Rb. Zeeland-West-Brabant, 10-11-2023, nr. 21/4609 en 21/4610
ECLI:NL:RBZWB:2023:7855
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
10-11-2023
- Zaaknummer
21/4609 en 21/4610
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2023:7855, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10‑11‑2023; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Sdu Nieuws Belastingzaken 2023/1207
NDFR Nieuws 2023/1726
NLF 2023/2762
NTFR 2024/19 met annotatie van drs. M.J.J.R. van Mourik
Uitspraak 10‑11‑2023
Inhoudsindicatie
Navordering IB/PVV. Geen sprake van een eigen woning. Heffing in box 3 naar het werkelijk rendement.
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/4609 en 21/4610
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 4 oktober 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.097 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 29.294 (de navorderingsaanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 1.113 belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.854 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 27.648 (de aanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van deze aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 678 belastingrente in rekening gebracht.
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende deels gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de navorderingsaanslag verminderd tot een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.423. De inspecteur heeft de aanslag vastgesteld tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.346 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.357.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 29 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft belanghebbende deelgenomen, bijgestaan door zijn echtgenote. Namens de inspecteur heeft mr. [inspecteur] deelgenomen.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de navorderingsaanslag en de aanslag tot het juiste bedrag zijn opgelegd. Daarbij is uitsluitend nog in geschil of de woning kan worden aangemerkt als een eigen woning dan wel of de woning behoort tot de grondslag van het inkomen uit sparen en beleggen. Als de rechtbank tot het oordeel komt dat de woning tot de grondslag van het inkomen uit sparen en beleggen, dan is ook de waarde van de woning in geschil. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de navorderingsaanslag en de aanslag naar een te hoog belastbaar inkomen uit sparen en beleggen opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Belanghebbende was van 7 september 2015 tot en met 25 oktober 2021 woonachtig in Duitsland. Vanaf 26 oktober 2021 woont hij in een appartement aan de [adres] te [plaats] (de woning).
4.1.
De woning werd op 1 juli 2011 door belanghebbende en zijn wijlen echtgenote aangekocht. De woning werd medio 2013 opgeleverd en belanghebbende heeft destijds zijn inboedel naar de woning verhuisd. De woning staat belanghebbende voor eigen gebruik ter beschikking en wordt niet verhuurd.
4.2.
Na daartoe te zijn uitgenodigd heeft belanghebbende aangifte IB/PVV gedaan over de jaren 2017 en 2018. Hij heeft daarbij de woning in box 1 aangegeven . De WOZ-waarde van de woning bedroeg € 707.000 (2017) en € 740.000 (2018).
4.3.
De primitieve aanslag IB/PVV 2017 is opgelegd overeenkomstig de aangifte naar een negatief belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.492. Gelijktijdig met het opleggen van de aanslag is een verlies uit werk en woning van € 1.492 vastgesteld.
4.4.
Nadat de inspecteur de aangifte IB/PVV 2018 heeft onderzocht, is de inspecteur van de aangifte van belanghebbende afgeweken.. Er is een aanslag IB/PVV 2018 opgelegd waarbij onder andere de woning wordt opgenomen in box 3 en de hypotheekrenteaftrek wordt geweigerd. Het vastgestelde verlies uit werk en woning over 2017 is met de aanslag verrekend.
4.5.
Naar aanleiding van het onderzoek naar de aangifte IB/PVV 2018 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag opgelegd.
Motivering
Vooraf: is de rechtbank bevoegd?
5. Op grond van artikel 8:7, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de indiener van het beroepschrift zijn woonplaats in Nederland heeft, bevoegd. Indien de indiener van het beroepschrift geen woonplaats in Nederland heeft, is bevoegd de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan het bestuursorgaan zijn zetel heeft.
5.1.
Belanghebbende is op 26 oktober 2023 verhuisd van Duitsland naar [plaats].. De rechtbank heeft het beroepschrift ontvangen op 28 oktober 2023. De rechtbank Noord-Nederland is bevoegd om te beslissen op de beroepen van belanghebbende. Het beroepschrift is niet doorgezonden naar de rechtbank Noord-Nederland. Partijen hebben ter zitting verklaard geen bezwaar te hebben tegen behandeling van de zaak door de Rechtbank Zeeland-West Brabant. Naar het oordeel van de rechtbank is geen redelijk belang ermee gediend indien de rechtbank zich onbevoegd zou verklaren en de zaak zou doorverwijzen naar de Rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank ziet hiervan dan ook af.
Kwalificeert de woning als eigen woning?
6. Op grond van artikel 3.111, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) wordt een woning mede aangemerkt als eigen woning indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de woning leeg staat of in aanbouw is en uitsluitend bestemd is om in het kalenderjaar of in een van de daarop volgende drie jaren hem als eigen woning ter beschikking te staan.
6.1.
Uit de toelichting op artikel 3.111 Wet IB volgt onder meer het volgende:
“De omgekeerde situatie doet zich voor als belastingplichtige een (eigen) woning bewoont en een woning heeft gekocht, maar deze nog niet kan betrekken omdat deze nog moet worden verbouwd of een woning heeft gekocht die nog in aanbouw (onderstreping rechtbank) is (derde lid). Indien een dergelijke nieuwe woning pas op termijn tot hoofdverblijf gaat dienen, zou er in die tussentijd geen recht op renteaftrek bestaan. Voorzover er in de tussentijd iemand anders in woont, is dit geen bezwaar. Er is dan immers sprake van een (al dan niet om niet) verhuurde woning die onder de forfaitaire rendementsheffing valt. Als het pand echter leeg staat, wordt het niet in aftrek kunnen brengen van de rente wel als een bezwaar gevoeld. Ook hier moet belastingplichtige aantonen dat aan de verschillende voorwaarden wordt voldaan. Deze voorwaarden zijn dat de woning leegstaat en geen andere bestemming, zelfs niet tijdelijk, heeft dan om op korte termijn als eigen woning te gaan dienen.”1.
