Procestaal: Duits.
HvJ EG, 12-11-2009, nr. C-351/08
ECLI:EU:C:2009:697
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
- Datum
12-11-2009
- Magistraten
K. Lenaerts, E. Juhász, G. Arestis, J. Malenovský, T. von Danwitz
- Zaaknummer
C-351/08
- LJN
BK4007
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2009:697, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 12‑11‑2009
Uitspraak 12‑11‑2009
K. Lenaerts, E. Juhász, G. Arestis, J. Malenovský, T. von Danwitz
Partij(en)
In zaak C-351/08,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Bundessozialgericht (Duitsland) bij beslissing van 27 februari 2008, ingekomen bij het Hof op 4 augustus 2008, in de procedure
Christian Grimme
tegen
Deutsche Angestellten-Krankenkasse,
in tegenwoordigheid van:
Deutsche Rentenversicherung Bund,
Bundesagentur für Arbeit,
BGl Bertil Grimme AG Insurance Brokers,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: K. Lenaerts, president van de Derde kamer, waarnemend voor de president van de Vierde kamer, E. Juhász (rapporteur), G. Arestis, J. Malenovský en T. von Danwitz, rechters,
advocaat-generaal: J. Mazák,
griffier: N. Nanchev, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 2 juli 2009,
gelet op de opmerkingen van:
- —
Grimme, vertegenwoordigd door B. Koch, Rechtsanwalt,
- —
de Deutsche Rentenversicherung Bund, vertegenwoordigd door R. Mey, Leitender Verwaltungsdirektor,
- —
BGI Bertil Grimme AG Insurance Brokers, vertegenwoordigd door B. Koch, Rechtsanwalt,
- —
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E. Traversa en F. Hoffmeister als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 1, 5, 7 en 16 van de op 21 juni 1999 te Luxemburg ondertekende overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen (PB 2002, L 114, blz. 6; hierna: ‘overeenkomst’), alsook van de artikelen 12 en 17 tot en met 19 van bijlage I bij deze overeenkomst.
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Grimme en BGI Bertil Grimme AG Insurance Brokers (hierna: ‘Grimme AG’), naamloze vennootschap naar Zwitsers recht, enerzijds en de Deutsche Angestellten-Krankenkasse, de Deutsche Rentenversicherung Bund en de Bundesagentur für Arbeit anderzijds over de verplichte verzekering voor de Duitse pensioenverzekering van een lid van de raad van bestuur van een naamloze vennootschap naar Zwitsers recht, die in Duitsland een filiaal ervan leidt.
Toepasselijke bepalingen
Gemeenschapsregeling
3
De Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, hebben op 21 juni 1999 zeven overeenkomsten (PB 2002, L 114, blz. 6), waaronder de betrokken overeenkomst, getekend.
4
In de preambule van deze overeenkomst verklaarden de overeenkomstsluitende partijen zich ‘[e]rvan overtuigd […] dat het vrije verkeer van personen op het grondgebied van de andere overeenkomstsluitende partij een belangrijke voorwaarde is voor de harmonieuze ontwikkeling van hun betrekkingen’ en ‘[v]astbesloten het vrije onderlinge verkeer van personen tot stand te brengen, daarbij uitgaande van de bepalingen die in de Europese Gemeenschap worden toegepast’.
5
Artikel 1 van deze overeenkomst luidt:
‘Deze Overeenkomst beoogt met betrekking tot onderdanen van de lidstaten van de Europese Gemeenschap en van Zwitserland het volgende:
- a)
het toekennen van het recht op toegang tot het grondgebied van de overeenkomstsluitende partijen en op het verblijf, de toegang tot een economische activiteit in loondienst, de vestiging als zelfstandige, alsmede op voortzetting van het verblijf op dit grondgebied;
- b)
het vergemakkelijken van de verlening van diensten op het grondgebied van de overeenkomstsluitende partijen, met name het liberaliseren van de verlening van diensten van korte duur;
- c)
het toekennen van het recht op toegang tot en verblijf op het grondgebied van de overeenkomstsluitende partijen voor personen die in het ontvangende land geen economische activiteit uitoefenen;
- d)
het toekennen van dezelfde levensomstandigheden, arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden als die welke voor de eigen onderdanen gelden.’
