Tenzij hierna anders vermeld, maken de door het hof gebruikte bewijsmiddelen deel uit van het dossier van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, districtsrecherche Zeeland, met documentcode ZB1R0190047-111 en sluitingsdatum 24 juli 2019. Dit dossier bevat een aantal door de daarin genoemde opsporingsambtenaren in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en andere bescheiden en bestaat uit 261 doorgenummerde pagina’s. Voor de vindplaatsen van de bewijsmiddelen wordt hierna in voetnoten verwezen naar de desbetreffende dossierpagina’s. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Hof 's-Hertogenbosch, 23-02-2021, nr. 20-003641-19
ECLI:NL:GHSHE:2021:502
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
23-02-2021
- Zaaknummer
20-003641-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2021:502, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 23‑02‑2021; (Hoger beroep, Op tegenspraak)
Uitspraak 23‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Schietincident Stadhuisplein Vlissingen. Geen beroep op noodweer ten aanzien van bedreiging met vuurwapen in verband met onttrekkingsvereiste. Geslaagd beroep op noodweerexces ten aanzien van poging tot doodslag door meermalen te schieten met een vuurwapen tijdens worsteling met meerdere tegenstanders; verdachte kon geen kant op en was bang dat het vuurwapen zou worden afgepakt en tegen hem zou worden gebruikt.
Partij(en)
Parketnummer: 20-003641-19
Uitspraak: 23 februari 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-
West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 8 november 2019, parketnummer
02-172114-19, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer
20-004130-17, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ten tijde van de behandeling van de zaak in hoger beroep gedetineerd
in PI Zuid West - HvB De Torentijd te Middelburg.
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde en bewezen verklaard dat de verdachte:
heeft geprobeerd opzettelijk [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en andere personen (omstanders en voorbijgangers) van het leven te beroven (feit 1 primair);
opzettelijk en wederrechtelijk een ruit en een bakje met bloemen van het Zorgcomplex ‘Het Baken’ heeft vernield (feit 2);
[betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 4), en
een vuurwapen van categorie III, onder 1, te weten een revolver of pistool, voorhanden heeft gehad (feit 5).
Voorts heeft de rechtbank, met verwerping van het beroep van de verdediging op het bestaan van rechtvaardigings- c.q. schulduitsluitingsgrond (noodweer, noodweerexces), de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Tevens heeft de rechtbank beslist tot teruggave van een inbeslaggenomen iPhone aan de verdachte. Ten slotte heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging gelast van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van
1. maand.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof:
de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep wat betreft het hierna nader aan te duiden impliciet cumulatief tenlastegelegde onderdeel van feit 2;
het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
de tenlastegelegde feiten onder 1 primair, eerste en tweede onderdeel, 2, 4 en 5 bewezen zal verklaren;
de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest;
de tenuitvoerlegging zal gelasten van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 1 maand.
Door de raadsman van de verdachte is:
de partiële nietigheid ingeroepen van het tweede onderdeel van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde;
primair vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde onder 1 primair, 1 subsidiair en 2;
subsidiair bepleit dat de verdachte van alle rechtsvervolging wordt ontslagen ter zake van de feiten onder 1, 2 en 4;
meer subsidiair een straftoemetingsverweer gevoerd;
verweer gevoerd tegen de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van één van de bij inleidende dagvaarding onder 2 impliciet cumulatief tenlastegelegde gedragingen, te weten de opzettelijke vernieling/beschadiging van een kunstwerk, toebehorende aan de gemeente Vlissingen, en voorts van hetgeen bij inleidende dagvaarding onder 3 ten laste werd gelegd.
Hoewel uit de aan de akte instellen hoger beroep gehechte volmacht van de toenmalige raadsvrouw van de verdachte volgt dat de beslissing tot vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde van het hoger beroep werd uitgezonderd, is het hoger beroep blijkens de daarvan opgemaakte akte d.d. 21 november 2019 onbeperkt ingesteld.
Het hoger beroep van de verdachte is derhalve (mede) gericht tegen de bovengenoemde beslissingen tot vrijspraak van hetgeen aan de verdachte onder 2 (deels) en 3 ten laste werd gelegd.
Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit is gericht tegen voornoemde vrijspraken.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen.
Geldigheid van de tenlastelegging onder 1 primair en 1 subsidiair
De raadsman van de verdachte heeft in hoger beroep het verweer gevoerd dat de tenlastelegging wat betreft het tweede onderdeel van het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde telkens nietig is. In dit onderdeel van het tenlastegelegde wordt aan de verdachte het verwijt gemaakt, kort gezegd, dat hij heeft gepoogd ‘onbekend gebleven personen (omstanders/voorbijgangers)’ opzettelijk van het leven te beroven c.q. opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met dat opzet met een geladen vuurwapen naar het Stadhuisplein te Vlissingen te gaan en vervolgens met dat vuurwapen te schieten in de richting van die onbekend gebleven personen en/of op de gevel van het Zorgcomplex “Het Baken”. Volgens de raadsman is onduidelijk op welke ‘onbekend gebleven personen (omstanders/voorbijgangers)’ de opsteller van de tenlastelegging het oog heeft gehad: personen die aanwezig waren op het Stadhuisplein te Vlissingen of personen die aanwezig waren in Zorgcomplex “Het Baken”.
Het hof is, anders dan de raadsman, van oordeel dat tegen de achtergrond van de inhoud van het dossier voldoende duidelijk is dat de opsteller van de tenlastelegging met de telkens in het tweede onderdeel van het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde gebruikte woorden ‘onbekend gebleven personen (omstanders/voorbijgangers)’ het oog heeft gehad op andere personen die zich ten tijde van het tenlastegelegde op het Stadhuisplein te Vlissingen bevonden dan de in het eerste onderdeel van het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde bij naam genoemde personen [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] . Dit oordeel vindt mede bevestiging in de omstandigheid dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat hij zich ervan bewust was dat er meerdere mensen in de buurt waren ten tijde van het schietincident - zoals ook uit het dossier blijkt -, maar dat hij niet heeft nagedacht over [het hof begrijpt dat kennelijk wordt bedoeld ‘de risico’s van’] het leegschieten van een revolver op het Stadhuisplein waar veel voorbijgangers zijn. Aldus heeft de verdachte er blijk van gegeven precies te weten wat aan hem ten laste is gelegd en waar hij zich tegen heeft kunnen verdedigen. Het bij inleidende dagvaarding telkens in het tweede onderdeel van het onder 1 primair en 1 subsidiair aan de verdachte tenlastegelegde voldoet derhalve in zoverre aan de in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Het hof is evenwel ambtshalve van oordeel dat de dagvaarding in eerste aanleg partieel nietig verklaard dient te worden wat betreft de telkens in het tweede onderdeel van het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde woorden 'en/of op de gevel van het Zorgcomplex "Het Baken", waarbij een kogel een raam heeft doorboord'. Naar het oordeel van het hof is het in het tweede onderdeel van het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde in relatie tot de vermelde onbekend gebleven personen (omstanders en voorbijgangers) telkens innerlijk tegenstrijdig, althans onvoldoende feitelijk omschreven. De steller van de tenlastelegging heeft immers enerzijds de onbekend gebleven personen nader aangeduid als zijnde omstanders en voorbijgangers. Anderzijds heeft de steller van de tenlastelegging door aan het schieten op de gevel van Zorgcomplex ‘Het Baken’ toe te voegen “waarbij een kogel een raam heeft doorboord’ kennelijk ook gedoeld op mogelijk aanwezige personen in voornoemd zorgcomplex. Die persoon of personen in het zorgcomplex ‘De Baken’ kunnen echter geen ‘omstanders en voorbijgangers’ zijn, zoals ten laste is gelegd. Ook zijn deze personen niet nader tussen haakjes omschreven, zoals de steller van de tenlastelegging wel heeft gedaan bij omstanders en voorbijgangers.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, dat:
1.
hij op of omstreeks 18 april 2019 te Vlissingen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] van het leven te beroven, met dat opzet met een geladen vuurwapen naar het Stadhuisplein in Vlissingen is gegaan en die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] heeft aangesproken en vervolgens meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen heeft geschoten terwijl die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] zich in zijn, verdachtes, directe omgeving bevonden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid,
en/of
hij op of omstreeks 18 april 2019 te Vlissingen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk onbekend gebleven personen (omstanders en voorbijgangers) van het leven te beroven, met dat opzet met een geladen vuurwapen naar het Stadhuisplein in Vlissingen is gegaan en vervolgens meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van die onbekend gebleven personen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 april 2019 te Vlissingen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een geladen vuurwapen naar het Stadhuisplein in Vlissingen is gegaan en die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] heeft aangesproken en vervolgens meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen heeft geschoten terwijl die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] zich in zijn, verdachtes, directe omgeving bevonden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid,
en/of
hij op of omstreeks 18 april 2019 te Vlissingen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk onbekend gebleven personen (omstanders en voorbijgangers) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een geladen vuurwapen naar het Stadhuisplein in Vlissingen is gegaan en vervolgens meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van die onbekend gebleven personen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.hij op of omstreeks 18 april 2019 te Vlissingen, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van kamer 0.08) en/of een bakje met bloemen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het Zorgcomplex “Het Baken”, in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt;
4.hij op of omstreeks 18 april 2019 te Vlissingen, in elk geval in Nederland, [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] dreigend een vuurwapen te tonen en/of met een vuurwapen in de nabijheid/omgeving van die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] te schieten;
5.hij op of omstreeks 18 april 2019 te Vlissingen, in elk geval in Nederland, een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver of pistool, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het tweede onderdeel van het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde en feit 2
Deelvrijspraak poging tot doodslag, poging zware mishandeling onbekend gebleven personen (tweede onderdeel van het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde)
De steller van de tenlastelegging heeft ten aanzien van de onbekend gebleven personen (omstanders en voorbijgangers) tenlastegelegd dat de verdachte in de richting van die personen heeft geschoten.
