Hof Arnhem, 20-07-2009, nr. 21-004241-08
ECLI:NL:GHARN:2009:BJ3107
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
20-07-2009
- Magistraten
Mrs. M. Otte, G. Mintjes, A.E. Harteveld
- Zaaknummer
21-004241-08
- LJN
BJ3107
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2009:BJ3107, Uitspraak, Hof Arnhem, 20‑07‑2009
Uitspraak 20‑07‑2009
Mrs. M. Otte, G. Mintjes, A.E. Harteveld
Partij(en)
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zutphen van 10 oktober 2008 in de strafzaak tegen
VERDACHTE,
geboren te (geboorteplaats) op (geboortedatum),
wonende te (woonplaats), (adres).
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 juli 2009 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering maakt deel uit van het door de advocaat-generaal op schrift gestelde requisitoir dat na voorlezing aan het hof is overgelegd en houdt in dat verdachte voor het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een werkstraf van 180 uren met zonodig vervangende hechtenis van 90 dagen. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte en de raadslieden, mr W. Anker en mr J. Anker, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd, zoals deze tenlastelegging in eerste aanleg en hoger beroep is gewijzigd, dat:
primair
S. BV op of omstreeks 30 september 2007, althans in de periode van 1 januari 2007 tot en met 30 september 2007, in de gemeente X, in elk geval in Nederland, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of
onachtzaam en/of nalatig,
een vlot/vaartuig ter beschikking heeft gesteld aan 18, althans een aantal vrouwen, onder wie mevrouw N. en/of mevrouw M., teneinde te varen over een traject in de rivier De B.,
onder de omstandigheden dat
- •
dat vlot groot en/of zwaar was en/of een geringe koersstabiliteit bezat en/of
- •
die vrouwen geen, althans geringe ervaring hadden met (varen op) een vlot en/of
- •
de waterstand en/of stroomsnelheid toen aldaar (aanmerkelijk) hoger was/waren dan normaal en/of
- •
in dat traject zich de overlaat K. bevond waar de doorvaart verboden is en/of
- •
die vrouwen niet bekend waren met/op het traject in de B. en/of met de K. en/of
- •
een of meer verbods- en/of waarschuwingsborden nabij die overlaat niet en/of slecht zichtbaar was/waren en/of pas (zeer) dichtbij, namelijk op circa 90, 87 en 30 meter, de overlaat (zichtbaar) stond/stonden,
waarbij S. BV heeft nagelaten
- •
ervaren begeleiding van die vrouwen in te zetten en/of
- •
voldoende instructie aan die vrouwen te geven en/of
- •
(voldoende) veiligheidsmaatregelen te treffen,
door
- —
een (ten aanzien van het begeleiden van vlottochten) onervaren begeleider (A.) van die vrouwen in te zetten en/of
- —
geen instructie(s) aan die vrouwen te geven over hoe zij moesten varen met het vlot en/of
- —
geen instructie(s) over de aanwezigheid van de overlaat aan A. en/of die vrouw(en) te geven en/of
- —
niet tegen die A. en/of die vrouwen te zeggen dat die vrouwen met het vlot vóór de overlaat De B. dienden te verlaten en met dat vlot over de wal voorbij de overlaat dienden te lopen en na de overlaat weer met het vlot over De B. verder dienden te varen en/of
- —
aan A. en/of die vrouwen geen kaart ter beschikking te stellen van de vaarroute, waarop de overlaat K. (zichtbaar) aangegeven stond,
- —
geen voorverkenning van de vaarroute te doen en/of
- —
geen, althans onvoldoende toezicht te houden op A. en/of die vrouwen en/of
- —
die vrouwen niet naar hun zwemvaardigheid te vragen en/of
- —
geen zwemvesten aan die vrouwen aan te bieden en/of te verstrekken,
terwijl S. BV wel tegen die vrouwen heeft gezegd
- —
dat zij door moesten varen totdat zij A. en/of een wit busje op de kant zouden zien staan en/of dat die vrouwen in dat geval aldaar aan de wal moesten gaan, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- —
(kennelijk doelend op de stabiliteit van het ter beschikking gestelde vlot) dat zij niet nat zouden worden, althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
waardoor het aan de schuld van S. BV te wijten is geweest dat
- —
die vrouwen met dat vlot over de overlaat zijn gevaren en/of
- —
die vrouwen met dat vlot van genoemde overlaat (met een verval van ca. 1,5 meter) zijn gevallen en/of gestort en/of
- —
mevrouw N. en/of mevrouw M. van het vlot in het water zijn gevallen en/of geraakt en ten gevolge daarvan (door verdrinking en/of hartstilstand en/of onderkoeling) zijn overleden,
welke schuld al dan niet bestond in roekeloosheid,
aan/tot welk feit hij, verdachte, (als directeur van S. BV) feitelijk leiding heeft gegeven en/of opdracht heeft gegeven;
subsidiair
S. BV op of omstreeks 30 september 2007, althans in de periode van 1 januari 2007 tot en met 30 september 2007, in de gemeente X, in elk geval in Nederland,
zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig,
een vlot/vaartuig ter beschikking heeft gesteld aan 18, althans een aantal vrouwen, onder wie mevrouw N. en/of mevrouw M., teneinde te varen over een traject in de rivier De B.,
onder de omstandigheden dat
- •
dat vlot groot en/of zwaar was en/of een geringe koersstabiliteit bezat en/of
- •
die vrouwen geen, althans geringe ervaring hadden met (varen op) een vlot en/of
- •
de waterstand en/of stroomsnelheid toen aldaar (aanmerkelijk) hoger was/waren dan normaal en/of
- •
in dat traject zich de overlaat K. bevond waar de doorvaart verboden is en/of
- •
die vrouwen niet bekend waren met/op het traject in de B. en/of met de K. en/of
- •
een of meer verbods- en/of waarschuwingsborden nabij die overlaat niet en/of slecht zichtbaar was/waren en/of pas (zeer) dichtbij, namelijk op circa 90, 87 en 30 meter, de overlaat (zichtbaar) stond/stonden,
waarbij S. BV heeft nagelaten
- •
ervaren begeleiding van die vrouwen in te zetten en/of
- •
voldoende instructie aan die vrouwen te geven en/of