6
Met betrekking tot dienstverleners bepaalt artikel 5 van de overeenkomst:
- ‘1.
Onverminderd het bepaalde in andere specifieke overeenkomsten tussen de overeenkomstsluitende partijen inzake het verlenen van diensten (onder andere de overeenkomst betreffende overheidsopdrachten, voor zover deze betrekking heeft op het verlenen van diensten), hebben dienstverleners, met inbegrip van vennootschappen, overeenkomstig het bepaalde in bijlage I het recht op het grondgebied van de andere overeenkomstsluitende partij een dienst te verlenen, mits de daadwerkelijke arbeidsduur niet meer dan negentig dagen per kalenderjaar bedraagt.
[…]
- 4.
De in dit artikel bedoelde rechten worden gewaarborgd overeenkomstig het bepaalde in de bijlagen I, II en III. Op de in dit artikel bedoelde personen zijn de kwantitatieve beperkingen bedoeld in artikel 10 niet van toepassing.’
7
Artikel 7 van de overeenkomst bepaalt:
‘Overeenkomstig bijlage I regelen de overeenkomstsluitende partijen met name de hierna genoemde rechten met betrekking tot het vrije verkeer van personen:
- a)
het recht op gelijke behandeling als de eigen onderdanen ten aanzien van de toegang tot een economische activiteit en de uitoefening daarvan, alsmede ten aanzien van de levensomstandigheden, arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden;
[…]’
8
Artikel 16 van de overeenkomst luidt:
- ‘1.
Om de doeleinden van de Overeenkomst te bereiken nemen de overeenkomstsluitende partijen alle maatregelen die vereist zijn om in hun betrekkingen rechten en verplichtingen toe te passen die gelijkwaardig zijn met die welke zijn vervat in de rechtsbesluiten van de Europese Gemeenschap waarnaar wordt verwezen.
- 2.
Voor zover de toepassing van deze Overeenkomst begrippen van het Gemeenschapsrecht beroert, wordt de desbetreffende jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen die vóór de datum van ondertekening van de Overeenkomst tot stand is gekomen in aanmerking genomen. Jurisprudentie die na de ondertekening van de Overeenkomst tot stand komt wordt ter kennis gebracht van Zwitserland. Met het oog op de goede werking van de Overeenkomst bepaalt het Gemengd Comité op verzoek van een der overeenkomstsluitende partijen welke de implicaties van deze jurisprudentie zijn.’
9
Bijlage I bij de overeenkomst, ‘Vrij verkeer van personen’, bepaalt in artikel 9 van titel II:
‘Gelijke behandeling
- 1.
Ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, met name op het gebied van bezoldiging, ontslag en herintreding en herplaatsing na een periode van werkloosheid, mogen werknemers die onderdaan zijn van een overeenkomstsluitende partij op het grondgebied van de andere overeenkomstsluitende partij niet op grond van hun nationaliteit anders worden behandeld dan nationale werknemers.
- 2.
Werknemers in loondienst en hun in artikel 3 van deze bijlage bedoelde gezinsleden genieten op het grondgebied van de andere overeenkomstsluitende partij dezelfde fiscale en sociale voordelen als nationale werknemers en hun gezinsleden.
[…]’
10
Titel III van bijlage I bij de overeenkomst omvat de artikelen 12 tot en met 16, die bijzondere bepalingen voor zelfstandigen bevatten. Artikel 12, lid 1 van deze bijlage bepaalt:
‘Aan onderdanen van een overeenkomstsluitende partij die zich op het grondgebied van een andere overeenkomstsluitende partij wensen te vestigen teneinde anders dan in loondienst een activiteit uit te oefenen (hierna ‘zelfstandigen’ genoemd), wordt een verblijfsvergunning verleend met een geldigheidsduur van ten minste vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van afgifte, mits zij bij de bevoegde nationale autoriteiten kunnen aantonen dat zij zich met dat doel hebben gevestigd of wensen te vestigen.’