Op grond het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof niet kunnen vaststellen dat de verdachte met het vuurwapen heeft geschoten ‘in de richting van onbekend gebleven personen (omstanders en voorbijgangers)’, zoals telkens tenlastegelegd in het tweede onderdeel van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde. Bijgevolg wordt de verdachte in zoverre van het tenlastegelegde onder 1 primair en 1 subsidiair vrijgesproken.
Met betrekking tot feit 2
De raadsman van de verdachte heeft -op de gronden als verwoord in de pleitnota- vrijspraak bepleit van het onder 2 tenlastegelegde, voor zover in hoger beroep nog aan de orde.
Het hof overweegt als volgt.
Met betrekking tot de onder 2 tenlastegelegde vernieling/beschadiging van een ruit van een kamer van Zorgcomplex “Het Baken” en/of een bakje met bloemen, gaat het hof er vanuit dat de verdachte niet de wil (de ‘volle’ opzet) had die zaken te vernielen of te beschadigen door het met een revolver afvuren van kogelpatronen.
Het hof stelt vast dat de verdachte het vuurwapen heeft gebruikt in een voor hem onoverzichtelijke situatie tijdens een worsteling en dat het in die situatie, naar logischerwijs moet worden aangenomen, voor hem niet goed mogelijk was de schootsrichting te bepalen.
Zo al geoordeeld zou kunnen worden dat het in die situatie met een vuurwapen afvuren van kogelpatronen de als aanmerkelijk te beschouwen kans met zich brengt dat een ruit van een kamer van Zorgcomplex “Het Baken” en/of een bakje met bloemen, dat in die kamer op de vensterbank stond, wordt/worden vernield of beschadigd, kan naar het oordeel van het hof niet worden vastgesteld, gezien de omstandigheden van het geval, dat de verdachte die gevolgen van zijn handelen welbewust heeft aanvaard.
Derhalve kan niet worden bewezen dat de verdachte opzettelijk, in welke vorm dan ook, de ruit en het bloembakje heeft vernield, beschadigd, of onbruik heeft gemaakt. De verdachte wordt daarom van het onder 2 tenlastegelegde vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.hij op 18 april 2019 te Vlissingen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een vuurwapen heeft geschoten terwijl die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] zich in zijn, verdachtes, directe omgeving bevonden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid,
4.hij op 18 april 2019 te Vlissingen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] dreigend een vuurwapen te tonen;
5.hij op 18 april 2019 te Vlissingen, een vuurwapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
Het oordeel dat de verdachte het onder 1 primair (eerste onderdeel), 4 en 5 bewezenverklaarde heeft begaan grondt het hof op onderstaande bewijsmiddelen en (bewijs)overwegingen, in onderling verband en samenhang bezien.
Bewijs1.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan.
1. het proces-verbaal van relaas,2.voor zover inhoudende, als relaas van verbalisant Van Tol:
Op donderdag 18 april 2019, omstreeks 20.20 uur, werd bij de politie door verschillende personen een schietpartij op het Stadhuisplein te Vlissingen gemeld.
2. het proces-verbaal van bevindingen,3.voor zover inhoudende, als relaas van verbalisanten Van Eijsden en De Kraker of van een van hen:
Op donderdag 18 april 2019, omstreeks 20:21 uur, maakten wij gebruik van een als zodanig herkenbaar politiesurveillancevoertuig. Wij hoorden over onze portofoon dat het Operationeel Centrum te Middelburg een melding aan ons uitgaf om samen met een aantal eenheden te rijden naar het Stadhuisplein te Vlissingen in verband met een zojuist gepleegde schietpartij.
Wij hoorden van een eenheid ter plaatse dat de mogelijke verdachten van de schietpartij gevlucht waren en richting de Verkuijl Quakkelaarstraat zouden lopen. Hierop besloten wij deze straat in te rijden. Wij zagen dat twee jongemannen ons tegemoet liepen. Wij zagen dat een van hen gekleed was in een beigekleurig t-shirt, zwarte broek en zwarte schoenen en dat een van hen gekleed was in een wit gekleurd t-shirt, zwarte broek en zwarte schoenen. Op de hoek van de Verkuijl Quakkelaarstraat met de Scheldestraat werden wij tegen gehouden door een man op een fiets. Hij verklaarde op de hoogte te zijn van het schietincident, dat hij daarbij twee jongemannen had zien wegrennen die de Verkuijl Quakkelaarstraat in waren gelopen, dat één van de mannen gekleed was in een beigekleurig t-shirt en dat de andere man gekleed was in een wit t-shirt. Wij realiseerden ons dat wij deze twee mannen kort daarvoor hadden zien lopen en besloten een zoekslag naar deze mannen te maken. Op de hoek van de Dishoeckstraat met de Van de Spiegelstraat hielden wij beide mannen staande. Zij bleken te zijn genaamd [betrokkene 3] en [betrokkene 2] .
3. het proces-verbaal van bevindingen,4.voor zover inhoudende, als relaas van verbalisanten Hendriks en Meijboom en Brand of van een van hen:
Wij, verbalisanten, hoorden op 18 april 2019 om 20.30 uur via de portofoon de melding dat er zojuist een schietpartij had plaatsgevonden en dat er meerdere schoten gehoord waren op het Stadhuisplein in Vlissingen.
Wij pakten de dienstbus en reden via de Verkuijl Quakkelaarstraat richting de Van Dishoeckstraat. Aldaar zagen wij dat collega’s Van Eijsden en De Kraker twee mannen staande hielden. Wij zagen dat één van die mannen een wit t-shirt aan had en de andere man een beige gekleurd t-shirt aan had.
Ik. Hendriks, herkende die man met het wit gekleurde t-shirt als zijnde [betrokkene 2] . Hij is mij ambtshalve bekend. Ook herkende ik, Hendriks, de man met het beige t-shirt. Dit betrof [betrokkene 3] . Ook hij is mij ambtshalve bekend.
Wij hoorde [betrokkene 2] het volgende zeggen:
Ik was met [betrokkene 3] en [betrokkene 1] . Ineens kwam [roepnaam verdachte] eraan en hij en [betrokkene 1] hadden ruzie. [betrokkene 3] stond er ook bij. Ineens pakte [roepnaam verdachte] een pistool (het hof begrijpt: een revolver) en [betrokkene 1] en hij gingen vechten. Ik kwam erbij want [roepnaam verdachte] lag op de grond en had het wapen vast. Ik heb met mijn voet op zijn hand gestaan. Ik gaf hem ook gewoon een trap tegen zijn hoofd.
[betrokkene 1] is mij, Hendriks, ambtshalve bekend en ik heb hem wel eens vaker in het bijzijn van zowel [betrokkene 2] als [betrokkene 3] gezien. Ik, Hendriks, sloeg aan op de naam [roepnaam verdachte] . (...) Ik keek in het politiesysteem en ik kwam uit bij [verdachte] .
Verdachte: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] .
4. het proces-verbaal van bevindingen,5.voor zover inhoudende, als relaas van verbalisanten Van den Boomgaard en Brand of van een van hen:
Op 18 april 2019 kregen wij het verzoek te gaan naar de balie van het bureau van politie te Middelburg. Bij de balie had zich een persoon gemeld die betrokken was geweest bij het schietincident eerder op de dag te Vlissingen. Wij hoorden dat deze manspersoon verklaarde dat hij aangifte wilde doen. De man gaf op te zijn genaamd: [betrokkene 1] .
