Hof Amsterdam, 28-01-2020, nr. 23-001188-19
ECLI:NL:GHAMS:2020:148
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
28-01-2020
- Zaaknummer
23-001188-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2020:148, Uitspraak, Hof Amsterdam, 28‑01‑2020; (Hoger beroep)
Uitspraak 28‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Wet USB – vorderingen tenuitvoerlegging in hoger beroep. Per 1 januari 2020 is de Wet Herziening Tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB) in werking getreden (Stb. 2019, nr. 507). In de door de Wet USB ingevoerde artikelen 6:6:7, 6:6:21 en 6:6:22 Wetboek van Strafvordering is – anders dan in de tot 1 januari 2020 bestaande regeling – niet voorzien in de mogelijkheid van hoger beroep tegen de beslissing van de rechter op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf op grond van overtreding van de algemene voorwaarde van het niet plegen van een nieuw strafbaar feit. Bij gebreke van andersluidende overgangsrechtelijke bepalingen geldt dat de gewijzigde wetsbepalingen niet van toepassing zijn op de behandeling van zaken van vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet USB. Het hof is daarom van oordeel dat voor wat betreft de toepasselijkheid van de bepalingen uit de Wet USB de datum van het vonnis in eerste aanleg beslissend is. De proceshandeling van het instellen van het hoger beroep wordt immers mogelijk vanaf het moment van het uitspreken van het vonnis.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001188-19
datum uitspraak: 28 januari 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 maart 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 13-684412-18 en 16-034626-15 (TUL), 13-129552-16 (TUL), 13-684133-15 (TUL) tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
adres: [adres 1] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.hij op of omstreeks 03 oktober 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meer levensmiddel(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [winkel 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.hij op of omstreeks 18 april 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen, een fles/jerrycan (motor)olie, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [winkel 2] (vestiging [adres 2] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.hij op 3 oktober 2018 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen levensmiddelen, toebehorende aan [winkel 1] ;
2.hij op 18 april 2018 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, een jerrycan (motor)olie, toebehorende aan winkelbedrijf [winkel 2] (vestiging [adres 2] ).
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op telkens:
diefstal.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen en maatregelen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 dagen, met aftrek van voorarrest en een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen. Winkeldiefstal is een ergerlijk feit, dat schade en hinder kan veroorzaken voor het gedupeerde winkelbedrijf.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 december 2019 is hij eerder veelvuldig wegens vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden heeft het hof ook acht geslagen op reclasseringsadviezen van het Leger des Heils van 25 januari 2019 en Reclassering Nederland van
6 december 2019. Hieruit komt naar voren dat de verdachte is gestopt met harddrugsgebruik en dat hij begeleid woont in een appartement van [stichting] en onder budgetbeheer staat en over enkele maanden waarschijnlijk schuldenvrij zal zijn.
Een langere detentie zal ten koste gaan van de ingezette hulpverlening en de voorzichtig positieve ontwikkelingen teniet doen, aldus de reclassering.
Gelet op zowel de hardnekkige recidive als op de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van beperkte duur en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het hof ziet gelet op de hiervoor genoemde ontwikkelingen af van het opleggen van de door het Leger des Heils geadviseerde gedragsinterventie CoVa en heeft daarbij meegewogen dat de verdachte in het kader van de in 2016 opgelegde ISD-maatregel van 2 jaar reeds meerdere gedragsinterventies heeft gevolgd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Ontvankelijkheid van de vorderingen tenuitvoerlegging 16-034626-15 en 13-129552-16
Per 1 januari 2020 is de Wet Herziening Tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB) in werking getreden (Stb. 2019, nr. 507). In de door de Wet USB ingevoerde artikelen 6:6:7, 6:6:21 en 6:6:22 Wetboek van Strafvordering is – anders dan in de tot 1 januari 2020 bestaande regeling – niet voorzien in de mogelijkheid van hoger beroep tegen de beslissing van de rechter op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf op grond van overtreding van de algemene voorwaarde van het niet plegen van een nieuw strafbaar feit.
Bij gebreke van andersluidende overgangsrechtelijke bepalingen geldt dat de gewijzigde wetsbepalingen niet van toepassing zijn op de behandeling van zaken van vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet USB. Het hof is daarom van oordeel dat voor wat betreft de toepasselijkheid van de bepalingen uit de Wet USB de datum van het vonnis in eerste aanleg beslissend is. De proceshandeling van het instellen van het hoger beroep wordt immers mogelijk vanaf het moment van het uitspreken van het vonnis.
In het onderhavige geval is het vonnis uitgesproken op 21 maart 2019. Het hof zal daarom toepassing geven aan de wettelijke bepalingen zoals die luidden vóór 1 januari 2020.
In het hoger beroep dat zich mede uitstrekt over de beslissing op de vorderingen tenuitvoerlegging onder de parketnummers 16-034626-15 en 13-129552-16 is de verdachte dus ontvankelijk.
Beoordeling van de vorderingen tenuitvoerlegging 16-034626-15 en 13-129552-16
16. 034626-15
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Met de advocaat-generaal en de raadsman acht het hof in de hiervoor besproken persoonlijke omstandigheden termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
13. 129552-16
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 september 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Met de advocaat-generaal en de raadsman acht het hof in de hiervoor besproken persoonlijke omstandigheden termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Ontvankelijkheid van de vordering tenuitvoerlegging 13-684133-15
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 juni 2015 voorwaardelijk opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging van genoemde maatregel dient te worden afgewezen en de raadsman heeft zich daarbij aangesloten.
Het hof stelt vast dat de betreffende vordering door de officier van justitie op 10 oktober 2018 en daarmee binnen de proeftijd is ingediend. De vordering is echter gedaan op de voet van artikel 14h (oud) van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in samenhang met artikel 14g Sr (oud).
Deze grondslag was onjuist gelet op artikel 38r Sr (oud) in samenhang met artikel 509z (oud) van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De officier van justitie had de vordering afzonderlijk moeten aanbrengen op laatstgenoemde grondslag bij de rechtbank die de maatregel heeft opgelegd, zijnde de rechtbank Amsterdam. Tegen de beslissing van de rechtbank op een dergelijke vordering staat gelet op artikel 509ff, eerste lid Sv (oud) beroep open voor zowel het openbaar ministerie als de veroordeelde bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.
Gelast de teruggave aan [winkel 2] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Jerrycan [winkel 2] (5560340).
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13-684133-15.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 8 oktober 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2017, parketnummer 16-034626-15, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 8 oktober 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 september 2016, parketnummer 13-129552-16, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. J.W.H.G. Loyson en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van
mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 januari 2020.
=========================================================================
[…]