11
Artikel 15 van bijlage I bij de overeenkomst bepaalt:
- ‘1.
Ten aanzien van de toegang tot en de uitoefening van werkzaamheden als zelfstandige genieten zelfstandigen in het ontvangende land een behandeling die niet minder gunstig is dan de behandeling die de eigen onderdanen genieten.
- 2.
De bepalingen van artikel 9 van deze bijlage zijn van overeenkomstige toepassing op de in dit hoofdstuk bedoelde zelfstandigen.’
12
Bijlage I bij de overeenkomst bevat in titel IV met name de volgende bepalingen voor dienstverleners:
‘Artikel 17
Dienstverleners
Ten aanzien van het verlenen van diensten is overeenkomstig artikel 5 van de Overeenkomst het volgende verboden:
- a)
Alle beperkingen op grensoverschrijdende dienstverlening op het grondgebied van een overeenkomstsluitende partij waarvan de duur niet meer bedraagt dan 90 daadwerkelijk gewerkte dagen per kalenderjaar.
- b)
Alle beperkingen op de toegang tot en verblijf op het grondgebied in de gevallen bedoeld in artikel 5, lid 2, van de overeenkomst ten aanzien van
- i)
onderdanen van lidstaten van de Europese Gemeenschap of van Zwitserland die dienstverleners zijn en gevestigd zijn op het grondgebied van een andere overeenkomstsluitende partij dan de ontvanger van de diensten;
- ii)
werknemers, ongeacht hun nationaliteit, in loondienst bij een dienstverlener die geïntegreerd zijn in de reguliere arbeidsmarkt van een overeenkomstsluitende partij en uitgezonden zijn met het oog op het verlenen van een dienst op het grondgebied van een andere overeenkomstsluitende partij, onverminderd het bepaalde in artikel 1.
Artikel 18
Het bepaalde in artikel 17 van deze bijlage is van toepassing op vennootschappen die opgericht zijn volgens het recht van een lidstaat van de Europese Gemeenschap of van Zwitserland, en waarvan het hoofdkantoor, de centrale administratie of de belangrijkste vestiging zich op het grondgebied van een overeenkomstsluitende partij bevindt.
Artikel 19
Dienstverleners die het recht of de toestemming hebben om een dienst te verlenen, kunnen ten behoeve van het leveren van deze dienst tijdelijk hun werkzaamheden uitoefenen in het land waar de dienst wordt geleverd, onder dezelfde voorwaarden als die welke in dat land gelden voor de eigen onderdanen, overeenkomstig het bepaalde in deze bijlage en de bijlagen II en III.’
Nationale regeling
13
Boek VI van het Duitse wetboek inzake sociale zekerheid (Sozialgesetzbuch; hierna: ‘SGB VI’) betreft de wettelijke pensioenverzekering.
14
§ 1 SGB VI, met het opschrift ‘Werknemers’, bepaalt:
‘Verplicht verzekerd zijn:
- 1.
degenen die in dienstbetrekking werkzaam zijn tegen betaling van loon of ten behoeve van hun beroepsopleiding; de verzekeringsplicht blijft bestaan tijdens de ontvangst van een gedeeltelijke werkloosheidsuitkering krachtens boek III;
[…]’
15
Deze bepaling voorziet in een vrijstelling voor de leden van de raad van bestuur van een naamloze vennootschap.
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
16
Grimme, een Duits onderdaan, leidt sinds 26 september 1996 het filiaal te Hamburg (Duitsland) van Grimme AG, gevestigd in Zug (Zwitserland). Hij is sinds 29 december 2003 in het handelsregister van het kanton Zug ingeschreven als lid van de raad van bestuur van Grimme AG, met de bevoegdheid om namens de vennootschap te tekenen.
