Hof Arnhem-Leeuwarden, 10-02-2015, nr. 14/00407
ECLI:NL:GHARL:2015:902, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
10-02-2015
- Zaaknummer
14/00407
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2015:902, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 10‑02‑2015; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2014:1251, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
V-N 2015/28.20 met annotatie van Redactie
NTFR 2015/1483 met annotatie van Mr. P.W. Hofman
Uitspraak 10‑02‑2015
Inhoudsindicatie
In geschil is of de onderhavige naheffingsaanslag terecht is opgelegd, welke vraag de Inspecteur bevestigend en belanghebbende ontkennend beantwoordt.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 14/00407
uitspraakdatum: 10 februari 2015
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 13 maart 2014, nummer AWB LEE 12/2305, in het geding tussen de Inspecteur en
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1
Aan belanghebbende is ter zake van een verkrijging op 7 januari 2009 een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd ten bedrage van € 98.700. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 3.799.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden, thans: de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 13 maart 2014 gegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur alsmede de naheffingsaanslag vernietigd.
1.4
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2015 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door mr. [B] en [C] RA, alsmede [D] namens de Inspecteur, bijgestaan door [E].
1.7
De Inspecteur heeft een pleitnota overgelegd.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1
Belanghebbende heeft bij akte van levering op 7 januari 2009 alle 180 aandelen in [F] B.V. verkregen. De koopprijs voor deze aandelen bedroeg € 79.645.
2.2
[F] B.V. exploiteert camping [G] (hierna: de camping) te [L]. [F] B.V. bezit 3.67.21 hectare grond met opstallen. Op het tijdstip van verkrijging was de camping als volgt ingericht. De camping heeft 35 seizoensplaatsen voor stacaravans, die zijn voorzien van elektra-, gas-, water- en rioleringsaansluiting. De camping heeft voorts 34 seizoensplaatsen voor tenten en toercaravans. De tenten of toercaravans kunnen worden aangesloten op het elektriciteitsnet. Ten slotte zijn op de camping twee passantenvelden voor in totaal 52 tenten en/of toercaravans, waarvan een deel kan worden aangesloten op het elektriciteitsnet. Alle velden hebben watertappunten.
2.3
Op de camping bevinden zich een bedrijfswoning, een receptie, een speeltuin met diverse speeltoestellen, een wasserette en twee sanitaire gebouwen. Naast een van de twee sanitaire gebouwen is een werkplaats gelegen. De camping heeft 50 parkeerplaatsen.
2.4
De camping is gelegen aan het open vaarwater van het [a-meer] en de [H]. De camping beschikt over een jachthaven. In de jachthaven zijn 49 ligplaatsen aanwezig. Verder zijn langs de kade nog 38 ligplaatsen beschikbaar. De ligplaatsen worden zowel aan vaste klanten verhuurd als aan passanten. [F] B.V. bezit sloepen en valken, die zij verhuurt.
2.5
Bij de camping staan recreatiewoningen, die niet bij [F] B.V. in eigendom zijn en waarvoor [F] B.V. als verhuurmiddelaar optreedt. De camping ontvangt parklasten voor deze woningen, alsmede een verhuur- en beheervergoeding.
2.6
In het hoogseizoen heeft de camping een recreatieteam dat recreatieve activiteiten organiseert. Gedurende het gehele jaar zijn bij de camping voor 1,5 fte medewerkers vast in dienst. In het hoogseizoen zijn er medewerkers voor 4 tot 5 extra fte werkzaam.
2.7
Belanghebbende heeft ten aanzien van de verkrijging van de aandelen in [F] B.V. op 16 september 2009 aangifte in de overdrachtsbelasting gedaan. Hierbij heeft zij gemeld dat zij geen overdrachtsbelasting is verschuldigd.
2.8
De Rijkstaxateur heeft de waarde van belanghebbendes onroerende zaken per 7 januari 2009 getaxeerd op een bedrag van € 1.645.000.
2.9
Even vermelde waarde is door de Inspecteur als volgt uitgesplitst:
Terrein stacaravanpark (35 plaatsen) | € 184.965 |
Vaste jaarplaatsen (34 plaatsen) | € 143.744 |
Passantenveld (52 plaatsen) | € 307.782 |
Jachthaven, 49 seizoenplaatsen | € 339.075 |
Ligplaatsen passanten (38) | € 93.245 |
Toiletgebouw 1 | € 25.000 |
Toiletgebouw 2 | € 40.000 |
Werkplaats | € 35.000 |
Receptie | € 16.000 |
Ondergrond receptie | € 22.892 |
Ligplaatsen botenverhuur | € 22.800 |
Bedrijfswoning | € 315.200 |
Totaal | € 1.645.704 |
2.10
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de door belanghebbende verkregen aandelen in [F] B.V. moeten worden gekwalificeerd als fictieve onroerende zaken als bedoeld in artikel 4, lid 1, aanhef en onder a van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet). De Inspecteur heeft daarom aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd van € 98.700 (6 percent van € 1.645.000).