- •
(voldoende) veiligheidsmaatregelen te treffen,
door
- —
een (ten aanzien van het begeleiden van vlottochten) onervaren begeleider (A.) van die vrouwen in te zetten en/of
- —
geen instructie(s) aan die vrouwen te geven over hoe zij moesten varen met het vlot en/of
- —
geen instructie(s) over de aanwezigheid van de overlaat aan A. en/of die vrouw(en) te geven en/of
- —
niet tegen die A. en/of die vrouwen te zeggen dat die vrouwen met het vlot vóór de overlaat De B. dienden te verlaten en met dat vlot over de wal voorbij de overlaat dienden te lopen en na de overlaat weer met het vlot over De B. verder dienden te varen en/of
- —
aan A. en/of die vrouwen geen kaart ter beschikking te stellen van de vaarroute, waarop de overlaat K. (zichtbaar) aangegeven stond,
- —
geen voorverkenning van de vaarroute te doen en/of
- —
geen, althans onvoldoende toezicht te houden op A. en/of die vrouwen en/of
- —
die vrouwen niet naar hun zwemvaardigheid te vragen en/of
- —
geen zwemvesten aan die vrouwen aan te bieden en/of te verstrekken,
terwijl S. BV wel tegen die vrouwen heeft gezegd
- —
dat zij door moesten varen totdat zij A. en/of een wit busje op de kant zouden zien staan en/of dat die vrouwen in dat geval aldaar aan de wal moesten gaan, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- —
(kennelijk doelend op de stabiliteit van het ter beschikking gestelde vlot) dat zij niet nat zouden worden, althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
waardoor het aan de schuld van S. BV te wijten is geweest dat
- —
die vrouwen met dat vlot over de overlaat zijn gevaren en/of
- —
die vrouwen met dat vlot van genoemde overlaat (met een verval van ca. 1,5 meter) zijn gevallen en/of gestort en/of
- —
(aldus) het vlot is gestrand en/of verongelukt,
tengevolge waarvan mevrouw N. en/of mevrouw M. van het vlot in het water zijn gevallen en/of geraakt en ten gevolge daarvan (door verdrinking en/of hartstilstand en/of onderkoeling) zijn overleden,
aan/tot welk feit hij, verdachte, (als directeur van S. BV) feitelijk leiding heeft gegeven en/of opdracht heeft gegeven.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is, aangezien het gelijkheidsbeginsel is geschonden nu alleen verdachte is vervolgd en het Waterschap Rijn en IJssel en het Recreatieschap Achterhoek-Liemers niet als verdachten zijn aangemerkt, terwijl de door hen getroffen veiligheidsmaatregelen ver onder de maat waren.
Daarmee handelt het Openbaar Ministerie naar de mening van de verdediging onzorgvuldig en willekeurig en door alleen verdachte en zijn bedrijf te vervolgen wordt gehandeld in strijd met de beginselen van een goede procesorde. Het Recreatieschap en het Waterschap zijn immers ook in gebreke gebleven en hen had ook een strafrechtelijk verwijt gemaakt moeten worden.
Naar de mening van de verdediging is ook sprake van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachten, aan hun recht op een eerlijke behandeling van de zaak is tekort gedaan, waarmee het recht tot strafvervolging is vervallen.
Het hof verwerpt dit verweer. Allereerst merkt het hof hieromtrent op dat op grond van het opportuniteitsbeginsel het aan het openbaar ministerie vrijstaat om te bepalen tegen wie de strafvervolging in een bepaalde zaak zich zal richten.
Daarnaast is het hof uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gebleken dat de positie van het Waterschap Rijn en IJssel en het Recreatieschap Achterhoek-Liemers gelet op hun taken en verantwoordelijkheden niet op één lijn gesteld kan worden met die van verdachte. Immers, het Waterschap en het Recreatieschap zijn verantwoordelijk voor het beheer van de rivier De B. respectievelijk het beheren en onderhouden van de kanoroutes, waaronder de bebording, terwijl verdachte verantwoordelijk is voor een goed verloop van de door zijn bedrijf georganiseerde activiteiten. Aangezien derhalve niet kan worden gesproken van gelijke gevallen is het gelijkheidsbeginsel niet geschonden.
Gelet op het voorgaande, is het hof van oordeel dat het Openbaar Ministerie in redelijkheid tot de vervolging van verdachte is kunnen komen.
Voorafgaande opmerking met betrekking tot het aan verdachte tenlastegelegde feit
Hetgeen aan verdachte (P.) is tenlastegelegd betreft — kort gezegd — het feitelijk leidinggeven aan dan wel opdracht geven tot een door de rechtspersoon S. BV gepleegd strafbaar feit, welk feit — weer kort samengevat — betreft het aan zijn schuld te wijten zijn van de dood van twee personen. In de context van deze tenlastelegging wordt de verdachte derhalve niet rechtstreeks als (natuurlijke) persoon verweten schuld te hebben aan de dood van deze personen. Het hof dient op basis van de onderhavige tenlastelegging vast te stellen of: A. de rechtspersoon S. BV het in de tenlastelegging omschreven strafbare feit heeft begaan en, indien die vraag bevestigend wordt beantwoord: B. of de betrokkenheid van verdachte bij dat door de BV begane feit zodanig is dat hij te dien aanzien als feitelijk leidinggever of opdrachtgever kan worden aangemerkt.
Ten aanzien van de eerste vraag is van belang dat het hof bij arrest van heden inderdaad heeft aangenomen dat S. BV het aan haar tenlastegelegde feit heeft begaan. Het hof heeft in dat arrest tegen de rechtspersoon met betrekking tot het bewijs daarvan een aantal overwegingen opgenomen, welke hieronder worden overgenomen. Daarna zal het hof een overweging wijden aan de vraag of verdachte als feitelijk leidinggever of opdrachtgever kan worden beschouwd.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs en bespreking van gevoerde verweren
De vaststaande feiten
S. BV staat in het handelsregister van de Kamers van Koophandel ingeschreven als bedrijf dat sportieve en recreatieve activiteiten en evenementen organiseert.
