Hof 's-Gravenhage, 06-07-2005, nr. 2200005804
ECLI:NL:GHSGR:2005:AT9147
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
06-07-2005
- Zaaknummer
2200005804
- LJN
AT9147
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2005:AT9147, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 06‑07‑2005; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2007:AY9199, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2007:AY9199
- Wetingang
art. 10.2 Wet milieubeheer; Wet op de economische delicten
Uitspraak 06‑07‑2005
Inhoudsindicatie
Verworpen niet-ontvankelijkheidsverweren OM: handelen in strijd met het gelijkheidsbeginsel; onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut in strijd met de regelgeving. Zes afgewezen onderzoeksverzoeken. Verworpen bewijsverweer: dat de "aardappelsorteergrond" (aangeduid als "aardappeltarra", "tarra" of "tarragrond") geen afvalstof maar grondstof is. Verworpen OVAR-verweer. De verdachte heeft met louter commerciële doeleinden grote hoeveelheden afvalstoffen (aardappelsorteergrond) opgeslagen ten behoeve van het door hem uitgeoefende landbouwbedrijf, terwijl hij daarvoor geen vergunning ingevolge de Wet milieubeheer had. Door aldus te handelen heeft de verdachte het milieu in gevaar gebracht
Partij(en)
Rolnummer: 22-000058-04
Parketnummer: 12-000012-01
Datum uitspraak: 6 juli 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
economische kamer
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische kamer in de rechtbank te Middelburg van 26 november 2003 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
- 1.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 16 maart 2005 en 22 juni 2005.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
3. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair en subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde vrijgesproken en terzake van het onder 2 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van € 20.000,-, waarvan € 10.000,- voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van twee jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is kennelijk niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraken van het onder 1 primair en subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
5. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging, omdat het openbaar ministerie heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Het storten van Tarragrond van de fritesfabrieken in Zeeland wordt door anderen op verschillende landbouwpercelen in Zeeland gestort en het openbaar ministerie laat deze gang van zaken ongemoeid.
Het hof verwerpt dit verweer.
Op grond van het bepaalde in artikel 167, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering komt aan het openbaar ministerie een zelfstandige beslissingsbevoegdheid toe om na een onderzoek vervolging tegen een verdachte in te stellen. Op grond van artikel 167, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering kan de officier van justitie afzien van vervolging op gronden aan het algemeen belang ontleend. Weliswaar vindt die ruime bevoegdheid zijn begrenzing in (onder andere) het gelijkheidsbeginsel, maar het enkele feit dat - zoals in casu is aangevoerd - een ander niet is vervolgd, brengt nog niet zonder meer mee dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden.
Feiten of omstandigheden die zouden leiden tot het oordeel dat zulks in casu wel het geval is, zijn niet aannemelijk geworden.
Verder heeft de raadsman de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging bepleit, omdat de wijze van onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut strijdig is met de regelgeving, omdat het is uitgevoerd op grond van het Handhavingsprotocol bouwstoffen. Subsidiair dient het NFI-rapport van het bewijs te worden uitgesloten.
Het hof verwerpt dit verweer, nu niet gebleken is dat hier sprake is van een ernstige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde. Immers niet is gebleken dat doelbewust en met grove veronachtzaamheid van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Ten overvloede merkt het hof op dat het NFI-rapport niet voor het bewijs gebruikt wordt.
6. Bespreking van verzoeken
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verzoek gedaan om:
- a.
nader onderzoek door de rechter-commissaris te gelasten inzake de stortingen van aardappelsorteergrond in de gemeente Borsele met toestemming van het openbaar ministerie, de provincie en de gemeente;
- b.
opdracht te verstrekken aan een onafhankelijk deskundige advies uit te brengen over rapportages en daarbij tevens te betrekken het aantal grepen en de menging van de monsters en voorts de variatie;
- c.
door het hof ter plekke het erf en de grond te bezien, zodat duidelijk is dat ook thans nog steeds water moet worden afgevoerd;
- d.
aan de verdediging de onderzoeksopdrachten aan het NFI ter beschikking te stellen;
- e.
aanvullende bemonstering plaats te laten vinden met toetsing van alle 45 stoffen, omdat dat nu beperkt is tot 20 en met het juiste wettelijk aantal voorgeschreven grepen;
- f.
nader onderzoek te verrichten naar onverklaarbaar verschil in monstergewicht ten tijde van monstername, of conform het Handhavingsprotocol is gehandeld met betrekking tot het verplicht contact met contactpersonen van het bevoegde gezag, of voorbehandeling terzake van het analyseren van minerale olie heeft plaatsgevonden, waarom is afgeweken van het Handhavingsprotocol en naar de bodemkwaliteit in Nederland, voorzover resultaten beschikbaar zijn, toegespitst op minerale olie, drins, EOX, DDT.
