Besluit 2005/684/EG, Euratom houdende aanneming van het Statuut van de leden van het Europees Parlement
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 20-07-2009
- Bronpublicatie:
28-09-2005, PbEU 2005, L 262 (uitgifte: 07-10-2005, regelingnummer: 2005/684/EG 2005/684/Euratom)
- Inwerkingtreding
20-07-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-09-2005, PbEU 2005, L 262 (uitgifte: 07-10-2005, regelingnummer: 2005/684/EG 2005/684/Euratom)
- Afhankelijke geldigheid
Dit Statuut treedt tegelijk in werking met de zittingsperiode van het Europees Parlement.
- Vakgebied(en)
EU-recht / Besluitvorming
EU-recht / Instituties
Besluit van het Europees Parlement van 28 september 2005 houdende aanneming van het Statuut van de leden van het Europees Parlement
HET EUROPEES PARLEMENT,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 190, lid 5,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, inzonderheid op artikel 108, lid 4,
Na raadpleging van de Commissie (1),
Met goedkeuring van de Raad (2),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Het Europees Parlement bestaat uit ‘vertegenwoordigers van de volkeren van de staten die in de Gemeenschap zijn verenigd’. Deze vertegenwoordigers zijn, ook volgens artikel 190, lid 1, van het EG-Verdrag, de ‘vertegenwoordigers van de volkeren van de in de Gemeenschap verenigde staten’. Deze formulering wordt ook in artikel 190, lid 2, van het EG-Verdrag (het aantal in elke lidstaat gekozen vertegenwoordigers) en in artikel 190, lid 3, van het EG-Verdrag (‘de vertegenwoordigers worden gekozen voor een periode van vijf jaar’) gebruikt. Deze bepalingen, volgens welke de leden de vertegenwoordigers van de volkeren zijn, zijn gerede aanleiding om in het Statuut de term ‘leden’ te gebruiken.
- (2)
Het Parlement heeft het recht zijn interne zaken te regelen in zijn reglement van orde, overeenkomstig artikel 199, eerste alinea, van het EG-Verdrag en met inachtneming van dit Statuut.
- (3)
In artikel 1 van het Statuut wordt het begrip ‘lid’ aan de orde gesteld en duidelijk gemaakt dat het niet om diens rechten en verplichtingen gaat, maar om de voorschriften en algemene voorwaarden voor de uitoefening van diens mandaat.
- (4)
De in artikel 2 beschermde vrijheid en onafhankelijkheid van het lid moeten worden geregeld. Zij komen in geen enkele tekst van het primaire recht voor. Verklaringen waarin leden zich ertoe verplichten het mandaat op een bepaald tijdstip te beëindigen of blanco verklaringen over de beëindiging van het mandaat, waarvan een partij naar eigen goeddunken gebruik kan maken, moeten worden beschouwd als zijnde onverenigbaar met de vrijheid en onafhankelijkheid van het lid en kunnen derhalve niet juridisch bindend zijn.
- (5)
In artikel 3, lid 1, worden de voorschriften van artikel 6, lid 1, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen volledig overgenomen.
- (6)
Het in artikel 5 bedoelde initiatiefrecht is het belangrijkste recht van elk lid van het Parlement. Dit recht mag niet worden uitgehold door het Reglement van het Parlement.
- (7)
Het in artikel 6 geregelde recht op inzage van dossiers is reeds vastgelegd in het Reglement van het Europees Parlement. Het betreft een wezenlijk aspect van de uitoefening van het mandaat en moet derhalve in het Statuut worden verankerd.
- (8)
Doel van artikel 7 is te waarborgen dat, elke poging om dat te veranderen ten spijt, de veeltaligheid daadwerkelijk gehandhaafd blijft. Elke discriminatie van welke officiële taal dan ook moet worden uitgesloten. Dit beginsel moet ook na uitbreiding van de Europese Unie van toepassing blijven.
- (9)
Volgens de artikelen 9 en 10 ontvangt het lid een bezoldiging voor de uitoefening van zijn taken. Over het bedrag van deze bezoldiging heeft een door het Parlement ingestelde groep van deskundigen in mei 2000 een studie opgesteld op basis waarvan een bezoldiging ten belope van 38,5 % van het basissalaris van een rechter aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen gerechtvaardigd is.
- (10)
Daar de bezoldiging, de overbruggingstoelage en het ouderdomspensioen, het invaliditeitspensioen en het overlevingspensioen ten laste van de algemene begroting van de Europese Unie worden gefinancierd, dienen deze aan belastingen ten gunste van de Gemeenschappen te worden onderworpen.
- (11)
Als gevolg van de bijzondere situatie van de leden, met name het ontbreken van een verplichting te verblijven in de plaatsen waar de werkzaamheden van het Parlement plaatsvinden, alsook van hun bijzondere banden met het land waarin zij gekozen worden, is het dienstig te bepalen dat de lidstaten hun nationaal belastingrecht kunnen toepassen op de bezoldiging, de overbruggingstoelage, het ouderdomspensioen, het invaliditeitspensioen en het overlevingspensioen.