Het bedrijf wordt vertegenwoordigd door S. Beheer BV en P. Beheer BV. Tijdens het verhoor bij de politie heeft P. verklaard dat hij mede-eigenaar is van S. BV tezamen met S.
M., werkzaam als filiaalmanager bij het Kruidvat, heeft voor haar en haar (vrouwelijke) collega's een vlottocht met activiteiten geboekt bij S. BV voor 30 september 2007.
Uit de orderbevestiging van S. BV blijkt dat er voor voornoemde datum een vlottocht met opdrachten voor 18 personen is geboekt op de locatie Q. Namens S. BV heeft A. op 30 september 2007 de deelneemsters bij het startpunt van de tocht opgevangen en hen verteld wat de bedoeling was.
Vervolgens zijn de deelneemsters met het vlot de rivier De B. op gegaan. Nadat zij een eerste opdracht op de kant hadden verricht, zijn zij verder gevaren op De B. en zijn zij met het vlot over de overlaat K. gevaren. Verschillende medewerksters zijn daarbij van het vlot in het water gevallen, onder wie N. en M. Laatstgenoemde is later op die avond aan de gevolgen van het ongeval overleden en het levenloze lichaam van N. is enkele uren nadat het ongeval had plaatsgevonden uit het water gehaald. Uit de verslagen van de lijkschouw komt naar voren dat N. zeer waarschijnlijk door verdrinking om het leven is gekomen en M. door hypothermie (onderkoeling), verhoogde bloedingsneiging, longoedeem en hartfalen is overleden.
De situatie ter plaatse
De vlottocht die de medewerksters hadden geboekt vond plaats op de rivier De B., die in Duitslang ontspringt en in Zutphen uitmondt in de Geldersche IJssel. De overlaat K. bevindt zich in de B. ter hoogte van het adres H. (nummer) en A. (nummer) te R. Het betreft een vaste overlaat. Op 30 september 2007 was de hoogte van de waterval die van de overlaat K. stortte 1,56 meter.
Zowel aan de rechterzijde als aan de linkerzijde van de oever van de rivier De B. staan groen/witte borden om te waarschuwen voor de stuw. Rechts staat op 87 meter en links op 90 meter afstand van de overlaat een bord met de tekst ‘Stuw na ca. 100m, doorvaart verboden, bij kanostoep uitstappen’. En op 30 meter afstand staan zowel links als rechts borden met de tekst ‘Kanostoep, pijl naar links/afbeelding kano doorvaart verboden’.
De zichtbaarheid van het bord aan de rechterkant op 30 meter wordt beïnvloed door een rietkraag en het bord aan de linkerkant op 90 meter is niet of nauwelijks zichtbaar. De borden staan dichter bij de stuw dan gepland was op de tekeningen van L. Adviesbureau ten behoeve van de aanleg van kanosteigers in De B. Het bord dat geplaatst is op 30 meter afstand van de overlaat had op 55 meter afstand van de stuw moeten staan en het bord dat op 90 meter staat, had op 130 meter moeten staan. Daarnaast ligt de kanostoep op 25,4 meter, terwijl deze op 55 meter had moeten liggen volgens de eerdergenoemde tekeningen. Op de stuw zelf hangt een rood-wit gestreept bord met de betekenis ‘Doorvaart verboden’ (teken A-1, bijlage 7 Binnenvaart-politiereglement).
De omstandigheden waaronder de tocht heeft plaatsgevonden
De vlottocht die S. BV voor de medewerksters heeft georganiseerd vond plaats met een vlot, bestaande uit twee opblaasbare tubes die in de lengte aan elkaar zijn bevestigd. De totale lengte bedraagt 6,90 meter en de breedte 1,90 meter. Het vlot kan omschreven worden als een stabiel, zwaar en robuust geheel. Het vlot weegt bij benadering 250 kilogram.
Op de tubes zijn met touwen vier houten dwarsbalkjes bevestigd, verdeeld over het zitgedeelte van de tubes.
Het onderzoeksinstituut MARIN te Wageningen heeft onderzoek gedaan naar de manoeuvreerbaarheid van het vlot. De conclusie van MARIN is onder andere dat de koersstabiliteit van het vlot beperkt is of mogelijk zelfs negatief (koersinstabiel).
Van de deelneemsters aan de tocht heeft alleen D. verklaard dat zij meer dan vijf jaar geleden wel eens een vlottocht heeft gemaakt.
Zij kan zich echter niet meer herinneren of deze op hetzelfde traject had plaatsgevonden. Verschillende andere deelneemsters hebben verklaard geen ervaring te hebben met het varen op een vlot en dat zij niet bekend waren met het traject op de B. en de K.
De organisatie van het bedrijf in het algemeen
S. BV heeft een activiteitenboek waarin de meeste activiteiten staan omschreven. In het boek staat het vlotvaren niet expliciet vermeld, maar wel het kanovaren. De specifieke zaken met betrekking tot het varen kunnen met de begeleider aan de waterkant tijdens de zogeheten wegstart worden doorgenomen. Daarnaast wordt er tweemaal per jaar een teamdag georganiseerd voor iedere medewerker en één keer per jaar wordt een extra training gegeven voor de coördinatoren. Op die dagen worden workshops gegeven die laten zien hoe het bedrijf een activiteit graag uitgevoerd wil zien en daarbij worden tevens algemene veiligheidspunten behandeld.
Door de politie is onderzoek verricht naar het activiteitenboek van S. BV. Verbalisant C. heeft daar het volgende over gerelateerd. Op pagina 3 bij de introductie staat vermeld dat in het boekwerk het antwoord is te vinden op de meest gestelde en relevante vragen over de uitvoering van de diverse dagactiviteiten. Geadviseerd wordt om de hoofdstukken die van toepassing zijn al te hebben doorgelezen in het geval een activiteit voor de eerste keer wordt gedraaid. Daarnaast staat vermeld dat tijdens de wegstart ook specifieke informatie voor de betreffende activiteit wordt gegeven.