Het hof wijst de door de raadsman van de verdachte gedane verzoeken af nu zij onvoldoende gespecificeerd zijn en ook overigens niet noodzakelijk zijn.
7. Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
8. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
9. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de "aardappelsorteergrond" (door hem al dan niet te zamen met het door de verdachte van de fritesfabriek afgenomen vloeibare productieresten aangeduid als "aardappeltarra", "tarra" of "tarragrond") geen afvalstof maar grondstof is.
Het hof is van oordeel dat de "aardappelsorteergrond" gedurende tijd dat deze in de nabijheid van de bedrijfsgebouwen van de verdachte was opgeslagen, als afvalstof dient te worden beschouwd. Vast staat dat het fritesbedrijf [betrokkene] zich van deze "aardappelsorteergrond" wilde ontdoen en heeft ontdaan door deze tegen betaling door de verdachte te laten ophalen. De vraag is of deze "aardappelsorteergrond" op het moment van de opslag op de wijze als bovenomschreven het karakter van afvalstof had verloren. Dat is niet het geval, nu het hier blijkens de zich in het dossier bevindende foto's (blzz. 266, 267 en 318) gaat om beduidende hoeveelheden kennelijk voor de productie ongeschikte aardappels en delen van aardappels, vermengd met aardappelloof en wisselende hoeveelheden grond. De opslag van een dergelijk mengsel kan milieuschade in de zin van de Wet milieubeheer veroorzaken tijdens de opslag indien zich rottingsprocessen voordoen. Een zodanige milieuschade is in het onderhavige geval ook door een verbalisant geconstateerd (blz. 328 ev van het dossier; bewijsmiddel 18 bij het vonnis van de rechtbank).
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
10. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de verdachte van alle rechtsvervolging dient te woorden ontslagen, aangezien het bedrijf valt onder de AMvB Akker- en tuinbouwbedrijven (het hof leest: het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer).
Het hof is van oordeel dat dit besluit niet op het bedrijf van verdachte van toepassing is. Het besluit geldt voor akkerbouw- of tuinbouwbedrijf met open grondteelt; als zodanig worden beschouwd bedrijven die geheel of in hoofdzaak zijn bestemd voor het verbouwen van akkerbouwprodukten of tuinbouwprodukten op of in de open grond, waarbij voor een aantal aspecten van de betreffende inrichting een bovengrens is aangegeven. Naar het oordeel van het hof is de omvang van de door de verdachte gepleegde opslag van "aardappelsorteergrond" als onder 9 omschreven zodanig, dat niet meer kan worden gesproken van "geheel of in hoofdzaak bestemd" voor het verbouwen van de bedoelde produkten. Daarbij heeft het hof mede acht geslagen op het feit dat het hier een hoeveelheid betreft die op zichzelf valt binnen categorie 28 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit.
11. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
12. Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 2 primair tenlastegelegde tot een geldboete van € 15.000,-, subsidiair 90 dagen hechtenis, waarvan € 7.500,-, subsidiair 45 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft met louter commerciële doeleinden grote hoeveelheden afvalstoffen (aardappelsorteergrond) opgeslagen ten behoeve van het door hem uitgeoefende landbouwbedrijf, terwijl hij daarvoor geen vergunning ingevolge de Wet milieubeheer had. Door aldus te handelen heeft de verdachte het milieu in gevaar gebracht.
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met de op korte termijn verwachte inwerkingtreding van het Besluit vrijstelling stortverbod buiten inrichtingen.
Het hof ziet daartoe geen aanleiding, reeds omdat die regeling gelet op de thans voorziene inhoud ervan geen betrekking zal hebben op een opslag als de onderhavige.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte en met de door de wetgever aangekondigde wijziging van het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen, welke ten tijde van de uitspraak nog niet in werking is getreden.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke geldboete van navermelde hoogte een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 47 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a(oud), 2 en 6(oud) van de Wet op de economische delicten en artikel 8.1 (oud) van de Wet milieubeheer.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro),
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 150 (honderdvijftig) dagen.
Beveelt, dat een op € 3.750,00 (drieduizend zevenhonderdvijftig euro) bepaald gedeelte van de geldboete, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 75 (vijfenzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van € 50,- (vijftig euro) per dag, voorzover die tijd niet reeds op een straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van den Berg, Reinking en Kramer, in bijzijn van de griffier Van der Mark.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 juli 2005.