5. het proces-verbaal van bevindingen,6.voor zover inhoudende, als relaas van verbalisanten Nieuwenhuize en Corbijn of van een van hen:
Op 18 april 2019, om 20.56 uur, werden wij gestuurd naar het adres Stadhuisplein 22 te Vlissingen. Dit betreft een pand van stichting Arduijn, opgedeeld in verschillende woon/slaapkamers. De bewoonster van een van de kamers zou beelden hebben van de schietpartij. Wij zijn ter plaatse gegaan en werden te woord gestaan door [bewoonster] . Ik, Corbijn, hoorde dat zij zei dat ze bij het geopende raam stond, dat ze geruzie hoorde, dat ze vervolgens ging filmen en hierna hoorde dat er geschoten werd. Getuige [bewoonster] liet daarna de beelden zien op haar telefoon, waarna de getuige de beelden via Whats-app met mij, Nieuwenhuize, heeft gedeeld.
Later hoorden wij dat ook een andere bewoner in het bezit zou zijn van camerabeelden. Wij spraken het meisje in het pand op de gang. Op ons verzoek heeft zij het filmpje van het schietincident via Whatsapp naar mij, Corbijn, gestuurd.
6. het proces-verbaal van bevindingen,7.8.inhoudende, als relaas van verbalisant Hurks:
Op 18 april 2019 omstreeks 21.20 uur kreeg ik van verbalisant Eijsden een filmpje doorgestuurd dat een getuige had gemaakt van het incident. Ik bekeek de beelden. Ik herkende de locatie als de parkeerplaats aan de voorzijde van het gemeentehuis van Vlissingen aan de Paul Krugerstraat. Aan het begin van het filmpje hoorde ik gelijk twee luide knallen, alsof er werd geschoten. De getuige zoomde in. Ik hoorde nog een derde luide knal. (…)
Ik zag twee mannen staan en twee personen op de grond liggen in de buurt van een kunstwerk op de parkeerplaats. De twee mannen op de grond leken in een worsteling te zitten. De linker man ( [betrokkene 3] ) liep weg en kwam kort daarna weer teruglopen. Deze man had een beige t-shirt aan en een donkere broek. De man had een licht getinte huidskleur. De man die rechts gebukt stond en ook een beige t-shirt en een donkere broek aan had, probeerde steeds een hand van de man op de grond te pakken. Ik hoorde van verbalisant Meijboom dat hij [betrokkene 2] herkende op beelden. Ik zag dat [betrokkene 2] iemand zijn hand probeerde te pakken waarbij hij ook een paar keer schopte in de richting van die hand. Deze hand bleek later van de man met een zwart/wit/paars trainingspak met opvallend gele vlakken te zijn (verdachte). De andere man op de grond ( [betrokkene 1] ) probeerde kennelijk met veel kracht de rechterhand van de verdachte vast te houden. Deze vierde man ( [betrokkene 1] ) bleek later een donkere man te zijn in een groen met wit trainingspak.
(…) [betrokkene 2] schopte nog een keer naar een lichaamsdeel van de verdachte, vermoedelijk zijn arm, waarbij [betrokkene 1] probeerde de rechterhand van de verdachte vast te houden.
Ik zag dat [betrokkene 2] met zijn linkerhand tussen de twee mannen zat, toen ik een vierde luide knal hoorde. Ik zag gelijktijdig met de knal onder de linkervoet van [betrokkene 2] een stofwolkje komen en dat [betrokkene 2] flink schrok. Ik zag dat hij snel zijn hand weghaalde.
Ter hoogte van het fietspad stond [betrokkene 3] te kijken. [betrokkene 2] schopte nog een keer richting het lichaam van de verdachte, vermoedelijk richting de arm waarin de verdachte vermoedelijk een vuurwapen vast hield. Uit de worsteling was op te maken dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] probeerden iets uit de rechterhand van de verdachte te pakken. Er komt een klein rustmomentje, waarbij [betrokkene 1] zijn rechterarm om de nek van de verdachte vasthield. [betrokkene 2] stond gehurkt naast de twee mannen. (…) Toen begon de worsteling weer, waarbij [betrokkene 2] twee keer schopte richting de arm van de verdachte. Kort na het schoppen zijn twee doffe knallen kort achter elkaar te horen. Tijdens de worsteling hield de verdachte zijn linkerhand omhoog, waarin iets kleins te zien was dat donkerkleurig was. Ik zag dat [betrokkene 2] greep naar de linkerhand van de verdachte waarin het voorwerp zat.
Ondertussen probeerde [betrokkene 1] op te staan en duwde de verdachte tegen de grond. (…) [betrokkene 1] stond op, waarbij hij de rechterhand van de verdachte vast hield. [betrokkene 1] zette het op een rennen richting de Dokter Friesenstraat. De verdachte stond moeizaam op, waarbij in zijn rechterhand een donkerkleurig voorwerp te zien was. Aan de vorm en de manier waarop de verdachte dit voorwerp vasthield in zijn rechterhand, ontstond bij mij het vermoeden dat dit voorwerp een donkerkleurig vuurwapen was.
7. het proces-verbaal van bevindingen9., voor zover inhoudende, als relaas van verbalisant Put:
Op 18 april 2019 omstreeks 20.21 uur hoorde ik via de portofoon dat er zojuist een schietpartij had plaatsgevonden op het Stadhuisplein te Vlissingen. Samen met collega Faasse ben ik ter plaatse gegaan.Ik sprak met een groepje van vier personen. Zij konden mij allemaal echter geen duidelijke informatie verschaffen. Wel hoorde ik dat getuige [getuige 1] zei: “Er is volgens mij een vechtpartij geweest. Volgens mij zag ik ook een mes. Ik heb ook een wapen gezien. Ik zag iets glinsteren.”
Tijdens het spannen van het afzetlint werd ik aangesproken door getuige [getuige 2] . Zij verklaarde dat ze werkzaam is bij het voormalige Scheldehof. Zij verklaarde dat zij een kogelgat had aangetroffen in één van de kamers van het pand. Ik zag inderdaad een kogelinslag, die zich bevond in een raam naast de hoofdingang van het voormalige Scheldehof. Het adres hiervan is Stadhuisplein 22 te Vlissingen.
8. het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict (Stadhuisplein Vlissingen),10.inhoudende, als relaas van verbalisant Poppe:
Op 18 april 2019 omstreeks 21.30 uur kwam ik naar aanleiding van een schietincident voor een forensisch onderzoek aan op de locatie Stadhuisplein te Vlissingen. Voorafgaand aan het door mij ingestelde forensisch onderzoek verkreeg ik [hof: onder meer] de volgende informatie:
- het raam van kamer 0.08 behorende bij het adres Stadhuisplein 22 had een perforatie. Dit was voor het schietincident niet het geval. (…)
Het Stadhuisplein in Vlissingen is gelegen tussen de Paul Krugerstraat, Badhuisstraat en de Dokter Friesenstraat. Aan het Stadhuisplein staat een aantal panden van bedrijven maar er staat ook een aantal panden waarin appartementen zijn gesitueerd. Het pand Stadhuisplein 22 in Vlissingen is een pand van stichting Arduin, waarin mensen onder begeleiding wonen. Op de begane vloer van het pand is een kamer met het nummer 0.08. De kamer heeft uitzicht over het Stadhuisplein. (…) In het raam met uitzicht op het kunstwerk op het Stadhuisplein zat een recente perforatie die zeer waarschijnlijk veroorzaakt was door een kogelpunt. Gelet op de perforatiebeschadiging is het verloop van de perforatie van buiten naar binnen. In de kamer zag ik op de vloer een gedeformeerde kogelpunt en niet ver daar vandaan een gedeelte van een bijbehorende koperkleurige mantel liggen. (…)
Conclusie:
- -
minimaal één keer geschoten met een vuurwapen (aangetroffen gedeformeerde kogelpunt in kamer 0.08);
- -
gelet op de afwezigheid van hulzen op de plaats delict is het vuurwapen waarschijnlijk een revolver geweest.
9. het proces-verbaal onderzoek voorwerpen m.b.t. Wet wapens en munitie,11.voor zover inhoudende, als relaas van verbalisant Frijters, als materiedeskundige werkzaam bij de afdeling Wapens, Munitie en Explosieven van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant:
Binnen dit onderzoek is een filmpje in het bezit van de politie, waarop onder andere meerdere mensen te zien zijn op het Stadhuisplein te Vlissingen. Ik heb dit filmpje gezien. Ik zie bij het kunstwerk op het Stadhuisplein onder andere twee op de grond worstelende mannen. Ik zie een derde man erbij, die zich merendeels staand met het gevecht bemoeit. Op het filmpje hoor ik harde geluiden, die mij ambtshalve bekend overkomen als schoten van een (alarm/vuur)wapen. Ik zie aan het einde van de worsteling van de 3 mannen, bij de persoon die het laatst bij het kunstwerk aanwezig is, in diens rechterhand een zwartkleurige revolver.