In hoofdstuk 18 staat bij ‘kanovaren/vlotvaren’ onder andere opgenomen dat in dit betreffende hoofdstuk wordt gesproken over het varen met een Canadese kano en de kajak en volgen er een aantal aandachtspunten en technieken die uitgelegd kunnen worden tijdens de wegstart van een groep in de Canadese kano's en de kajak. Tevens wordt het materiaal vermeld dat meegenomen dient te worden zoals peddels, kano of kajak, zwemvesten, tonnetjes en een vaarkaart. En daarnaast wordt met betrekking tot het kanovaren en kajakvaren uitgebreid gesproken over technieken, voortgang, sturen, in- en uitstappen, vasthouden peddel, peddelen etc. In dit hoofdstuk wordt niet gesproken over het onderwerp vlotvaren.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft P. verklaard dat er geen specifieke paragraaf in het activiteitenboek is opgenomen waarin staat dat deelnemers aan een kano- of vlottocht gewaarschuwd dienen te worden voor de overlaat. Dat heeft volgens hem te maken met het algemene karakter van het activiteitenboek.
P. heeft tijdens een van zijn verhoren bij de politie verklaard dat S. BV gedurende ongeveer 13 jaar vlottochten organiseert met een gemiddelde van twaalf tot vijftien keer per jaar. Een vlottocht is een niet begeleide tocht, tenzij de begeleiding extra wordt bijgeboekt. De activiteiten die erbij geboekt kunnen worden, worden wel door een medewerker van S. BV begeleid.
De tochten worden meestal begeleid door P. zelf of mede-eigenaar S. Daarnaast kan de begeleiding worden gedaan door oproepkrachten, mits dit een coördinator is.
Binnen S. BV kan een medewerker doorgroeien naar coördinator wanneer deze ruime ervaring heeft opgedaan en bepaalde capaciteiten heeft getoond. De ervaring wordt gemeten aan de hand van het aantal activiteiten en de persoonlijke ontwikkeling bij het begeleiden daarvan.
De begeleider krijgt van tevoren van de planner te horen welke activiteit hij gaat begeleiden. Wanneer degene niet bekend is met de activiteit leest men dit na in het activiteitenboek. Op de dag zelf krijgt de begeleider vervolgens de specifieke informatie bij de wegstart. De begeleider van een vlottocht is altijd een coördinator.
De coördinator/begeleider wordt door S. of P. geïnstrueerd bij de wegstart. De instructie bestaat er onder andere uit dat het gebruik van het materiaal wordt doorgenomen, dat men niet van de stuw mag varen en dat zich voor de stuw een kanostoep bevindt waar men het water uit moet om vervolgens achter de stuw weer verder te gaan vanaf de daar gelegen kanostoep. Aan de begeleiding van de vlottocht wordt een geplastificeerde kaart uitgereikt met het telefoonnummer van S. BV en/of de begeleider, die de groep op het vlot vervolgens meekrijgt. Ter terechtzitting heeft P. verklaard dat voor ieder evenement door een medewerkster op kantoor een specifieke map wordt samengesteld aan de hand van een checklist.
S. heeft verklaard dat de standaardprocedure is dat tegen de groep die de tocht heeft geboekt melding wordt gemaakt van de stuw en dat ze bij de kanostoep van het vlot af moet stappen. Degene die de wegstart doet, geeft normaal gesproken aan de begeleider van de vlottocht voornoemde uitleg over de stuw. Tevens wordt aan de begeleider vermeld dat er borden staan waarop dit staat aangegeven.
Verschillende personeelsleden van S. BV, die ook vlottochten begeleiden, hebben verklaard dat zij de deelnemers aangeven dat ze onderweg een stuw tegenkomen, dat ze het vlot uit het water moeten halen bij de kanostoep en om de stuw heen moeten lopen. Tevens zijn nog enkele personen gehoord, die eerder bij S. BV een vlottocht geboekt hadden. Zij hebben verklaard dat hen verteld is dat ze stuwen tegen zouden komen en dat ze bij de kanostoep het water uit moesten.
A. heeft bij de politie verklaard dat hij geen specifieke instructie heeft gekregen vanuit S. BV met betrekking tot het vlotvaren. Hij heeft wel op zijn eerste werkdag een activiteitenboek gekregen. Volgens hem komt een begeleider aan de benodigde informatie voor een activiteit door de briefing (de wegstart), waarbij ook het opdrachtformulier wordt overhandigd. Op de trainingsdag die in april 2007 heeft plaatsgevonden en waar hij bij aanwezig is geweest is het vlotvaren niet aan de orde gekomen.
De begeleiding van deze specifieke vlottocht
P. heeft bij de politie verklaard dat hij A. heeft ingepland als coördinator van de vlottocht op 30 september 2007.
P. wist dat A. eerder op de rivier De S. een vlottocht had begeleid en hij was in de veronderstelling dat A. al vaker vlottochten had begeleid. Die bewuste dag heeft P. A. de opdrachtpunten laten zien door er met hem heen te rijden.
Hij wist namelijk wel dat A. niet eerder de opdrachten had gedaan. Hij kan niet met zekerheid zeggen of hij tegen A. heeft verteld dat er stuwen aanwezig zijn op De B.
In een latere verklaring bij de politie heeft P. verklaard dat hij in de veronderstelling was dat A. eerder het traject op de B. had gevaren en daardoor bekend was met de aanwezige stuw.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft P. verklaard dat hij en A. op 30 september 2007 vanuit het kantoor in twee auto's naar het laatste opdrachtpunt zijn gereden, zijn doorgereden naar het eerste opdrachtpunt en vervolgens naar het startpunt in R. zijn gereden, waar ze de voorbereidingen voor de vlottocht hebben getroffen en de materialen hebben neergelegd. Hij weet niet meer woordelijk of hij A. er op heeft gewezen dat de medewerksters vlak voor de overlaat aan wal moesten gaan. Hij heeft met A. de standaardprocedure doorgenomen, die inhoudt dat hij hem verteld heeft hoe ze moesten varen en wat de opdrachten inhouden. Het stafkaartje waarop het telefoonnummer en de stuwen staan aangetekend heeft in de blauwe map gezeten, die door een medewerkster op kantoor is samengesteld, aldus P. Hij heeft daarbij ter terechtzitting in hoger beroep verwezen naar het topografische kaartje op pagina 7028 in het dossier, waarop met een rondje en een kruisje de overlaat De K. staat aangegeven. Voor de vlottocht op de B. wordt de map toegesneden op die specifieke activiteit.
