Procestaal: Frans.
HvJ EU, 03-10-2013, nr. C-170/12
ECLI:EU:C:2013:635
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
03-10-2013
- Magistraten
L. Bay Larsen, J. Malenovský, U. Lõhmus, M. Safjan, A. Prechal
- Zaaknummer
C-170/12
- Roepnaam
Peter Pinckney/KDG Mediatech
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2013:635, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 03‑10‑2013
Uitspraak 03‑10‑2013
L. Bay Larsen, J. Malenovský, U. Lõhmus, M. Safjan, A. Prechal
Partij(en)
In zaak C-170/12,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) bij beslissing van 5 april 2012, ingekomen bij het Hof op 11 april 2012, in de procedure
Peter Pinckney
tegen
KDG Mediatech AG,
wijst
HET HOF (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, kamerpresident, J. Malenovský, U. Lõhmus, M. Safjan (rapporteur) en A. Prechal, rechters,
advocaat-generaal: N. Jääskinen,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
P. Pinckney, vertegenwoordigd door J. de Salve de Bruneton, avocat,
- —
de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues en B. Beaupère-Manokha als gemachtigden,
- —
de Griekse regering, vertegenwoordigd door S. Chala als gemachtigde,
- —
de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door C. Pesendorfer als gemachtigde,
- —
de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna en M. Szpunar als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A.-M. Rouchaud-Joët als gemachtigde,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 13 juni 2013,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1; hierna: ‘verordening’).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen P. Pinckney, die in Frankrijk woont, en KDG Mediatech AG (hierna: ‘Mediatech’), een in Oostenrijk gevestigde onderneming, betreffende een vordering tot schadevergoeding wegens de beweerde inbreuk van die onderneming op de aan het auteursrecht van Pinckney verbonden vermogensrechten.
Toepasselijke bepalingen
Verordening
3
De punten 2, 11, 12 en 15 van de considerans van de verordening luiden:
- ‘(2)
Sommige verschillen in de nationale regels inzake de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning van beslissingen bemoeilijken de goede werking van de interne markt. Bepalingen die de eenvormigheid van de regels inzake jurisdictiegeschillen in burgerlijke en handelszaken mogelijk maken alsook de vereenvoudiging van de formaliteiten met het oog op een snelle en eenvoudige erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissingen van de lidstaten waarvoor deze verordening verbindend is, zijn onontbeerlijk.
[…]
- (11)
De bevoegdheidsregels moeten in hoge mate voorspelbaar zijn, waarbij als beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de verweerder; de bevoegdheid moet altijd op die grond kunnen worden gevestigd, behalve in een gering aantal duidelijk omschreven gevallen waarin het voorwerp van het geschil of de autonomie van de partijen een ander aanknopingspunt wettigt. Voor rechtspersonen moet de woonplaats autonoom worden bepaald om de gemeenschappelijke regels doorzichtiger te maken en jurisdictiegeschillen te voorkomen.
- (12)
Naast de woonplaats van de verweerder moeten er alternatieve bevoegdheidsgronden mogelijk zijn, gebaseerd op de nauwe band tussen het gerecht en de vordering of de noodzaak een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken.
[…]
- (15)
Met het oog op een harmonische rechtsbedeling in de Gemeenschap moeten parallel lopende processen zo veel mogelijk worden beperkt en moet worden voorkomen dat in twee lidstaten onverenigbare beslissingen worden gegeven. […]’
4
De bevoegdheidsregels zijn opgenomen in hoofdstuk II van de verordening, dat de artikelen 2 tot en met 31 bevat.
5
Artikel 2, lid 1, van de verordening, dat deel uitmaakt van afdeling 1 van dat hoofdstuk II, ‘Algemene bepalingen’, luidt:
‘Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.’
6
Artikel 3, lid 1, van de verordening, in dezelfde afdeling, bepaalt:
‘Degenen die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats hebben, kunnen slechts voor het gerecht van een andere lidstaat worden opgeroepen krachtens de in de afdelingen 2 tot en met 7 van dit hoofdstuk gegeven regels.’
7
Afdeling 2 van hoofdstuk II van de verordening, ‘Bijzondere bevoegdheid’, bevat met name artikel 5. Punt 3 van dat artikel 5 luidt:
‘Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:
[…]
- 3.
ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad: voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen’.
Richtlijn 2001/29/EG
8
Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB L 167, blz. 10) bevat een hoofdstuk II, ‘Rechten en beperkingen’, met daarin in het bijzonder de artikelen 2 tot en met 4, die betrekking hebben op het recht van mededeling van werken aan het publiek en het recht van beschikbaarstelling van ander materiaal voor het publiek, respectievelijk het distributierecht.