17
Grimme vroeg in juni 2003 de Deutsche Angestellten-Krankenkasse om een verzekeringsrechtelijke beoordeling van zijn werkzaamheden bij het Hamburgse filiaal. Hij wees op zijn aanstellingsovereenkomst als procuratiehouder en directeur van het filiaal en op het feit dat zijn basissalaris bij arbeidsongeschiktheid gedurende zes weken werd doorbetaald. Voorts ontving hij een aandeel in de winst op basis van de bedrijfsresultaten van de onderneming.
18
Bij beschikking van 7 augustus 2003 stelde de Deutsche Angestellten-Krankenkasse vast dat verzoeker in het hoofdgeding in dienstbetrekking werkzaam was bij het Hamburgse filiaal en dus verzekeringsplichtig was voor de wettelijke pensioenverzekering.
19
In zijn bezwaar tegen deze beschikking stelde Grimme dat hij, als lid van de raad van bestuur van een vennootschap naar Zwitsers recht, vanaf de verkrijging van deze hoedanigheid moest worden behandeld als een lid van de raad van bestuur van een naamloze vennootschap naar Duits recht. Bijgevolg was hij vanaf 29 december 2003 vrijgesteld van de verzekeringsplicht voor de wettelijke pensioenverzekering. Dit bezwaar werd afgewezen bij beschikking van 8 september 2004.
20
Bij uitspraak van 1 november 2005 wees het Sozialgericht Hamburg zijn beroep toe en verklaarde de bestreden beschikkingen nietig voor zover daarin Grimme verzekeringsplichtig werd beschouwd voor de wettelijke pensioen- en werkloosheidsverzekering.
21
Op het hoger beroep van de Deutsche Rentenversicherung Bund bevestigde het Landessozialgericht Hamburg bij arrest van 11 oktober 2006 de uitspraak in eerste aanleg van het Sozialgericht Hamburg. De leden van de raad van bestuur van een Zwitserse naamloze vennootschap zijn gelijk te stellen met de leden van de raad van bestuur van een naamloze vennootschap naar Duits recht en kunnen uit dien hoofde ook in aanmerking komen voor de in § 1 SGB VI bepaalde uitzondering op de verzekeringsplicht voor de wettelijke pensioenverzekering.
22
Daarop stelde de Deutsche Rentenversicherung Bund beroep in ‘Revision’ in bij het Bundessozialgericht. De verwijzende rechter is in afwijking van de rechters in de lagere instanties van oordeel dat naar Duits recht de leden van de raad van bestuur van een naamloze vennootschap naar Zwitsers recht niet gelijk zijn te stellen met de leden van de raad van bestuur van een naamloze vennootschap naar Duits recht. Hij vraagt zich evenwel af of de niet-toepassing van de vrijstelling voor de leden van de raad van bestuur van een naamloze vennootschap in § 1 SGB VI op personen als verzoeker in het hoofdgeding verenigbaar is met de bepalingen van de overeenkomst, in het bijzonder die inzake het recht van vrije vestiging of van het vrij verrichten van diensten.
23
Volgens de verwijzende rechter kan de overeenkomst, hoewel zij alleen voor natuurlijke personen voorziet in een recht van vrije vestiging op het grondgebied van een overeenkomstsluitende partij, ook worden uitgebreid tot vennootschappen die naar het recht van een lidstaat of naar Zwitsers recht zijn opgericht. Deze uitbreiding van de werkingssfeer van de overeenkomst kan worden afgeleid uit de preambule ervan, waarin geen onderscheid wordt gemaakt tussen de begrippen natuurlijke en rechtspersoon, en uit de slotakte ervan, volgens welke alle noodzakelijke bepalingen voor de toepassing van het acquis communautaire zullen worden vastgesteld, alsook uit artikel 16, lid 1, dat verwijst naar het gemeenschapsrecht.