Op de checklist die behoort bij het vlotvaren staat alles genoteerd over het vlot, het aantal peddels, tonnen en zwemvesten en er wordt een stafkaart meegegeven aan de groep. De werklijst met afspraken die van tevoren zijn gemaakt zit ook in de map. Hij heeft met A. de checklist en de blauwe map doorgenomen en zij zijn de punten langsgegaan. Bij de wegstart wordt de blauwe map erbij gepakt, waarvan de inhoud wordt gecheckt en waarbij ook de zojuist genoemde kaart ter sprake komt. In het algemeen geeft P. aan de begeleider de aanwezigheid van de overlaat aan, maar hij weet niet zeker of hij dat op 30 september 2007 ook heeft gedaan. De topografische kaart, die op pagina 7028 van het dossier zit, zat in de blauwe map. P. heeft verklaard dat hij zich kan voorstellen dat hij de topografische kaart bij de wegstart erbij heeft gehad en die met A. heeft doorlopen. Tevens wordt dan de activiteit doorgenomen met de intekenlijst, route en specifieke informatiepunten. Daar zou ook de overlaat ter sprake moeten zijn gekomen, maar P. weet niet meer of dat gebeurd is. Normaal gesproken gebeurt het wel. Hij kan niet met zekerheid zeggen of hij A. van de overlaat heeft verteld.
S. heeft bij de politie verklaard dat hij van zowel P. als A. gehoord of begrepen heeft dat de aanwezigheid van de stuw niet tussen hen ter sprake is gekomen.
A. heeft bij de politie verklaard dat hij van P. feitelijk de opdracht had gekregen voor het begeleiden van het personeelsuitje op 30 september 2007.
Hij heeft van P. een algemene lijst meegekregen met gegevens over de startlocatie, de activiteit, het tijdschema van de dag en de spullen die hij mee moest nemen. Hij heeft van P. niet te horen gekregen dat hij de groep instructie moest geven over het vlotvaren. Hij had die dag wel een routebeschrijving bij zich, die hij in de witte bus had liggen.
A. heeft daarbij verwezen naar een google-uitdraai waarop het start- en eindpunt en de opdrachtpunten staan aangegeven en een telefoonnummer.
Hij was zelf nog nooit op de betreffende locatie geweest. Hij heeft wel met P. de route gereden met betrekking tot de locaties waar de opdrachten uitgevoerd moesten worden.
De instructie die hij de groep bij vertrek heeft meegegeven hield in dat hij de medewerksters vertelde dat ze gingen varen en onderweg twee opdrachten moesten uitvoeren.
Op de vraag vanuit de groep of ze nat konden worden, heeft A. geantwoord dat ze niet van het vlot af hoefden als ze dit niet wilden, omdat het vlot stabieler was dan een kano. Hij heeft hen verder geen uitleg gegeven over de kanostoep, het vlotvaren of het gebruik van peddels. Voor zover hij weet is er niet gesproken over zwemvaardigheid binnen de groep of over stuwen. Hij wist niet dat er een stuw op de vaarroute aanwezig was.
A. heeft in een later verhoor verklaard dat hij op 30 september 2007 voor het eerst de activiteit vlotvaren heeft gedaan. Op de trainingsdag in april is het vlotvaren niet aan de orde gekomen. Hij heeft de medewerksters verteld dat het vlot heel stabiel was en je er in principe niet af hoeft te vallen. Hij heeft hen tevens gezegd dat als ze hem zouden zien staan, ze dan naar de waterkant moesten komen voor een opdracht. Er is geen routebeschrijving uitgereikt aan de medewerksters. Na de eerste opdracht heeft hij hen verteld dat ze weer verder moesten varen en dat ze later nog een keer een opdracht zouden doen en ze hem daar weer zouden zien. P. heeft A. wel verteld dat er aan het einde van de route een stuw was en dat het vlot er voor de stuw uitgehaald moest worden.
De deelneemsters aan de vlottocht hebben bij de politie verklaard dat zij geen routekaartje hadden meegekregen, dat zij geen uitleg hebben gekregen over hoe zij met het vlot moesten varen en dat hen niet is verteld dat zij onderweg een stuw zouden tegenkomen. Daarnaast is hen door A. gezegd dat ze niet nat zouden worden en dat ze naar de kant moesten komen als zij hem of een wit busje langs de kant zouden zien.
De sfeer van de rechtspersoon
Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat niet gezegd kan worden dat de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon, zodat deze niet als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt.
Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling of een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit van belang is of de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend. Of een (verboden) gedraging in redelijkheid aan een rechtspersoon kan worden toegerekend is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging.
Bij de vraag naar de toerekening is vervolgens een belangrijk oriëntatiepunt of een gedraging plaatsvond of is verricht in de sfeer van de rechtspersoon.
Blijkens het uittreksel van het handelsregister van de Kamers van Koophandel is de kernactiviteit van S. BV gericht op de organisatie van sportieve en recreatieve activiteiten en evenementen.
P. heeft verklaard dat hij mede-eigenaar is van S. BV tezamen met S. en dat hij (P.) zich binnen het bedrijf bezighoudt met personele aangelegenheden, zoals de planning van het personeel en alle logistiek die daarbij komt kijken. Voor de vlottocht op 30 september 2007 is A. door P. ingepland als begeleider. P. zelf heeft de wegstart gedaan, waarbij hij A. heeft geïnstrueerd over de opdrachten tijdens de vlottocht.
Het ongeval heeft vervolgens plaatsgevonden bij de uitoefening van de activiteit die door S. BV is georganiseerd en die door haar personeel is begeleid en met haar materiaal is uitgevoerd.
Gelet op de positie van P. binnen S. BV, het gegeven dat hij daar als directeur en mede-eigenaar zeggenschap in heeft, hij zowel de personele inzet en aansturing als de wegstart van de gewraakte vlottocht op 30 september 2007 heeft gedaan, kon S. BV beschikken of de gedraging al dan niet plaatsvond, ook indien blijkens de feitelijke gang van zaken niet de zorg betracht werd die in redelijkheid kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van die gedraging.