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
9
Pinckney, die in Toulouse (Frankrijk) woont, stelt auteur, componist en vertolker te zijn van twaalf door de groep Aubray Small op vinylplaat opgenomen liedjes.
10
Nadat hij had ontdekt dat die nummers zonder zijn toestemming waren gekopieerd op een in Oostenrijk door Mediatech geperste compact disc (cd) en vervolgens door de Britse ondernemingen Crusoe of Elegy te koop waren aangeboden via verschillende websites die hij vanuit zijn woning in Toulouse kon raadplegen, heeft hij Mediatech op 12 oktober 2006 gedagvaard voor het Tribunal de grande instance de Toulouse tot vergoeding van de door de inbreuk op zijn auteursrechten veroorzaakte schade.
11
Volgens Mediatech is de Franse rechter niet bevoegd. Bij beschikking van 14 februari 2008 heeft de rechter van instructie van het Tribunal de grande instance de Toulouse die exceptie van onbevoegdheid afgewezen op grond dat de enkele omstandigheid dat Pinckney de betrokken cd's vanuit zijn Franse woonplaats kon kopen op een voor het Franse publiek toegankelijke website volstond voor een wezenlijk verband tussen de feiten en de beweerde schade, zodat de aangezochte rechter bevoegd was.
12
Mediatech heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis met het betoog dat de cd's waren geperst in Oostenrijk — waar zij is gevestigd — op verzoek van een Britse onderneming, die deze verkoopt via een website. Volgens haar zijn dus enkel de gerechten van de woonplaats van de verwerende partij — in casu Oostenrijk — bevoegd of die van de plaats waar de schade is ingetreden, dat wil zeggen waar de gestelde fout is begaan, in casu het Verenigd Koninkrijk.
13
Bij arrest van 21 januari 2009 heeft de Cour d'appel de Toulouse het Tribunal de grande instance de Toulouse onbevoegd verklaard, op grond dat verweerster woonplaats heeft in Oostenrijk en dat de plaats waar de schade is ingetreden niet in Frankrijk kan liggen, zonder dat de respectieve aansprakelijkheid van Mediatech en de ondernemingen Crusoe of Elegy hoeft te worden onderzocht, aangezien de medeplichtigheid van die ondernemingen aan Mediatechs inbreuk niet was aangevoerd.
14
Pinckney heeft tegen dit arrest cassatieberoep ingesteld met het betoog dat artikel 5, punt 3, van de verordening is geschonden. Volgens hem is de Franse rechter bevoegd en is zijn vordering ten onrechte afgewezen.
15
In deze omstandigheden heeft de Cour de cassation de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Moet artikel 5, punt 3, van [de] verordening […] aldus worden uitgelegd dat in geval van een beweerde schending van de aan het auteursrecht verbonden vermogensrechten door op internet geplaatste content,
- —
de persoon die zich gelaedeerd acht, bij de gerechten van elke lidstaat op het grondgebied waarvan een op internet geplaatste content toegankelijk is of is geweest, een vordering kan instellen tot vergoeding van de schade die is veroorzaakt op het grondgebied van de lidstaat van het aangezochte gerecht,
of
- —
moet deze content bovendien bestemd zijn of zijn geweest voor het op het grondgebied van die lidstaat gevestigde publiek, of moet er sprake zijn van een ander aanknopingspunt?
- 2)
Moet de eerste vraag op dezelfde wijze worden beantwoord wanneer de beweerde schending van de aan het auteursrecht verbonden vermogensrechten niet voortvloeit uit het feit dat content in gedematerialiseerde vorm op internet werd geplaatst, maar, zoals in casu, uit het feit dat een materiële drager waarop deze content is gekopieerd, op internet wordt aangeboden?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Ontvankelijkheid
16
Volgens de Oostenrijkse regering zijn de prejudiciële vragen niet-ontvankelijk. Zij zouden hypothetisch zijn ten aanzien van de omstandigheden van het hoofdgeding, omdat zij geen betrekking hebben op de reproductie door Mediatech, maar op latere, door de betrokken Britse ondernemingen verrichte, verkoophandelingen. Uit de uiteenzetting van de feiten in het hoofdgeding blijkt niet dat Mediatech de verkoop van de cd's door die ondernemingen heeft georganiseerd of dat zij een band met hen heeft.
17
In elk geval is volgens die regering de eerste vraag niet-ontvankelijk omdat zij uitgaat van de onjuiste premisse dat content in gedematerialiseerde vorm, namelijk het werk op zich, via het internet is aangeboden, terwijl in het hoofdgeding slechts het aanbod van een materiële drager waarop die content was gekopieerd aan de orde is.
