat hij in z’n algemeenheid, door de problemen in de relatie met de stichting, schade heeft geleden, is het hof van oordeel dat op basis van de processtukken niet valt te concluderen dat de slechte verstandhouding tussen partijen alleen of in overwegende mate veroorzaakt is door de stichting. Partijen beschuldigen elkaar over en weer van misdragingen en dragen daar over en weer ook bewijzen voor aan. Partijen hebben meer dan 20 aangiften bij de politie gedaan waarin zij elkaar over en weer van strafbare feiten beschuldigen. Zowel [X.] als bestuursleden van de stichting hebben zich bij de strafrechter moeten verantwoorden wegens misdragingen jegens elkaar.
Onder deze omstandigheden is de stelling van [X.] dat hij geconfronteerd is met verspilde uren en imagoschade, onvoldoende om te oordelen dat verwijzing naar de schadestaatprocedure dient plaats te vinden.
5. De uitspraak
Het hof:
op het principaal en incidenteel appel
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
wijst de volgende vorderingen van [X.] af:
- -
zijn vordering om voor recht te verklaren dat de huuropzegging geen effect sorteert en om de stichting te veroordelen hem voor de duur van de overeenkomst het rustig genot te verschaffen van het gehuurde met een verbod aan de stichting om [X.] te (doen) hinderen in de uitoefening van zijn bedrijf, een en ander op verbeurte van een dwangsom;
- -
aan de huuropzegging een opzegtermijn/afbouwperiode van twee jaar te verbinden gedurende welke periode de stichting aan [X.] het rustig genot dient te verschaffen met een verbod aan de stichting om [X.] te (doen) hinderen in de uitoefening van zijn bedrijf, een en ander op verbeurte van een dwangsom;
- -
zijn vordering om de stichting te veroordelen de schade te vergoeden die [X.] heeft geleden als gevolg van wanprestatie/onrechtmatige daden van de stichting, behoudens voor zover die vordering betrekking heeft op de gebeurtenissen die hiervoor in rechtsoverweging 4.9 onder o) en p) zijn vermeld;
houdt de volgende beslissingen aan:
- -
de beslissing op de ontruimingsvordering van de stichting;
- -
de beslissing op de vordering van [X.] om de stichting te veroordelen tot betaling van een vergoeding aan [X.] op grond van ongerechtvaardigde verrijking en van een tegemoetkoming in diens verhuis- en herinrichtingskosten;
- -
de beslissing op de schadeclaim van [X.], voor zover deze betrekking heeft op de gebeurtenissen die hiervoor in rechtsoverweging 4.9 onder o) en p) zijn vermeld;
- -
de beslissing omtrent de proceskosten;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 1 maart 2011 voor akte aan de zijde van [X.], met het hiervoor onder 4.7 vermelde doel.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Kleijngeld en Van Buitenen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 december 2010.