Naar het oordeel van het hof is gelet op het voorgaande de gedraging verricht in de sfeer van de rechtspersoon. De gedraging dient dan ook aan S. BV te worden toegerekend.
Het hof verwerpt derhalve het verweer van de verdediging.
De schuldvraag
Ten aanzien van de culpa is door de verdediging als eerste verweer gevoerd dat het Waterschap en het Recreatieschap de eerstverantwoordelijken zijn voor de veiligheid van recreanten op De B. en dat verdachte slechts medeverantwoordelijk is gedurende de door S. BV georganiseerde activiteiten.
Verdachte heeft betoogd dat hij ten onrechte alle schuld krijgt van het ongeluk, maar dat ook het Waterschap, het Recreatieschap en A. schuld hadden doordat de bebording langs de kant te wensen overliet en A. heeft nagelaten de medewerksters van Kruidvat een routekaart mee te geven.
Het hof stelt voorop dat wat er ook zij van deze stelling, eventuele medeschuld van anderen niets afdoet aan de mate van onachtzaamheid en nalatigheid waaraan verdachte zich zelf schuldig heeft gemaakt en dus aan de schuld in strafrechtelijke zin.
Wat betreft het Waterschap en het Recreatieschap overweegt het hof nog dat uit de verklaringen van de medewerksters blijkt dat zij de borden juist wel hebben gezien, maar dat zij mede door de instructies die zij vanuit S. BV hadden meegekregen, namelijk dat zij niet nat zouden worden en moesten doorvaren totdat zij A. of zijn busje langs de kant zouden zien, niet overwogen hebben om het vlot bij de kanostoep uit het water te halen.
De rol die A. binnen het geheel heeft gespeeld verdient naar het oordeel van het hof kritiek, hoewel hij niet degene is die thans terechtstaat. Het zou gelet op zijn positie als coördinator binnen S. BV voor de hand hebben gelegen dat hij, nu hij voor de eerste keer een vlottocht begeleidde op De B., verdere navraag zou hebben gedaan naar eventuele bijzonderheden van de door hem te begeleiden activiteit. Naar het oordeel van het hof is echter niet vast komen staan dat A. een stafkaart heeft meegekregen waarop de overlaat De K. duidelijk op staat aangegeven, nu P. en A. in hun verklaringen beide een ander kaartje hebben genoemd dat A. bij zich zou hebben gehad die bewuste dag en op allebei de kaartjes de overlaat niet met tekst staat omschreven.
Door de verdediging is in de tweede plaats betwist dat sprake is van culpoos gedrag van de rechtspersoon, althans dat de handelwijze van de rechtspersoon mogelijk nalatig en onachtzaam is geweest, maar daarmee nog niet de vereiste grove schuld aankleeft die nodig is om tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde te komen.
Het hof verwerpt het verweer. De verwerping berust op de volgende overwegingen die tezamen de aanmerkelijke mate van verwijtbaar onvoorzichtig handelen en aldus schuld in strafrechtelijke zin opleveren.
Vooreerst stelt het hof het volgende normatieve kader vast.
Uit hetgeen hiervoor is uiteengezet omtrent de algemene gang van zaken in het bedrijf leidt het hof af dat de vlottochten die door S. BV worden georganiseerd worden begeleid door ofwel de directeuren, P. of S., ofwel één van de medewerkers die coördinator is binnen het bedrijf.
P. heeft als verantwoordelijke voor de personele planning A. als coördinator ingepland om de medewerksters van het Kruidvat bij de vlottocht met de daarbij behorende opdrachten te begeleiden. A. had niet eerder een vlottocht begeleid op het bewuste traject op De B. P. was slechts in de veronderstelling dat dat wel het geval was. P. en A. zijn die ochtend alleen langs het begin- en eindpunt en de opdrachtpunten van de tocht gereden zonder specifiek de overlaat aan te doen. P. heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de coördinator bij de wegstart normaal gesproken altijd informeert over de aanwezigheid van de overlaat, maar dat hij zich niet meer kan herinneren of dat op 30 september 2007 ook is gebeurd. Volgens A. heeft P. hem die informatie nooit gegeven en ook mededirecteur van S. BV, S., heeft bij de politie verklaard dat hij van zowel P. als A. heeft begrepen dat de overlaat in het gesprek tussen hen niet ter sprake is gekomen. Ook de deelneemsters aan de vlottocht hebben verklaard dat zij niet zijn gewezen op de overlaat in het traject. Nu het activiteitenboek dat A. op zijn eerste werkdag heeft gekregen geen specifieke informatie bevat over het vlotvaren en de aanwezigheid van de overlaat en het onderdeel op de trainingsdag waar A. in april 2007 bij aanwezig is geweest ook niet is behandeld, was ter voorkoming van voorzienbaar gevaar essentieel dat de in het traject aanwezige overlaat en de gevaren daarvan bij de mondelinge instructie tijdens de wegstart tussen P. en A. ter sprake zouden zijn gekomen. Naar het oordeel van het hof is echter genoegzaam komen vast te staan dat dat niet is gebeurd. Daarnaast is P. er veronderstellenderwijs ten onrechte vanuit gegaan dat A. eerder een dergelijke tocht op het traject van De B. had begeleid, zonder dit tevoren of eventueel ter plaatse te verifiëren.
Het bedrijf S. heeft over de door haar aangeboden activiteit ‘vlotvaren’ in de voorhanden zijnde werkprocessen geen kennisoverdracht ingebouwd over de objectieve gevaren met betrekking tot de overlaat ‘De K.’. Het — ook naar het oordeel van de verdachte — aanwezige gevaar van het overvaren van de overlaat door onervaren vlotvaarders wordt niet afgedekt door de aanwezige werkbeschrijvingen. Weliswaar kan informatie over de aanwezige gevaren bij de aangeboden activiteit aan de deelnemers aan de betreffende activiteit ook plaatsvinden via een mondelinge instructie. Echter, op grond van het geselecteerde bewijsmateriaal is genoegzaam komen vast te staan dat deze mondelinge kennisoverdracht eveneens is tekortgeschoten.