18
In dit verband zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak het Hof een verzoek om een prejudiciële beslissing van een nationale rechter slechts kan afwijzen wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord te geven op de gestelde vragen (arresten van 11 september 2008, Eckelkamp e.a., C-11/07, Jurispr. blz. I-6845, punt 28, en 20 juni 2013, Rodopi-M 91, C-259/12, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 27).
19
Het Hof heeft voorts verduidelijkt dat de reden voor een prejudiciële verwijzing niet het bieden van de mogelijkheid om rechtsgeleerde adviezen over algemene of hypothetische vraagstukken te formuleren is, maar de behoefte aan werkelijke beslechting van een geschil (zie arrest van 2 april 2009, Elshani, C-459/07, Jurispr. blz. I-2759, punt 42).
20
In casu staat vast dat de verwijzende rechter uitspraak moet doen over een beweerde inbreuk op de aan het auteursrecht verbonden vermogensrechten door een aanbod op het internet van een materiële drager waarop een beschermd werk is gekopieerd en dat de vraag of de Franse gerechten bevoegd zijn om kennis te nemen van die beschuldiging het eigenlijke voorwerp van het hoofdgeding uitmaakt. Gelet op alle gegevens waarover het Hof beschikt, blijkt namelijk dat de uitkomst van dit geding afhangt van het antwoord op de prejudiciële vragen, die bovendien kunnen worden geherformuleerd.
21
De prejudiciële vragen zijn bijgevolg ontvankelijk.
Ten gronde
22
Met zijn vragen, die moeten worden geherformuleerd, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5, punt 3, van de verordening aldus moet worden uitgelegd dat wanneer een inbreuk wordt aangevoerd op aan het auteursrecht verbonden vermogensrechten die worden gewaarborgd door de lidstaat van de aangezochte rechter, deze bevoegd is kennis te nemen van een door de auteur van een werk ingeleide aansprakelijkheidsvordering tegen een in een andere lidstaat gevestigde onderneming die daar dat werk heeft gekopieerd op een materiële drager die vervolgens is verkocht door in een derde lidstaat gevestigde ondernemingen via een website die ook toegankelijk is in het rechtsgebied van de aangezochte rechter.
23
Om die vragen te kunnen beantwoorden, zij er meteen aan herinnerd dat de bepalingen van de verordening autonoom moeten worden uitgelegd aan de hand van het stelsel en de doelstellingen ervan (arrest van 16 mei 2013, Melzer, C-228/11, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
24
Bij wijze van afwijking van het fundamentele beginsel van artikel 2, lid 1, van deze verordening, waarbij de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de verweerder zijn woonplaats heeft, bevoegd worden verklaard, regelt afdeling 2 van hoofdstuk II van de verordening een aantal bijzondere bevoegdheden, waaronder die van artikel 5, punt 3 (arrest Melzer, reeds aangehaald, punt 23).
25
Aangezien de bevoegdheid van de gerechten van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen, een bijzondere bevoegdheidsregel vormt, moet er een strikte uitlegging aan worden gegeven, die niet verder gaat dan de door de verordening uitdrukkelijk bedoelde gevallen (arrest Melzer, reeds aangehaald, punt 24).
26
Dat neemt niet weg dat de zinsnede ‘plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen’ in artikel 5, punt 3, van de verordening zowel doelt op de plaats waar de schade is ingetreden als op de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis, zodat de verwerende partij naar keuze van de eiser voor het gerecht van de ene dan wel van de andere plaats kan worden opgeroepen (arrest Melzer, reeds aangehaald, punt 25).
27
In dit verband is het vaste rechtspraak dat de bevoegdheidsregel van artikel 5, punt 3, van de verordening berust op het bestaan van een bijzonder nauw verband tussen de vordering en de gerechten van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen, op grond waarvan het om redenen verband houdend met een goede rechtsbedeling en nuttige procesinrichting gerechtvaardigd is dat deze laatste bevoegd zijn (arrest Melzer, reeds aangehaald, punt 26).
28
Aangezien de vaststelling van een van de aanknopingspunten die in de in punt 26 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak zijn erkend, het mogelijk moet maken de rechter bevoegd te verklaren die objectief gezien het best in staat is om te beoordelen of de verwerende partij aansprakelijk kan worden gesteld, kan enkel de rechter van het rechtsgebied waar het relevante aanknopingspunt zich bevindt, rechtsgeldig worden aangezocht (zie in die zin arrest van 25 oktober 2012, Folien Fischer en Fofitec, C-133/11, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 52).