Het voorhanden hebben van een vuurwapen is verboden in de Wet Wapens en Munitie.
10. het proces-verbaal van verhoor verdachte,12.voor zover inhoudende, als de op 19 april 2019 tegenover verbalisant Koenen afgelegde verklaring van [betrokkene 3] :
(pag. 148)
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
O: Opmerking verbalisant
(pag. 150)
A: Ik zag dat die jongen een vuurwapen uit zijn tasje haalde. [betrokkene 1] [hof: [betrokkene 1] ] pakte met beide handen de handen van die jongen vast.
V: Vertel verder?
A: Toen lagen ze op de grond, die jongen lag op de grond en [betrokkene 1] lag daar bovenop, de ene hand bij het vuurwapen en met de andere hand ging hij onder zijn hoofd door en pakte zijn hand ook daarmee vast. Toen werd er weer geschoten, wel drie of vier keer. Op dat moment rende [betrokkene 2] erop af en trapte tegen de handen van die jongen met het pistool [het hof begrijpt: revolver]. Er werd weer geschoten. Ik rende er zelf ook op af en trapte een aantal keer tegen de hand van die jongen.
(pag. 151)
V: Wat voor kleding droeg jij gisteren?
A: Beige T-shirt, zwarte met witte sneakers en een zwarte trainingsbroek.
V: Hoe zag het wapen eruit?
A: Grijs van kleur, een kleine revolver was het.
11. het proces-verbaal van verhoor verdachte,13.voor zover inhoudende, als de op 19 april 2019 tegenover de verbalisanten Van der Giesen en Overbeeke afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
(pag. 132)
V: Vraag verbalisanten
A: Antwoord verdachte
O: Opmerking verbalisanten
V: Waar hadden jullie gisteren afgesproken?
A: Bij het gemeentehuis.
V: Met wie had je afgesproken?
A: Met [roepnaam verdachte] [het hof begrijpt: de verdachte], hij woont in Vlissingen vlakbij het gemeentehuis.
(pag. 133)
V: Met wie was jij gisteravond?
A: Met [betrokkene 2] [het hof leest: [betrokkene 2] ] en [betrokkene 3] (fon.) [het hof leest: [betrokkene 3] ].
(…)
V: Jullie komen aan, en dan?
A: We stapten uit, maar [roepnaam verdachte] was er nog niet. We moesten even wachten en toen kwam hij aan. We gingen wat schelden naar elkaar. (…) Hij trok een wapen, ik deed een rugworp en we kwamen op de grond.
V: Wat voor een wapen was het?
A: Ik denk dat het een revolver was. (…) Ik ken dat uit de film; er zat zo’n rond ding van achter en er kwamen geen hulzen uit toen hij schoot.
V: Hij pakt dat wapen. Hoe ging dit?
A: Hij had het wapen in zijn rechterhand. Ik sprong naar hem toe en pakte met mijn beide handen zijn pols en onderarm beet en deed hierna een heupworp waardoor hij op de grond terecht kwam. Ik bleef zijn hand vasthouden. (…) Hij schoot op dat moment.
V: Hoe vaak schoot hij?
A: Ik denk in totaal wel 10 keer.
(pag. 134)
V: En toen?
A: Toen kwam [betrokkene 2] mij helpen. (…) 1 keer was er een schot vlakbij mijn hoofd.
V: Wat was de rol van [betrokkene 3] [het hof leest: [betrokkene 3] ] op dat moment?
A: Die was meer aan het schoppen op [roepnaam verdachte] . Hij schopte hem op zijn benen.
(…)
V: Even terug naar die schoten, je zegt 10 keer. In hoeveel tijd vielen deze?
A: Achter elkaar, dat gevecht duurde denk ik 45 seconden. Hij schoot achter elkaar.
12. het proces-verbaal van getuigenverhoor van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 23 september 2020, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2] :
Er was een woordenwisseling. Toen kwam al vrij snel het wapen tevoorschijn. Verdachte had het wapen. (…) Er is in totaal een keer of 5 geschoten volgens mij. Ik weet nog dat [roepnaam verdachte] door [betrokkene 1] in een soort wurggreep werd gehouden. Verdachte zag nog wel kans om zich wat los te draaien en zo te schieten.
U houdt mij voor dat ik bij de politie heb verklaard dat ik tegen het hoofd van de verdachte heb geschopt. Dat kan in de worsteling zo zijn geweest.
Ik weet dat [betrokkene 1] soms wel eens met een mes liep.
13. het proces-verbaal van verhoor verdachte,14.voor zover inhoudende, als de op 19 augustus 2019 tegenover de verbalisanten Westdorp en Brusket afgelegde verklaring van [verdachte] (verdachte):
(pag. 7)
V: Verhoorders (degenen die de vraag stelden)
A: Verdachte (degene die het antwoord gaf)
O: Opmerking verbalisanten
(pag. 8)
V: Heb je een bijnaam?
A: Mijn ouders hebben mij als roepnaam [roepnaam verdachte] gegeven. Bijna iedereen noemt mij [roepnaam verdachte] . (…)
V: Ken je [betrokkene 2] ?
A: Ja.
V: Wanneer heb je hem voor het laatst gezien?
A: Die dag, toen die situatie was gebeurd.
O: Zullen we het dan 18 april noemen als we het daar over hebben?
A: Dat is goed.
(pag. 9)
V: Even over [betrokkene 3] , hij heet [betrokkene 3] met zijn achternaam. Hij belde jou over een ruzie. Wat kun je daarover vertellen?
A: Hij vroeg of ik bij hem kwam om het uit te praten. Ik hoorde dat [betrokkene 1] bij hem was. Ik zei dat ze maar naar mijn huis moesten komen. (…) Ik belde [betrokkene 2] om te vragen hoe laat ze kwamen. (…) Toen belde ik nog een keer en toen ben ik naar beneden gelopen omdat ze zeiden dat ze er bijna waren.
V: Is [betrokkene 1] ?
A: Ja.
(…)
V: Ben je vanaf huis naar het Stadhuisplein gelopen?
A: Ja.
V: Klopt het dat je een tasje dwars droeg?
A: Ja, dat klopt.
V: Je liep daar naar toe. En toen?
A: Ik zag [betrokkene 3] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] daar staan, tegenover de snackbar. Ik bedoel die op de hoek van de Hobeinstraat. [betrokkene 1] zei tegen mij: “Kom dan”. Ik vroeg: “Hoezo, je wil het toch uitpraten?” [betrokkene 1] zei: “Kom dan”. Ik zei: “Ik ga hier niet met jou vechten.” Hij heeft toen een mes naar mij getrokken en toen heb ik een wapen tevoorschijn gehaald omdat ik bang was en om hem op afstand te houden. Toen sprong [betrokkene 1] op mij. Ik was toen bang. Ik kreeg een trap op mijn hoofd en werd in mijn hoofd gebeten en ik kreeg trappen op mijn hand. Ik was bang en wilde in de lucht schieten. Ik was bang dat het wapen tegen mij gebruikt zou worden. Ik bleef trappen krijgen en toen heb ik pepperspray uit mijn zak gehaald en in het rond gespoten. Ik kon geen kant op. Toen zijn ze van mij afgegaan.
V: [betrokkene 1] trok dus een mes. Hoe deed hij dat?
A: Hij haalde het uit zijn linkerjaszak en gaf het over in zijn rechterhand; hij richtte het op mij.
V: Hoe zag het mes er uit?
A. Niet groot en niet klein. Ik schat ongeveer de grootte van een aardappelmesje. (…)
(pag. 10)
V: En toen?
A: Toen haalde ik het wapen uit mijn tasje. Ik hield het naast mijn lichaam en toen zei ik: “Kom niet in mijn buurt”. En toen sprong [betrokkene 1] gelijk op mij. En toen vielen we op de grond.
V: Wat deed hij toen hij op je sprong?
A: Toen ging hij in mijn hoofd bijten en hij probeerde mijn vuurwapen te pakken. Hij had mij vast bij mij elleboog, mijn hand en mijn nek. Ik probeerde het wapen in de lucht te richten, maar hij trok aan mijn hand. Hij had één arm om mijn nek heen een één om mijn arm. Ik lag half op mijn rug en half op mijn zijkant, aan de rechterkant. Ik had het wapen in mijn rechterhand. (…)
V: Hoe vaak heb je geschoten toen je daar lag?
A: Ik denk vier keer, maar dat weet ik niet zeker. (…)
(pag. 11)
V: Kun je het wapen omschrijven?
A: Het was een revolver. Dat weet ik vanwege het magazijn. Het is een rond magazijn. Er kunnen 7 patronen in. Die zaten er ook in.
14. het proces-verbaal van verhoor verdachte,15.voor zover inhoudende, als de op 27 september 2019 tegenover verbalisant Westdorp afgelegde verklaring van [verdachte] (verdachte):
(pag. 18)
V: Had jij een vergunning voor een vuurwapen?