Op grond van deze feiten stelt het hof vast dat S. BV, door de wijze waarop het bedrijf is georganiseerd en de inspanningen die het bedrijf heeft verricht, een onvoldoende veiligheidskader heeft geschapen om een ongeval als dit te voorkomen. Juist binnen een dergelijk evenementenbureau dat jaarlijks veelvuldig activiteiten organiseert en begeleidt, moeten deelnemers erop kunnen vertrouwen dat zij geïnstrueerd worden over de specifieke gevaren die zij kunnen tegenkomen bij de door hen geboekte activiteit en die vallen buiten het normale te verwachten verloop van de activiteit.
Het gegeven dat er geen brancherichtlijn bestaat met betrekking tot outdoor-activiteiten, hetgeen blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant B., maakt dit niet anders.
De objectieve gevaarzetting die samenhangt met de in het te varen traject gelegen overlaat is daarmee noch gepareerd en afgedekt door een afdoende begeleiding van de vlotvaarders noch door een schriftelijke of een mondelinge instructie hoe de gevaren konden worden vermeden. Daarmee werd het aan het toeval overgelaten of het gevaar, dat is in casu de kans op de intrinsiek aanwezige verdrinkingskans bij een onbedoelde overtocht van de overlaat, zich zou realiseren of niet.
De uitlatingen van de verdachte en van eerdere deelnemers aan deze activiteit leren dat de sinds vele jaren georganiseerde vlottochten in het bijzonder goed verliepen door de aanwezige en accurate instructie. Nu de instructie ontbrak om op een veilige wijze met de aanwezige gevaren van de overlaat om te gaan, was naar algemene ervaringsregels te voorzien dat (onervaren) vlotvaarders bij de overlaat te water konden raken en aldaar de (verdrinkings)dood zouden kunnen vinden. De verdachte had op grond van de op het bedrijf rustende zorgplicht om veilige activiteiten aan te bieden en de zich voordoende gevaren bij de uitvoering van de vlotactiviteiten te minimaliseren of tegen te gaan, anders moeten handelen, wat ook had gekund.
Ten slotte stelt het hof vast dat het bedrijf de beschikkingsmacht bezat om de onderhavige vlotactiviteit met meer veiligheidsmaatregelen te omgeven dan thans is geschied. Verder stelt het hof vast dat door de genoemde — onder verantwoordelijkheid van het bedrijf — plaatsgevonden gevaarzettende samenloop van factoren als afwezige schriftelijke veiligheidskaders, een gebrekkige kennisoverdracht aan de instructeur en de aanwezigheid van een onervaren instructeur, heeft geleid tot de dood van twee mensen.
Het bedrijf presenteert en presenteerde zich als een professioneel bedrijf. De op een dergelijk bedrijf rustende zorgplicht om veilige activiteiten en bijbehorende veiligheidskaders aan te bieden, verzwaren de onoplettendheid in de richting van de door de wet gevergde aanmerkelijke schuld, in het bijzonder door de tekortgeschoten voorzorgmaatregelen in het bedrijf en bij de mondelinge instructie bij de wegstart.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, komt het hof tot het oordeel dat verdachte aanmerkelijk onachtzaam en nalatig heeft gehandeld hetgeen verwijtbare schuld oplevert.
De vraag naar de causaliteit
Namens verdachte is door de verdediging aangevoerd dat alle direct betrokken instanties op geen enkele wijze rekening hebben kunnen houden met een ongeval als dat op 30 september 2007 heeft plaatsgevonden, zodat de dood van de slachtoffers als gevolg van het mogelijke nalaten of handelen van verdachte niet aan deze kan worden toegerekend.
Het hof stelt voorop dat voor de vraag of er sprake is van een causaal verband tussen het nalaten van S. BV en de dood van N. en M. het criterium van de redelijke toerekening wordt gehanteerd. Beslissend is of de dood van de slachtoffers redelijkerwijs als gevolg van de bewezenverklaarde gedragingen aan S. BV is toe te rekenen. De voorzienbaarheid speelt daarbij een belangrijke rol.
De eigenaren van S. BV waren op de hoogte van de aanwezigheid van de overlaat in het traject op De B. waar zij kano- en vlottochten organiseerden. Deelnemers aan dergelijke tochten werden daar door hen of hun medewerkers in de regel ook altijd van op de hoogte gesteld.
Eén van de eigenaren, P., heeft op 30 september 2007 echter een onervaren instructeur bij de vlottocht ingezet, die niet op de hoogte was van de overlaat en de gevaren daarvan. Ook in de interne stukken van S. BV staat niets vermeld over het vlotvaren en ook bij de wegstart langs de kant heeft P. A. daarover geen instructies gegeven.
Naar het oordeel van het hof heeft S. BV daarmee het gevaar dat er deelnemers zouden komen te overlijden — welk gevaar voor haar voorzienbaar was en welk gevaar zich op 30 september 2007 heeft verwezenlijkt — in zodanige mate verhoogd dat dat overlijden redelijkerwijs aan haar kan worden toegerekend als gevolg van de nalatigheid A. en/of de vrouwen deugdelijk te instrueren.
Feitelijk leidinggeven
P. kan worden aangemerkt als mede-eigenaar/bestuurder van S. BV en hij heeft verklaard dat hij zich binnen het bedrijf bezighoudt met personele aangelegenheden, zoals de planning van het personeel en alle logistiek die daarbij komt kijken. Op 30 september 2007 heeft hij A. als coördinator ingezet van de vlottocht, die een dergelijke tocht niet eerder had begeleid. P. heeft die bewuste dag tevens de wegstart verzorgd, waarbij hij heeft nagelaten te controleren of A. over alle benodigde informatie beschikte danwel heeft nagelaten hem die informatie te verschaffen.