24
Indien de overeenkomst niet van toepassing is op vennootschappen, vraagt het Bundessozialgericht zich bovendien af of het recht van vennootschappen tot het verrichten van diensten op het grondgebied van de overeenkomstsluitende partijen volgens de artikelen 5, lid 1, van de overeenkomst en 18 van bijlage I erbij overeenkomt met de artikelen 48 EG tot en met 50 EG, betreffende het recht van vestiging en het verrichten van diensten op het grondgebied van de Gemeenschap. Volgens de verwijzende rechter kan het recht van vrije dienstverrichting in de zin van de overeenkomst, hoewel het meer in de tijd is beperkt en een beperktere materiële werkingssfeer heeft dan in het gemeenschapsrecht, op basis van een individuele toetsing evenwel een dienstverrichting van langere duur omvatten.
25
Van oordeel dat uitlegging van de bepalingen van de overeenkomst noodzakelijk is voor het wijzen van zijn arrest, heeft het Bundessozialgericht de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:
‘Moet de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen, in het bijzonder de artikelen 1, 5, 7 en 16 daarvan en de artikelen 12, 17, 18 en 19 van bijlage I erbij, aldus worden opgevat dat zij zich ertegen verzet dat een in Duitsland in dienstbetrekking werkzaam lid van de raad van bestuur van een naamloze vennootschap naar Zwitsers recht voor de Duitse pensioenverzekering verzekeringsplichtig is, hoewel de in Duitsland in dienstbetrekking werkzame leden van de raad van bestuur van een naamloze vennootschap naar Duits recht zijn vrijgesteld van die verplichting?’
Beantwoording van de prejudiciële vraag
26
Om te beginnen dient eraan te worden herinnerd dat de overeenkomst een van zeven sectorale overeenkomsten is die de overeenkomstsluitende partijen op 21 juni 1999 hebben ondertekend.
27
Deze overeenkomsten zijn ondertekend na de afwijzing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER) door de Zwitserse Bondsstaat op 6 december 1992. De Zwitserse Bondsstaat verwierp aldus het project van een geïntegreerd economisch geheel met één enkele markt, gebaseerd op gemeenschappelijke regels voor de leden ervan, en koos voor het sluiten van bilaterale overeenkomsten met de Gemeenschap en haar lidstaten op bepaalde gebieden. De Zwitserse Bondsstaat is dus niet toegetreden tot de interne markt van de Gemeenschap, die strekt tot opheffing van alle hinderpalen teneinde een ruimte van volledige vrijheid van verkeer zoals op een nationale markt te scheppen, met onder meer vrijheid van dienstverrichting en van vestiging.
28
Teneinde de banden tussen de overeenkomstsluitende partijen te versterken is derhalve de bilaterale overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen gesloten. Deze overeenkomst is sinds 1 april 2006 bij een op 26 oktober 2004 ondertekend protocol (PB L 89, blz. 30) uitgebreid tot de landen die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden.
29
In deze context kan de aan de gemeenschapsrechtelijke bepalingen over de interne markt gegeven uitlegging niet automatisch worden getransponeerd op de uitlegging van de overeenkomst, behoudens uitdrukkelijke bepalingen in die zin in de overeenkomst zelf (zie in die zin arrest van 9 februari 1982, Polydor en RSO Records, 270/80, Jurispr. blz. 329, punten 15–19).
30
Wat de gevolgen van de overeenkomst voor de verzekeringsplicht van verzoeker in het hoofdgeding voor het Duitse wettelijke stelsel van pensioenverzekering betreft moet voor het antwoord op de aan het Hof gestelde vraag eerst worden bepaald of de overeenkomst een recht op vrije vestiging garandeert aan zowel natuurlijke personen als aan rechtspersonen die naar het recht van een lidstaat van de Gemeenschap of naar Zwitsers recht zijn opgericht en hun hoofdkantoor, centrale administratie of belangrijkste vestiging op het grondgebied van een overeenkomstsluitende partij hebben. Vervolgens dient te worden nagegaan of verzoeker in het hoofdgeding rechten kan ontlenen aan de bepalingen van de overeenkomst inzake dienstverrichting, en ten slotte of de verzekeringsplicht voor het Duitse wettelijke stelsel van pensioenverzekering het recht op gelijke behandeling van verzoeker in het hoofdgeding als werknemer schendt tegen de achtergrond van de overeenkomst.