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1
In geschil is of de onderhavige naheffingsaanslag terecht is opgelegd, welke vraag de Inspecteur bevestigend en belanghebbende ontkennend beantwoordt.
3.2
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat ten minste 70 percent van de onroerende zaken van [F] B.V. wordt gebruikt voor de exploitatie van onroerende zaken. De Inspecteur gaat daarbij uit van de volgende uitgangspunten: voor de afzonderlijke zaken - seizoensplaatsen, passantenplaatsen, een als bouwvlek aangeduid stuk grond, dat bij de verkrijging eveneens voor passanten in gebruik was, ligplaatsen voor botenverhuur – moet afzonderlijk worden beoordeeld of deze worden gebruikt voor exploitatie van onroerende zaken, of voor de exploitatie van het campingbedrijf. Andere bedrijfsactiviteiten van belanghebbende kunnen niet van invloed zijn op het hoofdzakelijke gebruik voor de exploitatie van de onroerende zaken. De verhuur van recreatiewoningen en jaarplaatsen is aan te merken als exploitatie van onroerende zaken. Wanneer, zoals in het onderhavige geval, de bijkomende recreatieve voorzieningen gering van omvang zijn, worden ook toeristische plaatsen hoofdzakelijk gebruikt voor de exploitatie van onroerende zaken.
3.3
Belanghebbende heeft het standpunt van de Inspecteur gemotiveerd bestreden.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
3.6
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten.
4. Beoordeling van het geschil
4.1
[F] B.V. exploiteert een aan open vaarwater gelegen campingbedrijf. Alle tot dat bedrijf behorende onroerende zaken zijn dienstbaar aan de bedrijfsexploitatie. Dit betekent dat het tegen vergoeding afstaan van het gebruik van zowel de seizoensplaatsen als de passantenplaatsen door [F] B.V. aan recreanten plaatsvindt in het kader van het eigen bedrijfsproces van [F] B.V., gericht op dienstverlening van andere aard dan het tegen vergoeding afstaan van onroerende zaken. Daaraan doet niet af dat de bijkomende recreatieve voorzieningen gering van omvang zijn, afgezien van de mogelijkheid gebruik te maken van de ligplaatsen en van de verhuur van boten.
4.2
In het licht van de bedoeling van de wetgever om met de bepaling van artikel 4 van de Wet misbruik tegen te gaan door de verkrijging van aandelen in een onroerende-zaaklichaam met beleggingsoogmerk in de heffing te betrekken, kan niet worden geoordeeld dat de tot het campingbedrijf behorende onroerende zaken, als geheel genomen, op het tijdstip van verkrijging door belanghebbende van de aandelen in [F] B.V. geheel of hoofdzakelijk, dat wil zeggen: voor ten minste 70 percent, dienstbaar waren aan het verkrijgen, vervreemden of exploiteren van die onroerende zaken.
4.3
Indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat, anders dan zojuist geoordeeld, de seizoensplaatsen afzonderlijk in de beoordeling zouden moeten worden betrokken en de verhuur van die plaatsen als het exploiteren van onroerende zaken in de zin van artikel 4 van de Wet zou moeten worden aangemerkt, kan dat de Inspecteur niet baten. Het Hof is met belanghebbende van oordeel dat voor de kwalificatie van het als bouwvlek aangeduide terrein niet van belang is welke toekomstige bestemming dat terrein heeft, doch welk gebruik ten tijde van de verkrijging van de aandelen van het terrein werd gemaakt. Aangezien belanghebbende onweersproken heeft gesteld dat het terrein als passantenveld in gebruik was, kan daarvan niet worden gezegd dat het dienstbaar was aan het exploiteren van onroerende zaken als zojuist bedoeld. Partijen zijn eensluidend van mening dat de waarde van de bouwvlek en de passantenplaatsen tezamen meer bedraagt dan 30 percent van de totale getaxeerde waarde van € 1.645.704. Alsdan wordt niet aan de doeleis van exploitatie van onroerende zaken als bedoeld in artikel 4 van de Wet voldaan.
4.4
Het vorenoverwogene brengt mee dat de door belanghebbende verkregen aandelen in [F] B.V. niet kunnen worden gekwalificeerd als fictieve onroerende zaken als bedoeld in artikel 4, lid 1, aanhef en onder a van de Wet.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Proceskosten
De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 2 punten wegingsfactor 1 € 487 = € 974 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
6. Beslissing
Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 974,
– bepaalt dat van de Inspecteur op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 497.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. B. van Walderveen en mr. G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 10 februari 2015 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong) | (J.W. van Knobelsdorff) |
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 11 februari 2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.