P. heeft derhalve bemoeienis gehad met de feitelijke bedrijfsuitoefening. Bovendien waren de werkprocessen binnen de rechtspersoon kennelijk zodanig dat een onervaren begeleider op een activiteit kon worden ingepland zonder dat maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat deelnemers op de aan de betreffende activiteit verbonden gevaren werden gewezen. Gelet op het voorgaande en voornoemde positie van P. binnen S. BV heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat A. onvoldoende geïnstrueerd de vlottocht kon begeleiden en de medewerksters zonder deugdelijke instructies op pad zijn gegaan. Het hof is van oordeel dat verdachte als feitelijk leidinggever kan worden aangemerkt.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
S. BV op of omstreeks 30 september 2007, in de gemeente X, aanmerkelijk onachtzaam en nalatig, een vlot ter beschikking heeft gesteld aan 18 vrouwen, onder wie mevrouw N. en mevrouw M., teneinde te varen over een traject in de rivier De B.,
onder de omstandigheden dat
- •
dat vlot groot en zwaar was en een geringe koersstabiliteit bezat en
- •
die vrouwen geen, althans geringe ervaring hadden met (varen op) een vlot en
- •
in dat traject zich de overlaat K. bevond waar de doorvaart verboden is en
- •
die vrouwen niet bekend waren met/op het traject in De B. en/of met de K. en
waarbij S. BV heeft nagelaten
- •
ervaren begeleiding van die vrouwen in te zetten en
- •
voldoende instructie aan die vrouwen te geven en
- •
voldoende veiligheidsmaatregelen te treffen,
door
- —
een ten aanzien van het begeleiden van vlottochten onervaren begeleider (A.) van die vrouwen in te zetten en
- —
geen instructies aan die vrouwen te geven over hoe zij moesten varen met het vlot en
- —
geen instructies over de aanwezigheid van de overlaat aan A. en/of die vrouwen te geven en
- —
niet tegen die A. en/of die vrouwen te zeggen dat die vrouwen met het vlot vóór de overlaat De B. dienden te verlaten en met dat vlot over de wal voorbij de overlaat dienden te lopen en na de overlaat weer met het vlot over De B. verder dienden te varen en
- —
aan die vrouwen geen kaart ter beschikking te stellen van de vaarroute, waarop de overlaat K. (zichtbaar) aangegeven stond,
terwijl S. BV wel tegen die vrouwen heeft gezegd
- —
dat zij door moesten varen totdat zij A. en/of een wit busje op de kant zouden zien staan en/of dat die vrouwen in dat geval aldaar aan de wal moesten gaan
waardoor het aan de schuld van S. BV te wijten is geweest dat
- —
die vrouwen met dat vlot over de overlaat zijn gevaren en
- —
die vrouwen met dat vlot van genoemde overlaat (met een verval van ca. 1,5 meter) zijn gevallen of gestort en
- —
mevrouw N. en mevrouw M. van het vlot in het water zijn gevallen en/of geraakt en ten gevolge daarvan (door verdrinking en/of hartstilstand en/of onderkoeling) zijn overleden,
aan welk feit hij, verdachte, als directeur van S. BV feitelijk leiding heeft gegeven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
ten aanzien van het primair bewezenverklaarde:
Aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn, gepleegd door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wegens het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis en met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
De rechtbank te Zutphen heeft verdachte vervolgens voor het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden en een werkstraf van 180 uren met 90 dagen vervangende hechtenis en met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering is doorgebracht.
In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd om verdachte wegens het primair tenlastegelegde te veroordelen tot dezelfde straf als die door de rechtbank te Zutphen is opgelegd.
Ter terechtzitting is door de raadslieden van verdachte bij bewezenverklaring verzocht om toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, te weten een schuldigverklaring zonder strafoplegging. Daartoe is door de verdediging onder andere aangevoerd dat het bedrijf in de wijde omgeving zeer goed bekend staat, dat het een uiterst tragisch incident is geweest dat ook op verdachte een enorme impact heeft gehad en dat het strafrecht in deze zaak niets zal toevoegen.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is.
In het bijzonder overweegt het hof hieromtrent het volgende.
De vlottocht van de medewerksters van het Kruidvat die op 30 september 2007 begon als een gezellig personeelsuitje is voor alle betrokkenen geëindigd in een groot drama. De nabestaanden van de slachtoffers hebben hun echtgenote, moeder, dochter of zus verloren, dat tot op de dag van vandaag een enorm verlies en gemis is in de betreffende families, hetgeen mede is gebleken uit de slachtofferverklaring die door de vader van één van de slachtoffers ter terechtzitting is voorgelezen.
Daarnaast is het hof gebleken dat verdachte de gevolgen ook nooit gewild heeft en dat verdachte zich het ongeval enorm heeft aangetrokken. Bovendien kwam het ongeval ook voor verdachte, na jarenlang vlottochten te hebben georganiseerd met een goede afloop, volkomen onverwacht. Direct daarna is besloten het onderdeel vlottochten uit de te organiseren evenementen te halen. Dergelijke tochten zijn door verdachte na die tijd nimmer meer aangeboden. Om die reden en mede gelet op de omstandigheid dat verdachte naar het oordeel van het hof met uitzondering van het vlotvaren in het algemeen de bedrijfsvoering wel op orde had, acht het hof een deels voorwaardelijke straf uit oogpunt van speciale preventie niet te zijn geboden en daarom zal het de rechtbank en de advocaat-generaal niet volgen wat betreft het opleggen van een voorwaardelijke straf.
Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals door de verdediging is bepleit, acht het hof echter niet op haar plaats, gelet op de ernst van het feit.
Het hof zal verdachte als feitelijk leidinggevende van S. BV wel een onvoorwaardelijke werkstraf opleggen om een signaal af te geven dat het geboden is om voortdurend zorgvuldigheid te betrachten bij de begeleiding en uitvoering van dergelijke activiteiten. Echter, de duur van de onvoorwaardelijke werkstraf zal het hof verminderen, nu het hof de straf zoals deze door de rechtbank is opgelegd niet in een juiste verhouding vindt staan tot het feitelijk verwijt dat verdachte kan worden gemaakt. Daarnaast heeft verdachte door de vele publiciteit die deze zaak met zich heeft meegebracht omzet misgelopen en tenslotte blijkt uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 juni 2009 dat er geen eerdere noemenswaardige veroordelingen zijn geweest.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat bij de uitvoering van de taakstraf 4 (vier) uren in mindering worden gebracht wegens de tijd door verdachte in verzekering doorgebracht, te weten totaal 2 (twee) dagen.
Aldus gewezen door
mr M. Otte, voorzitter,
mr G. Mintjes en mr A.E. Harteveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr H.J. Jansen, griffier,
en op 20 juli 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr G. Mintjes is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.