31
Wat in de eerste plaats de vrijheid van vestiging van rechtspersonen betreft, stelt verzoeker in het hoofdgeding dat geen enkele bepaling van de overeenkomst rechtspersonen uitdrukkelijk van het genot van deze vrijheid uitsluit. De preambule van de overeenkomst verwijst naar personen, zonder onderscheid te maken tussen natuurlijke en rechtspersonen, en baseert het vrij verkeer van personen op het acquis communautaire. Bovendien bepaalt artikel 16, lid 1, van de overeenkomst uitdrukkelijk dat de overeenkomstsluitende partijen alle maatregelen nemen die vereist zijn om in hun betrekkingen rechten en verplichtingen toe te passen die gelijkwaardig zijn met die vervat in de besluiten van de Gemeenschap waarnaar wordt verwezen. Bijgevolg zou de door de overeenkomst aan natuurlijke personen gegarandeerde vrijheid van vestiging kunnen worden uitgelegd als eveneens toepasselijk op rechtspersonen.
32
Deze uitlegging kan evenwel niet worden aanvaard.
33
Blijkens de tekst van artikel 1 van de overeenkomst, dat de doelstellingen ervan bepaalt, zijn deze doelstellingen vastgesteld in het belang van de onderdanen van de lidstaten van de Europese Gemeenschap en van de Zwitserse Bondstaat, dus natuurlijke personen. Volgens artikel 1, sub a, van de overeenkomst zijn die doelstellingen het recht op toegang, verblijf, toegang tot een economische activiteit in loondienst, vestiging als zelfstandige, alsmede op voortzetting van het verblijf op het grondgebied van de overeenkomstsluitende partijen.
34
Voorts zien de bepalingen van de overeenkomst op de volgende groepen personen, communautaire en Zwitserse onderdanen: zelfstandigen, met inbegrip van zelfstandige grensarbeiders, werknemers, waaronder werknemers in loondienst, uitgezonden werknemers en grensarbeiders, dienstverrichters, ontvangers van diensten, personen die minder dan een jaar op het grondgebied van een overeenkomstsluitende partij hebben gewerkt, studenten, werkzoekenden, personen die geen economische werkzaamheid uitoefenen, alsook de gezinsleden van deze verschillende categorieën onderdanen. Al deze groepen personen, behalve de dienstverrichters en de ontvangers van diensten, veronderstellen naar hun aard dat het natuurlijke personen betreft.
35
Behalve de artikelen 5, lid 1, van de overeenkomst en 18 van bijlage I bij de overeenkomst, die vennootschappen een bepaald recht tot het verrichten van diensten verlenen, verleent geen enkele bepaling van deze overeenkomst of van de bijlage enig recht aan rechtspersonen, in het bijzonder niet het recht van vestiging op het grondgebied van een van de overeenkomstsluitende partijen.
36
De overeenkomst behoudt het recht van vestiging op het grondgebied van een overeenkomstsluitende partij voor aan de zelfstandige die onderdaan van een lidstaat van de Europese Gemeenschap of van Zwitserse Bondstaat is. Volgens artikel 12, lid 1, van bijlage I bij deze overeenkomst wordt aan deze zelfstandige die zich op het grondgebied van een andere overeenkomstsluitende partij wenst te vestigen teneinde anders dan in loondienst een activiteit uit te oefenen, een verlengbare verblijfsvergunning verleend met een geldigheidsduur van ten minste vijf jaar.