- (12)
Artikel 9, lid 3, is nodig omdat politieke partijen veelal verwachten dat een deel van de in de in artikel 9, leden 1 en 2, genoemde betalingen voor partijdoeleinden wordt besteed. Deze vorm van partijfinanciering moet worden uitgesloten.
- (13)
De overbruggingstoelage waarin artikel 9, lid 2, en artikel 13 voorzien, is met name bedoeld om de tijd tussen het einde van het mandaat en het begin van nieuwe beroepsactiviteiten te overbruggen. Wanneer het lid een ander mandaat of een openbaar ambt aanvaardt, vervalt dit doel.
- (14)
In het licht van de ontwikkelingen op het gebied van ouderdomspensioenen in de lidstaten, lijkt het passend dat een voormalig lid recht heeft op een ouderdomspensioen bij het bereiken van de 63-jarige leeftijd. De regeling van artikel 14 laat de bevoegdheid van de lidstaten onverlet om het ouderdomspensioen op te nemen in de berekening van de hoogte van ouderdomspensioenen overeenkomstig het nationale recht.
- (15)
De bepalingen inzake het overlevingspensioen sluiten in wezen aan bij het vigerende recht in de Europese Gemeenschap. De aanspraak van de hertrouwde overlevende echtgenoot berust op de moderne gedachte, dat deze op een eigen inbreng berust en niet uitsluitend ter ‘verzorging’ dient. De aanspraak is evenmin uitgesloten als de overlevende echtgenoot vanwege eigen inkomen of eigen vermogen reeds ‘verzorgd’ is.
- (16)
De regeling van artikel 18 is noodzakelijk omdat met het Statuut de prestaties van de lidstaten, zoals vergoeding van de ziektekosten, steun of subsidie op de ziekteverzekeringsbijdragen komen te vervallen. Deze prestaties worden in de meeste gevallen ook na het einde van het mandaat verstrekt.
- (17)
In de bepalingen betreffende de onkostenvergoedingen moeten de beginselen in acht worden genomen die het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in de zaak Lord Bruce heeft vastgesteld (3). Krachtens dit arrest kan het Parlement kosten naar behoeven volgens een forfaitaire regeling vergoeden teneinde de uitgaven en de administratieve lasten die voortvloeien uit een systeem waarbij elke afzonderlijke uitgave wordt gecontroleerd, te verlichten, hetgeen een kwestie van behoorlijk bestuur is.
- (18)
Op 28 mei 2003 heeft het Bureau van het Parlement een aantal nieuwe regels vastgesteld inzake de betalingen van onkosten en vergoedingen van de leden op basis van werkelijke kosten; deze regels zouden tegelijk met dit Statuut in werking moeten treden.
- (19)
De lidstaten zouden ervoor moeten zorgen dat regelingen krachtens welke de leden van het Europees Parlement bij het uitoefenen van hun mandaat in hun lidstaat gelijk worden gesteld met de nationale afgevaardigden gehandhaafd blijven. Een Europese oplossing van dit probleem is met het oog op het grote aantal zeer verschillende regelingen in de lidstaten niet mogelijk. De uitoefening van het mandaat van de leden van het Europees Parlement in de lidstaat waarin zij gekozen werden zou zonder dergelijke regelingen zeer moeilijk of zelfs onmogelijk zijn. Een doeltreffende uitoefening van het mandaat is ook in het belang van de lidstaten.
- (20)
Artikel 25, lid 1, is noodzakelijk, omdat de zeer verschillende nationale regelingen die tot dusver voor de leden gelden, een Europese oplossing van alle problemen die aan de overgang van een oud naar een nieuw Europees systeem zijn verbonden, onmogelijk maken. Een keuzemogelijkheid voor de leden sluit uit dat rechten of financiële nadelen bij deze overgang worden geschaad. De in lid 2 bedoelde regel is de consequentie van de beslissing overeenkomstig lid 1.
- (21)
De diversiteit van de in de verschillende lidstaten bestaande situaties komt aan bod in artikel 29, dat de lidstaten de mogelijkheid biedt om gedurende een overgangstijd een van de bepalingen van dit Statuut afwijkende regeling vast te stellen. Deze diversiteit rechtvaardigt ook dat aan de lidstaten de mogelijkheid wordt geboden om de gelijkheid van behandeling tussen de leden van het Europees Parlement en de leden van het nationale parlement te handhaven,
BESLUIT:
Voetnoten
Advies van de Commissie van 3 juni 2003, bevestigd door vice-voorzitter Wallström tijdens de vergadering van het Europees Parlement van 22 juni 2005.
Brief van de Raad van 19 juli 2005.
Arrest van het Hof van Justitie van 15 september 1981, zaak 208/80, Lord Bruce of Donington/Eric Gordon Aspden — Jurisprudentie 1981, blz. 2205.