A: Nee.
15. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende:
Het is juist, zoals onder 5 ten laste is gelegd, dat ik op 18 april 2019 in Vlissingen een vuurwapen voorhanden had. Het betrof een revolver.
Het is ook juist, dat ik die dag vanaf mijn woning aan de [adres] naar het
Stadhuisplein in Vlissingen ben gelopen. Ik droeg op dat moment een schoudertasje waar het vuurwapen in zat. Ik ging naar het Stadhuisplein omdat ik daar had afgesproken met [betrokkene 1] . Eerder die dag was ik op mijn werk gebeld door een van de andere jongens, [betrokkene 2] of [betrokkene 3] . Ik weet niet meer wie van de twee mij belde. Tijdens het gesprek met [betrokkene 1] trok hij een mes. Dat was vrijwel direct nadat ik op het Stadhuisplein aankwam. Hij haalde het mes uit zijn linkerjaszak. Ik zag dat hij het overnam in zijn rechterhand. Ik stond toen op een paar meter afstand van [betrokkene 1] . Ik werd toen gelijk besprongen, in ieder geval door [betrokkene 1] . Daarvoor had ik het vuurwapen uit mijn schoudertas gehaald en gezegd dat zij afstand moesten houden. Ik werd toen toch besprongen en er werd geschreeuwd. Wij waren alle vier aan het schreeuwen en het schelden.
Het klopt dat ik op een gegeven moment, toen ik op de grond lag en tegen mijn hoofd werd geschopt, het traangasbusje uit mijn jaszak heb gepakt en traangas rond heb gespoten. Ik had toen ook al met het vuurwapen geschoten, maar volgens mij was het magazijn niet helemaal leeg. Toen [betrokkene 1] het mes trok, kwam als eerste in mij op om het vuurwapen te pakken. Ik heb op dat moment niet aan het traangasbusje gedacht. Daar dacht ik pas aan in een flits, toen ik op de grond tegen mijn hoofd werd getrapt.
Ik droeg die dag een paars trainingspak met gele accenten.
Ik herinner mij niet precies hoe de worsteling op de grond verliep. Ik meen dat ik op mijn rug of op mijn zij lag en dat [betrokkene 1] bovenop mij lag.
In eerste instantie waren [betrokkene 1] en ik aan het schreeuwen en schelden.
Ik denk dat er tijdens het gevecht op de grond 4 of 5 keer door mij is geschoten. (…) Ik heb geprobeerd het wapen leeg te schieten om te voorkomen dat het tegen mij gebruikt zou worden. Ik had het wapen in mijn rechterhand.
Bewijsoverwegingen
Algemeen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Met betrekking tot feit 1
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Daaraan heeft de raadsman ten grondslag gelegd dat de verdachte niet gericht heeft geschoten op [betrokkene 1] , [betrokkene 2] of [betrokkene 3] , zodat bij de verdachte, ook in de voorwaardelijke vorm, het opzet heeft ontbroken om [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] van het leven te beroven of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de door het hof voor het bewijs gebruikte verklaringen van de verdachte blijkt onder meer dat hij met een geladen vuurwapen in zijn schoudertas naar het Stadhuisplein in Vlissingen is gelopen voor een ontmoeting met [betrokkene 1] en dat de verdachte, toen hij het Stadhuisplein naderde, zag dat ook [betrokkene 2] en [betrokkene 3] bij [betrokkene 1] waren. Uit de verklaringen van de verdachte volgt voorts dat hij op het Stadhuisplein het gesprek is aangegaan met [betrokkene 1] en dat dat gesprek vrijwel meteen ontaardde in een woordenwisseling. De verdachte heeft voorts verklaard dat [betrokkene 1] op een gegeven moment een mes trok en dat hij en [betrokkene 1] op dat moment een paar meter van elkaar af stonden. Volgens de verdachte heeft hij daarop het vuurwapen uit zijn schoudertas gepakt en tegen [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] gezegd en geroepen dat zij op afstand moesten blijven. Vervolgens is de verdachte naar zijn zeggen door [betrokkene 1] besprongen en naar de grond gebracht. De verdachte heeft ten slotte, voor zover hier van belang, verklaard dat hij tijdens de worsteling op de grond enkele schoten heeft afgevuurd; hij deed dat naar zijn zeggen om het vuurwapen leeg te schieten zodat het niet tegen hem gebruikt zou kunnen worden.
Uit het door het hof voor het bewijs gebruikte proces-verbaal van bevindingen, waarin de filmbeelden van het schietincident zijn beschreven, blijkt onder meer het volgende:
Er zijn aan het begin van de film drie luide knallen te horen, gelijkend op schoten.
Tijdens de worsteling die plaatsvond lagen twee mannen op de grond; de een droeg een groen met wit trainingspak [hof: [betrokkene 1] ], de ander een opvallend gekleurd trainingspak [hof: verdachte]. De twee andere mannen stonden in de nabijheid. Eén van deze mannen, die door de politie werd herkend als [betrokkene 2] , stond gebukt en probeerde een hand van een van de mannen op de grond vast te pakken. Ook schopte die man ( [betrokkene 2] ) een paar keer in de richting van die hand. De man in het groen/witte trainingspak ( [betrokkene 1] ) probeerde met veel kracht de rechterhand van de man met het gekleurde trainingspak (verdachte) vast te houden. [betrokkene 2] schopte opnieuw naar een lichaamsdeel van die man, waarbij de man in het groen/witte trainingspak ( [betrokkene 1] ) probeerde de rechterhand van de verdachte vast te houden. Op het moment dat [betrokkene 2] met zijn linkerhand tussen de mannen op de grond zat, ging opnieuw een schot af. Op de filmopnamen werd een luide knal gehoord en tegelijkertijd werd onder de voet van [betrokkene 2] een stofwolkje gezien. Ook werd gezien dat [betrokkene 2] schrok. [betrokkene 2] schopte vervolgens nog een keer in de richting van het lichaam van de verdachte dan wel in de richting van de hand waarin de verdachte een vuurwapen vasthield. Op een gegeven moment had [betrokkene 1] zijn rechterarm om de nek van de verdachte en toen [betrokkene 2] opstond begon de worsteling weer. [betrokkene 2] schopte toen twee keer richting de arm van de verdachte. Kort daarna waren op de camerabeelden twee doffe knallen te horen. De verdachte hield vervolgens zijn linkerhand omhoog. In die hand was een klein donkerkleurig voorwerp te zien. [betrokkene 2] greep direct naar die hand. Ondertussen probeerde [betrokkene 1] op te staan, waarbij hij de verdachte tegen de grond duwde. Terwijl [betrokkene 1] nog steeds de rechterhand van de verdachte vasthield, stond hij op. Vervolgens rende [betrokkene 1] weg in de richting van de Dokter Friesenstraat. Toen de verdachte opstond was in zijn rechterhand een donkerkleurig voorwerp zichtbaar. Gezien de vorm en de manier waarop de verdachte die voorwerp vasthield, was dit voorwerp vermoedelijk een vuurwapen.
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging gaat het hof er vanuit dat de verdachte niet het volle opzet had om [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] of andere personen van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Maar dat sprake was van voorwaardelijk opzet neemt het hof, anders dan de verdediging, maar evenals de rechtbank en de advocaat-generaal, op basis van het onderzoek ter terechtzitting wél aan.
Van voorwaardelijk opzet is sprake als de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat genoemde personen door zijn handelen zouden komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Naar het oordeel van het hof brengt het afvuren van kogelpatronen met een vuurwapen (revolver) tijdens een worsteling op de grond, waarbij [betrokkene 3] zich op betrekkelijk korte afstand van de verdachte bevond, en [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zich zo dicht in de buurt van de verdachte bevonden dat zij hem, althans zijn hand waarin hij het vuurwapen vasthad, konden vastpakken, de aanmerkelijke kans met zich dat zij door de afgevuurde kogelpatronen dodelijk getroffen zouden worden of zwaar gewond zouden raken. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de verdachte het vuurwapen heeft afgevuurd in een voor hem onoverzichtelijke situatie tijdens een worsteling en dat het in die situatie, naar logischerwijs moet worden aangenomen, voor hem niet mogelijk was de schootsrichting volledig te bepalen. Door niettemin in die situatie met een vuurwapen kogelpatronen af te vuren terwijl [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] zich in zijn (onmiddellijke) nabijheid bevonden, welk handelen naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo zeer is gericht op het toebrengen van - in potentie - dodelijk letsel bij die personen, kan het in de visie van het hof niet anders zijn dan dat de verdachte de als aanmerkelijk te beschouwen kans op het intreden van dat fatale gevolg van zijn handelen welbewust heeft aanvaard.