6.2.
Belanghebbende stelt dat hij de woning heeft gekocht met als doel om deze te betrekken met zijn echtgenote. De woning is volledig rolstoelvriendelijk uitgevoerd. Omdat de medische voorzieningen in de buurt van [plaats] ontoereikend bleken te zijn voor zijn echtgenote, hebben zij ervoor gekozen om in Duitsland te blijven wonen. Pas nadat de echtgenote was overleden op 15 april 2020 kon belanghebbende stappen ondernemen om de woning in Duitsland te verkopen en te verhuizen naar de woning in Nederland, aldus belanghebbende. Daarom heeft belanghebbende in zijn visie voldaan de voorwaarden van artikel 3.111 van de Wet IB.
6.3.
De rechtbank overweegt dat de wetgever artikel 3.111, derde lid, Wet IB bedoeld heeft voor situaties waarin een woning nog niet kan worden betrokken omdat deze moet worden verbouwd of nog in aanbouw is. In het geval van belanghebbende staat vast dat de woning in 2013 is opgeleverd en door belanghebbende is gemeubileerd. Van een situatie waarbij de woning niet kán worden betrokken omdat deze nog moet worden verbouwd of nog in aanbouw is, is naar het oordeel van de rechtbank in 2017 en 2018 daarom geen sprake. Bovendien heeft belanghebbende er welbewust voor gekozen om met zijn echtgenote duurzaam in Duitsland te (blijven) wonen.
6.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de woning in 2017 en 2018 niet kan worden aangemerkt als eigen woning2.. De woning is daarom door de inspecteur terecht niet betrokken in de grondslag van het inkomen uit werk en woning.
Is de woning terecht en naar het juiste bedrag gerekend tot het inkomen uit sparen en beleggen?
7. Omdat geen sprake is van een eigen woning, behoort de woning op grond van artikel 7.7 van de Wet IB tot de rendementsgrondslag van het inkomen uit sparen en beleggen. Belanghebbende stelt dat het forfaitair bepaalde rendement te hoog is, omdat hij in het geheel geen (werkelijk) rendement met de woning heeft behaald.
7.1.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft bij uitspraak van 22 september 20233.geoordeeld dat voor degenen die door het forfaitair stelsel van heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen geconfronteerd wordt met een heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijk behaalde rendement, dit leidt tot een schending van zijn door artikel 1 EP EVRM, in samenhang met artikel 14 EVRM, gewaarborgde rechten.4.
7.2.
De rechtbank overweegt dat de Wet rechtsherstel box 3 (Wet Rechtsherstel) in het geval van belanghebbende leidt tot een hoger voordeel uit sparen en beleggen ten opzichte van de aanslag. Het voordeel uit sparen en beleggen berekend volgens de Wet Rechtsherstel bedraagt € 17.2485.(2017) en € 17.403,306.(2018), terwijl het voordeel uit sparen en beleggen dat in de aanslag is begrepen € 13.423 (2017) en € 12.357 (2018). Omdat toepassing van de Wet Rechtsherstel niet leidt tot een vermindering van de aanslagen, dient in afwijking van de Wet Rechtsherstel compensatie te worden geboden.7.De rechtbank laat bij de bepaling van de op rechtsherstel gerichte compensatie, ongerealiseerde vermogenswinsten buiten beschouwing.8.De rechtbank zal belanghebbende rechtsherstel bieden door te bepalen dat met betrekking tot de onderhavige jaren alleen het werkelijke rendement in de heffing wordt betrokken.
7.3.
De inspecteur heeft voor dat geval gesteld dat het werkelijk rendement tenminste moet worden gesteld op een rendement berekend naar het eigenwoningforfait. De rechtbank overweegt dat het criterium ‘werkelijk rendement’ geen ruimte laat voor enig fictief rendement, waaronder een fictief rendement berekend naar het eigenwoningforfait. De rechtbank ziet geen aanleiding om een hoger rendement in aanmerking te nemen dan het werkelijk rendement.
7.4.
Nu tussen partijen vaststaat dat met de woning in het geheel geen werkelijk rendement is behaald, is geen andere conclusie mogelijk dan dat de rendementsgrondslag van het inkomen uit sparen en beleggen in de onderhavige jaren nihil bedraagt. De rechtbank bepaalt, daarom, dat de omvang van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen voor onderhavige jaren nihil is.
Conclusie en gevolgen
8. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vermindert de navorderingsaanslag tot een berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 17.097 en vermindert de belastingrente overeenkomstig. De rechtbank vermindert de aanslag tot een berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 15.854 en vermindert de belastingrente overeenkomstig.
8.1.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Er is geen proceskostenvergoeding verzocht.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de navorderingsaanslag IB 2017 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.097 en vermindert de verschuldigde belastingrente overeenkomstig;
-vermindert de aanslag IB 2018 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.854 en vermindert de belastingrente overeenkomstig;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50,- aan belanghebbende moet vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier op 10 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier | rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 10‑11‑2023
In de zin van artikel 3.111 Wet IB
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950.
(€ 345.000 -/- € 25.000) * 0.0539.
(€ 353.500 -/- € 30.000) * 0.0538.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 2 november 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3806.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 22 maart 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:945, r.o. 4.9.