29
In casu heeft het hoofdgeding, anders dan de zaak die heeft geleid tot het arrest Melzer, reeds aangehaald, geen betrekking op de mogelijkheid om voor de aangezochte rechter een van de veronderstelde schadeveroorzakers op te roepen op grond van de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis. Vaststaat immers dat die plaats zich niet bevindt in het rechtsgebied van de door Pinckney aangezochte rechter. De vraag rijst dus of die rechter bevoegd is op basis van de plaats waar de schade is ingetreden.
30
Derhalve moet in concreto worden bepaald onder welke omstandigheden — voor toepassing van artikel 5, punt 3, van de verordening — de schade die voortvloeit uit de beweerde inbreuk op de aan het auteursrecht verbonden vermogensrechten intreedt of kan intreden in een andere lidstaat dan die waar verweerster het werk van de auteur heeft gekopieerd op een materiële drager die vervolgens is verkocht via een website die ook toegankelijk is in het rechtsgebied van de aangezochte rechter.
31
Het Hof heeft artikel 5, punt 3, van de verordening reeds uitgelegd in het geval van beweerde inbreuken door middel van het internet, waardoor de schade op verschillende plaatsen kan intreden (arresten van 25 oktober 2011, eDate Advertising en Martinez, C-509/09 en C-161/10, Jurispr. blz. I-10269, en 19 april 2012, Wintersteiger, C-523/10, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie).
32
Uit die rechtspraak volgt in de eerste plaats dat de plaats waar de schade is ingetreden in de zin van die bepaling kan verschillen naargelang de aard van het recht dat zou zijn geschonden (zie in die zin arrest Wintersteiger, reeds aangehaald, punten 21–24).
33
In de tweede plaats kan schade alleen maar intreden in een bepaalde lidstaat als het recht dat zou zijn geschonden, in die lidstaat wordt beschermd (zie arrest Wintersteiger, reeds aangehaald, punt 25).
34
Tot slot volgt in de derde plaats uit die rechtspraak dat de vaststelling van de plaats waar de schade is ingetreden om te bepalen welke rechter bevoegd is om kennis te nemen van een vordering inzake onrechtmatige daad, overeenkomstig de in punt 27 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte doelstellingen, ook afhangt van de vraag welke rechter het best is geplaatst om de gegrondheid van de beweerde inbreuk na te gaan (reeds aangehaalde arresten eDate Advertising en Martinez, punt 48, en Wintersteiger, punt 27).
35
Aan de hand van die beginselen heeft het Hof voor de vaststelling van de plaats waar schade is ingetreden die zou zijn veroorzaakt door middel van het internet, een onderscheid gemaakt tussen inbreuken op persoonlijkheidsrechten en op een recht inzake intellectuele en industriële eigendom.
36
Zo kan het vermeende slachtoffer van een inbreuk op persoonlijkheidsrechten — die in alle lidstaten worden beschermd — door op het internet geplaatste content, op basis van het intreden van de schade een aansprakelijkheidsvordering instellen bij de gerechten van elke lidstaat waar die content toegankelijk is of is geweest. Deze gerechten kunnen enkel uitspraak doen over schade die is veroorzaakt op het grondgebied van de lidstaat van het aangezochte gerecht (zie arrest eDate Advertising en Martinez, reeds aangehaald, punt 52). Aangezien de gevolgen van een inbreuk door middel van op het internet geplaatste content voor de persoonlijkheidsrechten van een persoon het best kunnen worden beoordeeld door het gerecht van de plaats waar die persoon het centrum van zijn belangen heeft, kan het beweerde slachtoffer er voorts voor kiezen zich voor de volledige schade enkel tot het gerecht van die plaats te richten (arrest eDate Advertising en Martinez, reeds aangehaald, punt 48).
37
De beweerde inbreuk op een recht inzake intellectuele of industriële eigendom, dat door inschrijving enkel wordt beschermd op het grondgebied van de lidstaat van inschrijving, moet daarentegen aanhangig worden gemaakt bij de gerechten van die lidstaat. Het zijn immers de gerechten van de lidstaat van inschrijving die het best in staat zijn om te beoordelen of het betrokken recht daadwerkelijk is geschonden (zie in die zin, inzake nationale merken, arrest Wintersteiger, reeds aangehaald, punten 25 en 28).
38
Nagegaan moet worden in hoeverre de overwegingen uit voornoemde zaken van toepassing zijn op beweerde inbreuken op auteursrechten.
39
Vooreerst zij opgemerkt dat de vermogensrechten van een auteur, net als de aan een nationaal merk verbonden rechten, weliswaar territoriaal gebonden zijn, maar met name op grond van richtlijn 2001/29, automatisch moeten worden beschermd in alle lidstaten en dus — naargelang het toepasselijke materiële recht — in elk van de lidstaten kunnen worden geschonden.