De raadsman van de verdachte heeft voorts, met verwijzing naar het zogenoemde Porsche-arrest van de Hoge Raad, erop gewezen dat, indien het hof tot de conclusie komt dat de verdachte in de gegeven omstandigheden door het afvuren van kogelpatronen gevaarzettend heeft gehandeld, niet uit het oog verloren mag worden dat de verdachte ook zelf het risico liep slachtoffer te worden van zijn handelen.
Het hof overweegt als volgt.
In zijn arrest van 15 oktober 1996 (ECLI:NL:HR:1996:ZD0139) overwoog de Hoge Raad in r.o. 5.4:
“In gevallen als het onderhavige, dat zich hierdoor kenmerkt dat de gebezigde bewijsmiddelen nopen tot de gevolgtrekking dat de verdachte (http://www.simpelwet.nl/art-27-sv-verdachte/) door zijn handelwijze ook zelf aanmerkelijk levensgevaar heeft gelopen, dient de rechter evenwel in zijn oordeel te betrekken dat –behoudens aanwijzingen voor het tegendeel– naar ervaringsregelen niet waarschijnlijk is dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat een frontale botsing met een tegemoetkomende auto zal plaatsvinden, en hij als gevolg van zijn gedraging zelf het leven zal verliezen, eveneens op de koop toe neemt.”
Naar het oordeel van het hof gaat de vergelijking van de onderhavige zaak met die van de zaak die leidde tot voormeld arrest, niet op. In die zaak ging het er immers om dat uit eerdere gedragingen van de bestuurder van de Porsche kon worden afgeleid dat hij een botsing met de tegemoetkomende auto had willen vermijden. Het vermijden van een botsing met, mogelijk ook voor zichzelf fatale gevolgen, had de Porsche-bestuurder dus zelf in de hand. Hierin onderscheidt deze zaak zich van de onderhavige, reeds omdat het onwaarschijnlijk is dat de verdachte door zijn handelwijze, het afvuren van kogelpatronen met een vuurwapen, ook zelf aanmerkelijk levensgevaar liep. Kogelpatronen plegen immers
- daargelaten uitzonderingssituaties die hier niet aan de orde zijn - de loop van een vuurwapen te verlaten in een richting van de schutter af, en dus niet naar hem toe. Bovendien is bij het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de hand van de verdachte met daarin het vuurwapen door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in bedwang werd gehouden, maar niet dat die hand daarbij in de richting van (vitale) lichaamsdelen van de verdachte werd gekeerd.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen acht het hof het eerste onderdeel van het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid
Met betrekking tot het bewezenverklaarde onder 5 zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde of van de verdachte uitsluiten.
Het bewezenverklaarde onder 5 is strafbaar en levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
De verdachte is strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Verweren verdediging:
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1, 2 en 4 van alle rechtsvervolging ontslagen dient te worden. De raadsman heeft daartoe, in de kern, aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel dat sprake was van noodweerexces.
Het hof overweegt als volgt.
Gezien de hierboven vermelde beslissing van het hof tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde behoeft het verweer van de raadsman in zoverre geen bespreking meer.
Ten aanzien van de feiten onder 1 (primair, eerste onderdeel) en 4 overweegt het hof als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Een beroep op noodweer kan echter niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging, kan worden aangemerkt als “verdediging”, maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
Een beroep op noodweer kan evenmin worden aanvaard indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. Daarvan is bijvoorbeeld sprake indien de verdachte zich niet alleen aan de (dreigende) aanranding had kunnen, maar zich daaraan ook had moeten onttrekken.
Het hof zal het verweer bespreken in de chronologische volgorde waarin de onder 1 en 4 bewezenverklaarde feiten zich blijkens het dossier hebben voltrokken.
Met betrekking tot feit 4:
Dit ziet op het eerste deel van de gebeurtenissen en ten aanzien daarvan stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte is, na een daartoe telefonisch gemaakte afspraak, vanaf zijn woning naar het Stadhuisplein in Vlissingen gelopen voor een ontmoeting met [betrokkene 1] . In zijn schoudertas droeg de verdachte een geladen vuurwapen bij zich. Toen de verdachte het Stadhuisplein naderde, zag hij dat ook [betrokkene 2] en [betrokkene 3] bij [betrokkene 1] waren. De verdachte is op het Stadhuisplein het gesprek aangegaan met [betrokkene 1] . Dat gesprek ontaardde vrijwel meteen in een woordenwisseling.
Overeenkomstig de verklaring van de verdachte en ondanks de betwisting daarvan door [betrokkene 1] , gaat het hof er vanuit dat laatstgenoemde op een gegeven moment tijdens de woordenwisseling een mes heeft getrokken en op de verdachte heeft gericht (verklaring verdachte, aanvullend dossier pag. 9), dat de verdachte en [betrokkene 1] op dat moment hooguit een paar meter van elkaar af stonden, waarna de verdachte het vuurwapen uit zijn schoudertas heeft gepakt en [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] heeft gemaand op afstand te blijven (verklaring verdachte in hoger beroep).
Het hof heeft er kennis van genomen dat [betrokkene 1] bij zijn verhoren door de politie en de raadsheer-commissaris stellig heeft ontkend dat hij die dag dreigend een mes aan de verdachte heeft getoond. Volgens [betrokkene 1] had hij die dag zelfs helemaal geen mes bij zich. Voorts blijkt uit het dossier dat de verdachte over de bedreiging met het mes door [betrokkene 1] pas heeft verklaard nadat hij kennis had genomen van de inhoud van het dossier. Niettemin gaat het hof in zoverre uit van de verklaring van de verdachte en hecht het geen geloof aan de ontkennende verklaring van [betrokkene 1] over de aanwezigheid van een mes. Het hof overweegt in dit verband dat er, in weerwil van de ontkennende verklaring van [betrokkene 1] , op zijn minst genomen sterke aanwijzingen zijn te vinden dat een mes een rol heeft gespeeld bij de gebeurtenissen.
In de eerste plaats blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant Put (pag. 42-43) dat hij, nadat hij direct na het schietincident samen met collega Faasse ter plaatse is gegaan, daar onder meer heeft gesproken met de getuige [getuige 1] en dat de verbalisant hoorde dat deze getuige zei: “Er is volgens mij een vechtpartij geweest. Volgens mij zag ik ook een mes.” en: “Ik zag iets glinsteren.”
Voorts volgt uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant Faasse (pag. 40-41) dat nabij de plaats waar het schietincident heeft plaatsgevonden, meer bepaald op de route waarlangs [betrokkene 1] na dat incident is weggerend, op aanwijzing van de getuige [getuige 3] door verbalisant onder meer een mes en een sleutelbos zijn aangetroffen, die volgens genoemde getuige daar zijn verloren door een rennende, donkere man met een grote bos haar. Aan de hand van de in het dossier beschikbare foto’s van de betrokkenen in deze zaak stelt het hof vast dat het door de getuige opgegeven signalement aansluit bij [betrokkene 1] en dat het de andere betrokkenen bij het schietincident uitsluit. Bovendien heeft [betrokkene 1] bij zijn verhoor door de politie (pag. 134) bevestigd dat bedoelde sleutelbos van hem was.
Ten slotte, maar niet in de laatste plaats, acht het hof voor de beoordeling van de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaring van [betrokkene 1] met name ook de bevindingen van het Nederlands Forensisch Instituut bij het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek van belang. Uit het van dat onderzoek opgemaakte rapport d.d. 21 oktober 2019 blijkt immers dat in de bemonstering van het heft van het aangetroffen mes een DNA-mengprofiel is verkregen van minimaal twee of drie personen, waarvan minimaal één man, en voorts dat bij vergelijkend DNA-onderzoek is geconcludeerd dat ‘een relatief grote hoeveelheid van het DNA in die bemonstering afkomstig kan zijn van [betrokkene 1] , terwijl er geen aanwijzing is verkregen voor de aanwezigheid van DNA van de verdachte in die bemonstering.
Op grond van het vorenstaande kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dat [betrokkene 1] , met het kennelijke doel de waarheid te verbloemen, leugenachtig heeft verklaard dat hij op 18 april 2019 geen mes dreigend aan de verdachte heeft getoond en dat hij die dag zelfs helemaal geen mes bij zich had. Daarmee is naar het oordeel van het hof de hierboven weergegeven verklaring van de verdachte over de toedracht van het eerste deel van de gebeurtenissen juist aannemelijk geworden. Zoals gezegd zal het hof bij de beoordeling van het verweer van die verklaring van de verdachte uitgaan.