37
Voorts is in artikel 16, lid 1, van de overeenkomst de toepassing van het acquis communautaire in de betrekkingen tussen de overeenkomstsluitende partijen beperkt tot het kader van de doelstellingen van de overeenkomst. Deze doelstellingen staan opgesomd in artikel 1 van de overeenkomst, dat in punt a het recht van vestiging als zelfstandige uitdrukkelijk toekent aan natuurlijke personen. Dit recht is bevestigd in de rechtspraak (zie in die zin arrest van 22 december 2008, Stamm en Hauser, C-13/08, Jurispr. blz. I-00000, punt 44). De toekenning van een dergelijk recht aan een rechtspersoon maakt daarentegen geen deel uit van de doelstellingen van de overeenkomst.
38
Bovendien stelt artikel 16, lid 1, van de overeenkomst de toepassing van het acquis communautaire in de betrekkingen tussen de overeenkomstsluitende partijen ervan afhankelijk, dat de rechten en verplichtingen waarnaar wordt verwezen, gelijkwaardig zijn met die vervat in de besluiten van de Gemeenschap. Aangezien de overeenkomst in geen enkele bepaling verwijst naar het recht van vestiging van rechtspersonen, kan in het hoofdgeding derhalve geen beroep worden gedaan op de leden 1 en 2 van dit artikel 16.
39
Bijgevolg kan niet worden gesteld dat rechtspersonen krachtens deze overeenkomst hetzelfde recht van vestiging als natuurlijke personen genieten.
40
Wat in de tweede plaats de invloed van de bepalingen van de overeenkomst inzake dienstverrichting op de situatie van verzoeker in het hoofdgeding betreft, moet worden opgemerkt dat de overeenkomst volgens artikel 1, sub b, ervan tot doel heeft het verrichten van diensten op het grondgebied van de overeenkomstsluitende partijen te vergemakkelijken, en met name het verrichten van diensten van korte duur te liberaliseren.
41
Krachtens artikel 5, lid 1, van de overeenkomst ziet deze liberalisering van het verrichten van diensten op de dienstverrichters, natuurlijke personen maar ook vennootschappen. Volgens artikel 18 van bijlage I bij de overeenkomst is op vennootschappen die zijn opgericht volgens het recht van een lidstaat van de Gemeenschap of van Zwitserland en waarvan het hoofdkantoor, de centrale administratie of de belangrijkste vestiging zich op het grondgebied van een overeenkomstsluitende partij bevindt, artikel 17, sub a, van bijlage I van toepassing, dat alle beperkingen op grensoverschrijdende dienstverlening op het grondgebied van een overeenkomstsluitende partij verbiedt waarvan de duur niet meer bedraagt dan negentig daadwerkelijk gewerkte dagen per kalenderjaar.
42
Enerzijds betreft de in de overeenkomst bedoelde dienstverrichting, zoals blijkt uit artikel 17, sub a, van bijlage I bij de overeenkomst, slechts de grensoverschrijdende dienstverrichting, en anderzijds is het recht om diensten te verrichten op het grondgebied van een andere overeenkomstsluitende partij in de artikelen 5, lid 1, van de overeenkomst en 17, sub a, van bijlage I beperkt tot negentig daadwerkelijk gewerkte dagen per kalenderjaar. De ontvangststaat mag deze dienstverrichters in die periode krachtens artikel 19 van deze bijlage I niet onderwerpen aan minder gunstige voorwaarden dan aldaar gelden voor de eigen onderdanen, overeenkomstig deze bijlage en de bijlagen I, II en III bij de overeenkomst.
43
Blijkens de punten 40, 41 en 42 van het onderhavige arrest is het vrij verrichten van grensoverschrijdende diensten tussen de Gemeenschap en Zwitserland krachtens de overeenkomst slechts toegestaan binnen een beperkt tijdsbestek, te weten negentig daadwerkelijk gewerkte dagen per kalenderjaar.
