Rb. Arnhem, 31-03-2006, nr. AWB 05/2984
ECLI:NL:RBARN:2006:AW2359
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
31-03-2006
- Zaaknummer
AWB 05/2984
- LJN
AW2359
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2006:AW2359, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 31‑03‑2006; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARN:2007:BB2208, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
art. 15 Wet op de omzetbelasting 1968
- Vindplaatsen
V-N 2006/40.2.11
NTFR 2006/689
Uitspraak 31‑03‑2006
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting; beroep op Ghent Coal afgewezen, omdat in casu niet voorbelasting wordt nageheven maar er sprake is van herrekening.
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/2984
Uitspraakdatum: 31 maart 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
[gemachtigde],
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder,
[gemachtigde].
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [00].F.02.4502) omzetbelasting opgelegd.
Bij brief van 8 augustus 2005 heeft verweerder het daartegen gerichte bezwaarschrift van eiser overeenkomstig diens verzoek met toepassing van artikel 7:1a, vijfde lid, van de Awb doorgezonden aan de rechtbank ter behandeling als beroepschrift.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2006 te Arnhem.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is verschenen [zijn gemachtigde].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
In juli 2002 heeft eiser, ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB), in [Q] een stuk grond gekocht van Bouwbedrijf [A] (hierna: [A]) voor € 726.048.
Op 11 november 2002 heeft de gemeente [Q] aan eiser een vergunning verleend voor de bouw van een kuuroord op dit stuk grond.
De grond is vervolgens op 20 december 2002 door [A] aan eiser geleverd. Ter zake van de levering is aan eiser € 137.949 omzetbelasting in rekening gebracht. Eiser heeft deze omzetbelasting als voorbelasting in de aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2002 in aftrek gebracht.
Begin januari 1993 bleek dat de provincie [B] de bouw van een kuuroord niet zou toestaan.
Eiser heeft de grond vervolgens verkocht aan [C] (hierna: [C]). Daarbij zijn [C] en eiser overeengekomen dat eiser ervoor zorg zou dragen dat de grond ten tijde van de levering niet langer zou kunnen worden aangemerkt als een bouwterrein in de zin van artikel 11, eerste en vierde lid, van de Wet OB. In dit kader heeft eiser bewerkstelligd dat vóór de levering aan [C] de bouwvergunning is ingetrokken.
Op of rond 30 juli 2004 heeft eiser de grond aan [C] vrijgesteld van omzetbelasting geleverd voor € 1.375.000. In dit bedrag is niet alleen de waarde van de grond begrepen, maar ook een bedrag aan schadeloosstelling vanwege de tegenwerking van de provincie [B] bij het realiseren van een kuuroord ondanks dat de vereiste vergunningen afgegeven waren.
3. Geschil
In geschil is of verweerder terecht de door eiser in aftrek gebrachte voorbelasting heeft nageheven.
Verweerder stelt dat de vrijgestelde levering van de grond aan [C] aanleiding geeft tot herrekening in de zin van artikel 15, vierde lid Wet OB, van de in 2002 door eiser in aftrek gebrachte voorbelasting.
Eiser beroept zich op een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof van Justitie) van 15 januari 1998, zaak C-37/95 (Ghent Coal Terminal NV) (hierna: arrest Ghent Coal). Eiser stelt op grond van dit arrest dat een eenmaal verkregen aftrekrecht definitief is wanneer een belastingplichtige wegens omstandigheden buiten zijn wil deze goederen en diensten nooit heeft kunnen gebruiken voor het verrichten van belaste prestaties.
4. Beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 15, vierde lid, tweede volzin, van de Wet OB wordt indien op het tijdstip waarop de ondernemer de goederen en diensten gaat bezigen, blijkt, dat de belasting ter zake voor een groter of kleiner gedeelte in aftrek is gebracht dan waartoe de ondernemer op grond van het gebruik is gerechtigd, de teveel afgetrokken belasting op dat tijdstip verschuldigd.
Anders dan eiser ter zitting heeft betoogd bezigt hij de grond in de zin van voormeld artikel voor het eerst op het moment dat hij de grond vrijgesteld van omzetbelasting levert aan [C].
De stellingen van eiser ten aanzien van de voorbereidingen voor de bouw van het kuuroord zijn niet voldoende om aan te nemen dat de grond op een eerder tijdstip feitelijk in gebruik is genomen.
Aangezien de grond gebezigd is voor een vrijgestelde prestatie wordt eiser op grond van artikel 15, vierde lid, tweede volzin, van de Wet OB de teveel in aftrek gebrachte voorbelasting verschuldigd.
Het beroep dat eiser doet op het arrest Ghent Coal slaagt niet om de hierna volgende reden.
In dit arrest heeft het Hof van Justitie artikel 17 van de zesde richtlijn (77/388/EEG hierna: de zesde richtlijn) betreffende het ontstaan en de omvang van het recht op aftrek, aldus uitgelegd:
“ dat een belastingplichtige die als zodanig handelt, de BTW mag aftrekken die hij verschuldigd is voor goederen of diensten die hem zijn geleverd, respectievelijk verstrekt voor investeringswerken welke bestemd zijn om te worden gebruikt in het kader van belaste handelingen. Het recht op aftrek blijft verworven, wanneer de belastingplichtige wegens omstandigheden buiten zijn wil deze goederen en diensten nooit heeft gebruikt voor het verrichten van belaste handelingen. In voorkomend geval kan de levering van investeringsgoederen gedurende de herzieningsperiode aanleiding zijn voor een herziening van de aftrek onder de voorwaarden van artikel 20, lid 3, van de richtlijn.”
Deze overweging moet worden gewezen in het licht van de stelling van de Belgische Staat in de betreffende zaak dat het recht op aftrek met terugwerkende kracht moet worden ingetrokken.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in zijn aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2002 terecht de hem ter zake van de aankoop van de grond in rekening gebrachte omzetbelasting heeft afgetrokken. Verweerder heeft dan ook niet nageheven over dit kwartaal, maar in 2004. De problematiek in het arrest Ghent Coal, te weten of het recht van aftrek met terugwerkende kracht aan een belastingplichtige ontnomen kan worden, speelt in casu derhalve niet.
Gelet op het voorgaande is niet relevant of eiser al dan niet buiten zijn wil de grond niet heeft kunnen gebruiken voor belastbare prestaties.
Het beroep is derhalve ongegrond.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken door mr. M.M. Bijker - Veen, voorzitter en mr. F.M. Smit en mr. L.B.M. Klein Tank, rechters in tegenwoordigheid van mr. J.P.W.H.T. Becks, griffier, op 31 maart 2006
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem;
dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.