Naar het oordeel van het hof leverden de hierboven vastgestelde gedragingen van [betrokkene 1] voor de verdachte een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding op. Een beroep op noodweer komt de verdachte echter niet toe, omdat het hof op grond van het onderzoek ter terechtzitting van oordeel is dat het voor de verdachte niet noodzakelijk was zich tegen de dreigende aanranding te verdedigen door het tonen van een vuurwapen aan [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] , omdat de verdachte zich aan het onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn, verdachtes, lijf had kunnen en moeten onttrekken door te vluchten. Naar het oordeel van het hof bestond voor de verdachte onder de gegeven omstandigheden daartoe een reële en redelijke mogelijkheid, terwijl ook van de verdachte kon worden gevergd dat hij zou vluchten.
Het hof neemt hierbij het volgende in aanmerking.
[betrokkene 2] (pag. 159) heeft bij de politie verklaard dat hij, [betrokkene 1] en [betrokkene 3] bij de frituur [hof: op de hoek van de Hobeinstraat en het Stadhuisplein] stonden toen de verdachte aan kwam lopen, dat [betrokkene 1] en de verdachte vervolgens het Stadhuisplein zijn opgelopen, dat hij, [betrokkene 2] , op dat moment hoorde dat zij een woordenwisseling hadden en dat de verdachte en [betrokkene 1] nog wat verder van hem wegliepen. [betrokkene 2] heeft verder verklaard dat hij vervolgens zag dat de verdachte plotseling een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn hand had.
[betrokkene 3] (pag. 149) heeft tegenover de politie onder meer verklaard dat hij en [betrokkene 2] , toen [betrokkene 1] en de verdachte tegenover elkaar stonden en met elkaar in gesprek waren, hij ( [betrokkene 3] ) en [betrokkene 2] wat afstand namen, dat hij zag dat de verdachte een vuurwapen uit zijn tasje haalde, dat [betrokkene 1] met beide handen de hand van de verdachte vastpakte, dat de verdachte en [betrokkene 1] op de grond terecht kwamen en dat eerst [betrokkene 2] en daarna hij, [betrokkene 3] , vervolgens op [betrokkene 1] en de verdachte zijn afgerend.
Op grond van deze verklaringen stelt het hof vast dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] zich, op het moment dat de verdachte het vuurwapen tevoorschijn haalde, nog op enige afstand van hem en [betrokkene 1] bevonden. Uit de verklaring die [betrokkene 2] tegenover de raadsheer-commissaris heeft afgelegd volgt dat die afstand mogelijk zelfs 10 meter bedroeg. Derhalve is niet aannemelijk geworden, zoals de verdachte eerst tijdens de terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, dat [betrokkene 3] en [betrokkene 2] in deze fase van de gebeurtenissen direct naast en achter hem stonden waardoor hij door [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] omsingeld was en geen kant op kon.
Integendeel, onmiddellijk nadat [betrokkene 1] het mes had getrokken, had de verdachte, gezien de afstand tussen hem en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] , nog voldoende gelegenheid om te kunnen vluchten. Dat die mogelijkheid ongedaan werd gemaakt doordat [betrokkene 1] de verdachte zeer kort daarna besprong nadat hij het vuurwapen uit zijn schoudertas had gepakt, maakt dit niet anders. Op dat moment had de verdachte immers al de keuze gemaakt om niet op de vlucht te slaan, wat hij had moeten doen, maar in plaats daarvan zijn revolver ter hand te nemen.
Het beroep op noodweer, voor zover het betrekking heeft op het onder 4 bewezen-verklaarde, wordt verworpen.
Nu de verdachte zich niet in een situatie bevond waarin de noodzaak bestond om zich te verdedigen, kan hij zich ook niet met succes beroepen op noodweerexces.
Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden gesteld of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde onder 4 of van de verdachte uitsluiten.
Het bewezenverklaarde onder 4 is strafbaar en levert op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
De verdachte is strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Met betrekking tot feit 1 primair: Dit ziet op het tweede deel van de gebeurtenissen, te weten de gebeurtenissen die plaatsvonden nadat [betrokkene 1] een mes ter hand had genomen en de verdachte een vuurwapen had gepakt en getoond, en ten aanzien daarvan stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast:
- -
[betrokkene 1] had zeer kort daarvoor een mes getrokken en op verdachte gericht. Verdachte haalde toen het wapen uit zijn tasje en toen sprong [betrokkene 1] gelijk op verdachte en vielen zij op de grond. [betrokkene 1] ging in het hoofd bijten van verdachte en probeerde zijn vuurwapen te pakken. Verdachte kreeg een trap op zijn hoofd en kreeg trappen op zijn hand. Verdachte kon geen kant op. [betrokkene 1] had verdachte vast bij zijn elleboog, hand en nek. [betrokkene 1] had één arm om de nek van verdachte heen en één om de arm van verdachte. Verdachte lag half op zijn rug en half op zijn zijkant, aan de rechterkant (verklaring verdachte, aanvullend dossier, pag. 9-10).
- -
[betrokkene 1] sprong naar de verdachte toe, pakte met beide handen de pols en onderarm van de verdachte beet en wierp de verdachte vervolgens met een heupworp op de grond. [betrokkene 1] bleef de hand van de verdachte vasthouden (verklaring [betrokkene 1] , pag. 133).
- -
De verdachte lag op de grond en [betrokkene 1] lag daar bovenop. Eén hand had [betrokkene 1] bij het vuurwapen en met de andere hand ging hij onder het hoofd van de verdachte door. Met die hand pakte [betrokkene 1] zijn andere hand vast. [betrokkene 2] rende erop af en trapte tegen de hand van de verdachte met het pistool [het hof begrijpt: revolver]. Daarna probeerde [betrokkene 2] de handen van de verdachte los te krijgen van het vuurwapen. [betrokkene 3] rende er zelf ook op af en trapte een aantal keren tegen de hand van de verdachte met het doel het wapen los te krijgen (verklaring [betrokkene 3] , pag. 150).
- -
[betrokkene 2] zag ook dat [betrokkene 1] met beide handen de arm van de verdachte vastpakte, de arm met de hand waarin hij het vuurwapen vasthield en dat [betrokkene 1] en de verdachte op de grond vielen. Op het moment dat ze op de grond liggen heeft [betrokkene 1] de arm van de verdachte nog vast. [betrokkene 2] is daarop naar [betrokkene 1] en de verdachte gerend (verklaring [betrokkene 2] , pag. 159).
- -
De verdachte lag op de grond en had het wapen vast. [betrokkene 2] heeft met zijn voet op de hand van de verdachte gestaan en met zijn hand geprobeerd het wapen af te pakken. [betrokkene 2] gaf de verdachte ook een trap tegen zijn hoofd (verklaring [betrokkene 2] , pag. 37-38).
- -
De verdachte werd door [betrokkene 1] in een soort wurggreep gehouden (verklaring [betrokkene 2] , verhoor RHC).
- -
[betrokkene 2] heeft tegen de handen van [betrokkene 1] en de verdachte getrapt met de bedoeling het vuurwapen uit hun handen te schoppen. Toen dat niet lukte heeft [betrokkene 2] met zijn handen de arm van de verdachte met de hand waarmee hij het vuurwapen vasthield vastgepakt en die arm tegen de grond gedrukt. De verdachte en [betrokkene 1] bleven in die tijd met elkaar worstelen (verklaring [betrokkene 2] , pag. 159-160).
- -
Er waren drie personen aan het vechten tegen één andere persoon (verklaring getuige [getuige 4] , pag. 51).
Ten overvloede overweegt hof op dat vaststaat dat de verdachte in deze fase van de gebeurtenissen tijdens het gevecht op de grond meerdere kogelpatronen heeft afgevuurd met het vuurwapen.
Het hof ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] , toen zij trachtten de verdachte het vuurwapen afhandig te maken, handelden uit noodweer tegen een wederrechtelijke aanranding door de verdachte. Bij een bevestigend antwoord op die vraag is een beroep op noodweer van de zijde van de verdachte uitgesloten omdat hij zich dan door het afvuren van kogelpatronen niet heeft verdedigd tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] .
Voor de beantwoording van deze vraag gaat het hof uit van de feiten en omstandigheden ten aanzien van het eerste deel van de gebeurtenissen die het hof hierboven bij de bespreking van het beroep op noodweer met betrekking tot het onder 4 bewezenverklaarde heeft vastgesteld, alsmede de feiten en omstandigheden ten aanzien van het tweede deel van de gebeurtenissen, zoals het hof hiervoor heeft vermeld.
Zoals hierboven is vastgesteld heeft de verdachte het vuurwapen uit zijn schoudertas gepakt nadat [betrokkene 1] tijdens de woordenwisseling een mes had getrokken en dat mes op de verdachte had gericht. De feitelijke gedraging van de verdachte kan op zichzelf worden aangemerkt als ‘verdedigend’ tegen de onmiddellijke dreiging van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [betrokkene 1] . Dit betekent dat het handelen van [betrokkene 1] , die vervolgens als eerste de verdachte besprong, verdachte vervolgens met een heupworp op de grond wierp en vervolgens bovenop de verdachte lag, niet als noodweer kan worden aangemerkt. Voor de gedragingen van [betrokkene 3] en [betrokkene 2] zou dit anders kunnen liggen, omdat van hun kant geen sprake is geweest van een voorafgaande (dreiging van een) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding richting de verdachte.