44
Bijgevolg kan een onderdaan van een lidstaat met een vaste dienstbetrekking in deze staat, die noodzakelijkerwijs negentig daadwerkelijk gewerkte dagen per kalenderjaar overschrijdt, en ook al kan zijn activiteit als grensoverschrijdend worden beschouwd, geen enkel recht met betrekking tot het verrichten van diensten uit de overeenkomst afleiden.
45
In de derde plaats wordt het Hof, zoals impliciet blijkt uit de prejudiciële vraag en het betoog van Grimme ter terechtzitting, verzocht nader in te gaan op de toepassing van het uit de overeenkomst voortvloeiende verbod van discriminatie van werknemers in loondienst.
46
Volgens Grimme schendt de hem als werknemer in loondienst opgelegde verplichting om zich bij het Duitse wettelijke stelsel van pensioenverzekering te verzekeren, de gelijke behandeling. Deze verzekeringsplicht voor hem als werknemer van Grimme AG en lid van de raad van bestuur van deze vennootschap, terwijl de leden van de raad van bestuur van naamloze vennootschappen naar Duits recht daarvan zijn vrijgesteld, is in strijd met het verbod van discriminatie van werknemers in loondienst van artikel 9 van bijlage I bij de overeenkomst.
47
Artikel 9 van bijlage I bij de overeenkomst garandeert de werknemers in loondienst die onderdaan van een overeenkomstsluitende partij zijn, gelijke behandeling op het grondgebied van andere overeenkomstsluitende partijen. Zij mogen dus niet anders worden behandeld dan de eigen werknemers ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, met name op het gebied van bezoldiging, ontslag en herintreding en herplaatsing na een periode van werkloosheid.
48
Dit artikel ziet dus alleen op het geval van discriminatie op grond van nationaliteit van een onderdaan van een overeenkomstsluitende partij op het grondgebied van een andere overeenkomstsluitende partij.
49
Blijkens de aan het Hof verstrekte feitelijke gegevens is Grimme een Duits onderdaan die in dienstbetrekking werkzaam is bij het Hamburgse filiaal van Grimme AG. In casu kan dus geen sprake zijn van discriminatie door de autoriteiten van een overeenkomstsluitende partij van een onderdaan van een andere overeenkomstsluitende partij. Dat Grimme lid van de raad van bestuur van een naamloze vennootschap naar Zwitsers recht is, laat dit onverlet.
50
Derhalve dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat de bepalingen van de overeenkomst, in het bijzonder de artikelen 1, 5, 7 en 16 daarvan en de artikelen 12 en 17 tot en met 19 van bijlage I erbij, zich niet verzetten tegen een regeling van een lidstaat die een persoon die de nationaliteit van deze lidstaat bezit en die op het grondgebied van deze laatste in dienstbetrekking werkzaam is, verplicht zich te verzekeren bij het wettelijke stelsel van pensioenverzekering van deze lidstaat, hoewel hij lid is van de raad van bestuur van een naamloze vennootschap naar Zwitsers recht en voor de leden van de raad van bestuur van naamloze vennootschappen naar het recht van deze lidstaat geen verplichting bestaat zich bij dit stelsel te verzekeren.
Kosten
51
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof van Justitie (Vierde kamer) verklaart voor recht:
De bepalingen van de op 21 juni 1999 te Luxemburg ondertekende overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen, in het bijzonder de artikelen 1, 5, 7 en 16 ervan alsook de artikelen 12 en 17 tot en met 19 van bijlage I erbij, verzetten zich niet tegen een regeling van een lidstaat die een persoon die de nationaliteit van deze lidstaat bezit en die op het grondgebied van deze laatste in dienstbetrekking werkzaam is, verplicht zich te verzekeren bij het wettelijke stelsel van pensioenverzekering van deze lidstaat, hoewel hij lid is van de raad van bestuur van een naamloze vennootschap naar Zwitsers recht en voor de leden van de raad van bestuur van naamloze vennootschappen naar het recht van deze lidstaat geen verplichting bestaat zich bij dit stelsel te verzekeren.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 12‑11‑2009