40
In dat verband zij meteen gepreciseerd dat de vraag wanneer sprake is van schending van een in de lidstaat van de aangezochte rechter beschermd recht en de vraag of die schending aan de verwerende partij kan worden toegerekend, behoren tot het onderzoek ten gronde door de bevoegde rechter (zie in die zin arrest Wintersteiger, reeds aangehaald, punt 26).
41
In de fase waarin wordt onderzocht of een rechter bevoegd is om uitspraak te doen over schade, kan de plaats waar deze is ingetreden in de zin van artikel 5, punt 3, van de verordening niet worden vastgesteld aan de hand van criteria die behoren tot dat onderzoek ten gronde en die niet worden vermeld in die bepaling. Deze verwijst immers als enige voorwaarde naar de omstandigheid dat schade zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen.
42
Anders dan artikel 15, lid 1, sub c, van de verordening, dat is uitgelegd in het arrest van 7 december 2010, Pammer en Hotel Alpenhof (C-585/08 en C-144/09, Jurispr. blz. I-12527), vereist artikel 5, punt 3, van die verordening met name dus niet dat de betrokken activiteit ‘gericht is op’ de lidstaat van de aangezochte rechter.
43
Daaruit volgt dat wat de vermeende schending van een aan het auteursrecht verbonden vermogensrecht betreft, de aangezochte rechter bevoegd is om kennis te nemen van een vordering inzake onrechtmatige daad zodra de lidstaat op het grondgebied waarvan die rechter zich bevindt de door de eiser ingeroepen vermogensrechten beschermt en de beweerde schade kan intreden in het rechtsgebied van de aangezochte rechter.
44
In omstandigheden zoals die in het hoofdgeding vloeit dat risico op schade met name voort uit de mogelijkheid om een kopie van het werk waaraan de door de eiser ingeroepen rechten zijn verbonden aan te schaffen via een website die toegankelijk is in het rechtsgebied van de aangezochte rechter.
45
Aangezien echter de door de lidstaat van de aangezochte rechter verleende bescherming enkel geldt voor het grondgebied van die lidstaat, mag de aangezochte rechter slechts uitspraak doen over de schade die is veroorzaakt op het grondgebied van zijn lidstaat.
46
Indien die rechter immers ook bevoegd zou zijn om uitspraak te doen over schade die is veroorzaakt op het grondgebied van andere lidstaten, zou hij zich in de plaats stellen van de gerechten van die staten, terwijl die laatste in beginsel krachtens artikel 5, punt 3, van de verordening en het territorialiteitsbeginsel bevoegd zijn om uitspraak te doen over schade die is veroorzaakt op het grondgebied van hun lidstaat en beter geplaatst zijn om te beoordelen of de aan het auteursrecht verbonden vermogensrechten die door de betrokken lidstaat worden gewaarborgd, daadwerkelijk zijn geschonden en om de aard van de veroorzaakte schade vast te stellen.
47
Gelet op een en ander moet op de prejudiciële vragen worden geantwoord dat artikel 5, lid 3, van de verordening aldus moet worden uitgelegd dat wanneer een inbreuk wordt aangevoerd op aan het auteursrecht verbonden vermogensrechten die worden gewaarborgd door de lidstaat van de aangezochte rechter, deze bevoegd is kennis te nemen van een door de auteur van een werk ingeleide aansprakelijkheidsvordering tegen een in een andere lidstaat gevestigde onderneming die daar dat werk heeft gekopieerd op een materiële drager die vervolgens is verkocht door in een derde lidstaat gevestigde ondernemingen via een website die ook toegankelijk is in het rechtsgebied van de aangezochte rechter. Die rechter mag slechts uitspraak doen over de schade die is veroorzaakt op het grondgebied van zijn lidstaat.
Kosten
48
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:
Artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat wanneer een inbreuk wordt aangevoerd op aan het auteursrecht verbonden vermogensrechten die worden gewaarborgd door de lidstaat van de aangezochte rechter, deze bevoegd is kennis te nemen van een door de auteur van een werk ingeleide aansprakelijkheidsvordering tegen een in een andere lidstaat gevestigde onderneming die daar dat werk heeft gekopieerd op een materiële drager die vervolgens is verkocht door in een derde lidstaat gevestigde ondernemingen via een website die ook toegankelijk is in het rechtsgebied van de aangezochte rechter. Die rechter mag slechts uitspraak doen over de schade die is veroorzaakt op het grondgebied van zijn lidstaat.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 03‑10‑2013