Dit betekent echter niet dat de verdachte geen beroep op noodweer kan toekomen. Hierboven heeft het hof vastgesteld dat [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] zich gewelddadig hebben gekeerd tegen de verdachte door hem met een heupworp op de grond te werpen, hem te schoppen/trappen tegen het hoofd, de armen en handen, hem in een (soort van) wurggreep vast te houden en hem/zijn arm tegen de grond gedrukt te houden en bovenop hem te liggen. Deze gedragingen, in overtal uitgevoerd, moeten naar het oordeel van het hof in redelijkheid beschouwd voor de verdachte zodanig bedreigend zijn geweest dat deze in totaliteit kunnen worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 Sr, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen.
Naar het oordeel van het hof staat het afvuren van kogelpatronen als verdedigingsmiddel in de gegeven omstandigheden echter niet in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding, zodat niet is voldaan aan de proportionaliteitseis. Het hof overweegt in dit verband dat de verdachte ten tijde van de worsteling een ander, minder gevaarzettend verdedigingsmiddel tot zijn beschikking had, te weten een busje pepperspray, en dat hij dat had kunnen gebruiken om zich te verdedigen tegen [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] . Het busje pepperspray heeft de verdachte echter pas uit zijn jaszak gepakt en de inhoud ervan in het rond gespoten nadat hij reeds de kogelpatronen had afgevuurd. Verdachte had pepperspray moeten spuiten teneinde uit de noodweersituatie te ontsnappen, maar het meermalen schieten met een revolver is een veel verdergaande handeling die als disproportioneel moet worden aangemerkt.
Het beroep op noodweer ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde wordt derhalve verworpen.
Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde onder 1 primair uitsluiten. Het onder 1 primair bewezenverklaarde is strafbaar en levert op:
Poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Namens de verdachte is voorts een beroep gedaan op noodweerexces.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Noodweerexces kan in beeld komen bij een "overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging", dus wanneer aan alle eisen voor het aannemen van een noodweersituatie is voldaan behalve – zoals hierboven vastgesteld - aan de proportionaliteitseis.
Voor noodweerexces geldt in alle gevallen dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien:
de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was, dan wel indien
op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), doch zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Uit het wettelijke vereiste dat de gedraging het "onmiddellijk gevolg" moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging.
De verdachte heeft bij de politie verklaard (aanvullend dossier, pag. 9-10), dat hij, toen [betrokkene 1] een mes had getrokken, het vuurwapen tevoorschijn heeft gehaald omdat hij bang was en om hem ( [betrokkene 1] ) op afstand te houden. De verdachte heeft voorts verklaard dat [betrokkene 1] hem vervolgens heeft besprongen en probeerde het vuurwapen af te pakken, dat hij, verdachte, tegen zijn hoofd werd getrapt en trappen kreeg tegen zijn hand, dat hij bang was dat het vuurwapen tegen hem gebruikt zou worden, dat [betrokkene 1] op enig moment een arm om zijn, verdachtes, nek heen had en één op zijn, verdachtes, arm en dat hij geen kant op kon. Voorts verklaarde de verdachte dat hij het magazijn leeg wilde maken zodat het niet tegen hem kon worden gebruikt.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat sprake is van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging, doordat de verdachte de hem verweten gedraging, zoals onder 1 primair bewezenverklaard, heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
Dit betekent dat de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde niet strafbaar is en van alle rechtsvervolging ontslagen zal worden.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte voor de onder 1 primair, 2, 4 en 5 bewezen te verklaren feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft bepleit dat het hof in geval van bewezenverklaring, waaronder bewezenverklaring van feit 5, zal volstaan met oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 3 jaren, met daarbij bijzondere voorwaarden.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft een geladen revolver voorhanden gehad en met dat vuurwapen anderen bedreigd.
Het hof neemt hierbij ten bezware van de verdachte in de eerste plaats het gewelddadig karakter van het bewezenverklaarde in aanmerking. Door het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen vergroot de verdachte de kans dat dat vuurwapen ook daadwerkelijk gebruikt zal worden bij het plegen van ernstige strafbare feiten, waarvan in toenemende mate sprake is. Door dergelijke feiten ontstaat onrust in de maatschappij en wordt het algemene gevoel van onveiligheid in de samenleving vergroot.
Uit het gegeven dat de verdachte het vuurwapen ter hand heeft genomen, vloeit enerzijds voort dat hij bekend is met de impact die een vuurwapen op een ander heeft en anderzijds, en dat neemt het hof hem nog meer kwalijk, dat hij niet schroomt om het ook daadwerkelijk te gebruiken.
Het hof heeft ten bezware van de verdachte voorts gelet op het gegeven dat hij, zoals blijkt uit het hem betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 november 2020, vóór het begaan van de thans bewezenverklaarde feiten reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van onder meer soortgelijke feiten. Zo is de verdachte bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 21 januari 2015 veroordeeld voor twee bedreigingen met enig misdrijf tegen het leven gericht. Voorts is de verdachte bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 29 juni 2015 veroordeeld voor een delict met een geweldscomponent. Het hof rekent het de verdachte aan dat deze veroordelingen, alsmede het feit dat de verdachte in een proeftijd liep, hem er niet van hebben weerhouden zich opnieuw ernstig te misdragen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Voor het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf neemt het hof de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, tot uitgangspunt. Gelet daarop zou voor bedreiging met een vuurwapen en het bezit van een revolver een gevangenisstraf met een totale duur van 7 maanden passend zijn. Daarbij is nog geen rekening gehouden met de strafverzwarende omstandigheden dat het revolver geladen was en in het openbaar werd gedragen en dat de bedreiging zich heeft gericht op drie personen. Voorts is er ten aanzien van de bedreiging sprake van recidive.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Beslag
Bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de in beslag genomen gsm, merk iPhone, kleur wit, inmiddels aan de verdachte is teruggegeven. Een beslissing van het hof omtrent het beslag kan daarom achterwege blijven.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
De officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant heeft op 20 september 2019, ingekomen ter griffie op 25 september 2019, gevorderd dat de rechter last zal geven tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van dit hof van 20 juli 2018 in de zaak met het parketnummer 20-004130-17 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 maand. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waaronder met name de duur van de door de verdachte reeds ondergane voorlopige hechtenis, acht het hof toewijzing van de vordering thans niet meer opportuun. De vordering wordt bijgevolg afgewezen.
Voorlopige hechtenis
Bij beschikking van 10 februari 2021 heeft het hof het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op de voet van het bepaalde in artikel 67a, derde lid Sv reeds opgeheven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen tot vrijspraak van hetgeen aan de verdachte onder 2 impliciet cumulatief, beschadiging/vernieling van een kunstwerk, en onder 3 ten laste is gelegd;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht;
verklaart de dagvaarding nietig met betrekking tot de zinsnede 'en/of op de gevel van het Zorgcomplex "Het Baken", waarbij een kogel een raam heeft doorboord', zoals telkens vermeld in het tweede onderdeel van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld,
verklaart de verdachte voor het onder 1 primair bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging;
verklaart het onder 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte ter zake van het onder 4 en 5 bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant van 20 september 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 20 juli 2018 onder parketnummer 20-004130-17 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Aldus gewezen door:
mr. J.J.M. Gielen-Winkster, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.M.A.W. Koningstein, griffier,
en op 23 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.C. Bosch is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 23‑02‑2021
Dossierpagina 3.
Dossierpagina’s 35-36.
Dossierpagina’s 37-38.
Dossierpagina’s 79-80.
Dossierpagina’s 56-57.
Dossierpagina’s 58-60.
Opmerking hof: In het proces-verbaal van verbalisant Hurks worden betrokkenen aangeduid als NN1, NN2 en NN3; een vierde betrokkene, die werd herkend, als [betrokkene 2] . Uit het dossier volgt dat [betrokkene 3] ‘NN1’ is, de verdachte ‘NN2’ en [betrokkene 1] ‘NN3’. Omwille van de leesbaarheid zal het hof de namen van de betrokkenen weergeven in plaats van de gebruikte ‘NN-aanduidingen’.
Dossierpagina’s 42-43.
Dossierpagina’s 107-110.
Aanvullend dossier met nummer ZB1R019047, pagina’s 47-49.
Dossierpagina’s 147-152.
Dossierpagina’s 131-137.
Aanvullend dossier met nummer ZB1R019047, pag. 6-14.
Aanvullend dossier met nummer ZB1R019047, pag. 16-19.