Arrest, blad 64.
HR, 07-03-2023, nr. 21/01580
ECLI:NL:HR:2023:319
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-03-2023
- Zaaknummer
21/01580
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:319, Uitspraak, Hoge Raad, 07‑03‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:52
ECLI:NL:PHR:2023:52, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑01‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:319
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑03‑2023
Inhoudsindicatie
Medeplegen gewoontewitwassen van geldbedragen (art. 420ter.1 jo. 420bis.1.a Sr) en deelneming aan criminele organisatie (art. 140.1 Sr) door computers van rekeninghouders van banken te infecteren met “malware” teneinde frauduleuze overboekingen te bewerkstelligen. Bewijsklacht. Kan uit bewijsvoering worden afgeleid dat verdachte gebruik maakte van bijnaam A? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 21/01500, 21/01540, 21/01581, 21/01600 en 21/01639.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/01580
Datum 7 maart 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 30 maart 2021, nummer 22-003542-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Namens de benadeelde partij ING Bank Nederland N.V. heeft A.L. de Vogel, advocaat te Amsterdam, een schriftelijk stuk ingediend. De Hoge Raad slaat daarop geen acht, omdat het stuk niet kan worden beschouwd als een schriftelijk commentaar op de conclusie van de advocaat-generaal, zoals bedoeld in artikel 439 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering in samenhang met artikel 4.3.4.5. van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 maart 2023.
Conclusie 17‑01‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Medeplegen gewoontewitwassen (art. 47, 420bis en 420ter Sr). Witwassen geldbedragen afkomstig uit diefstal met valse sleutel door onderliggende computerfraude bestaande uit verspreiding malware waardoor het betalingsverkeer van verschillende rekeninghouders van Rabobank en ING Bank werd gemanipuleerd. Betalingsopdrachten werden door de malware gewijzigd, transactieomschrijvingen werden aangepast en geldbedragen werden omgeleid naar bankrekeningen van geldezels. Vervolgens werden de geldbedragen zo snel mogelijk aan het zicht van de banken, politie en justitie onttrokken door doorboekingen, contante opnames of omzetting in bitcoins. Bewijsklacht medeplegen gewoontewitwassen toegespitst op de bijnaam van de verdachte waaronder hij zou hebben geacteerd. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep (art. 81 RO). Samenhang met 21/01540, 21/1639, 21/01581, 21/01600 en 21/01500.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/01580
Zitting 17 januari 2023
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
hierna: de verdachte
I. Inleiding
- 1.
Het gerechtshof Den Haag heeft de verdachte bij arrest van 30 maart 2021 wegens 1. “medeplegen van het een gewoonte maken van witwassen” en 2. “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeventien maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft het hof de teruggave aan de verdachte gelast van een aantal inbeslaggenomen voorwerpen. Voorts heeft het hof de onderscheiden vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen Coöperatieve Rabobank U.A. (hierna: Rabobank) en ING Bank Nederland NV (hierna: ING) gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 134.626,42 respectievelijk € 100.491,94, en bepaald dat de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor deze bedragen aansprakelijk is.
- 2.
Er bestaat samenhang met de zaken 21/01540, 21/01581, 21/01600, 21/01639 en 21/01500. Ook in die zaken zal ik vandaag concluderen.
- 3.
Namens de verdachte heeft V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort, een middel van cassatie voorgesteld.
Achtergrond en samenvatting van de zaak volgens de vaststellingen van het hof
4. De zaak speelt zich af tegen de achtergrond van in 2012 en 2013 verspreide malware (kwaadaardige software zoals virussen, ‘wormen’, ‘Trojaanse paarden’, keyloggers, spyware en adware). Het infecteren van de computers gebeurde door spamruns – rondes waarin grote hoeveelheden spam-berichten werden verstuurd. De malware die hier centraal staat wordt TorRAT genoemd en werd ingezet om frauduleuze overboekingen te bewerkstelligen bij de Rabobank en de ING Bank en om zodoende met behulp van een valse sleutel geldbedragen die voor anderen bestemd waren te ontvreemden. Er werden grote aantallen spammails verzonden over bijvoorbeeld aanmaningen of voorstellen voor een betalingsregeling. Die mails bevatten ogenschijnlijk een link naar een openstaande factuur of een ander bestand. In werkelijkheid betrof het een programma dat de malware installeerde op de computer van een ieder die op de link klikte. De malware werd aangestuurd door een Command and Controlserver (C&C-server). Dit is een centrale computer die deel uitmaakte van een botnet – een netwerk van met malware geïnfecteerde geautomatiseerde werken – en dat botnet kon aansturen. Als op een met de malware besmette computer werd gebruikgemaakt van internetbankieren, konden het bankrekeningnummer, de naam van de begunstigde en de omschrijving van de betaling worden aangepast zonder dat dit (direct) zichtbaar was voor de gebruiker van de computer. Op die manier konden betalingen door de TorRAT-malware worden gewijzigd en omgeleid naar de bankrekeningen van ‘money mules’. Deze geldezels zijn personen die hun bankrekening beschikbaar stelden voor het doorsluizen van geld. De geldbedragen werden vervolgens zo snel mogelijk aan het zicht van de banken en politie en justitie onttrokken, al dan niet met tussenkomst van een (tweede lijn) moneymule waar het geld naar werd doorgeboekt, door contante geldopnames of door overboekingen naar bankrekeningen die (indirect) door de verdachte of door zijn medeverdachten werden gebruikt en de daarop volgende (gedeeltelijke) omzetting in bitcoins.
II. Bewezenverklaring en bewijsvoering
5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1. hij, in de periode van augustus 2012 tot en met december 2012 in Nederland, en in Groot-Brittannië, tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, door van een voorwerp, te weten geldbedragen van in totaal 235.118,36 zegge tweehonderd vijfendertigduizend honderdachttien euro en zesendertig cent, de herkomst en de verplaatsing te verhullen, immers hebben verdachte en zijn mededaders voornoemde geldbedragen verkregen door het (laten) versturen van grote hoeveelheden e-mailberichten (zogenaamde 'spamruns') waardoor computers van derden zijn geïnfecteerd met TorRAT-malware en vervolgens de mogelijkheid verkregen het online, betalingsverkeer tussen de klant en de bank te manipuleren en vervolgens die gelden onder valse omschrijvingen naar andere bankrekeningen overgeschreven en laten overschrijven dan waartoe opdracht was gegeven, en vervolgens
- die geldbedragen meermalen doorgeboekt naar (buitenlandse en/of zakelijke) bankrekeningen die (indirect) door hem en/of zijn mededaders werden beheerd en/of gecontroleerd en/of gebruikt en/of (vervolgens)
- die geldbedragen van die bankrekeningen opgenomen in contanten (ter doorbreking van de papertrail) en/of
- de digitale banktegoeden en/of contante bedragen omgezet naar 'bitcoins',
welke geldbedragen – middellijk of onmiddellijk – van misdrijf afkomstig zijn,
terwijl hij en zijn mededaders wisten dat die voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;
2. hij, in de periode van 4 mei 2012 tot en met 21 oktober 2013 in Nederland en in Groot-Brittannië heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het
- opzettelijk en wederrechtelijk toegang verschaffen tot een geautomatiseerd werk (strafbaar gesteld in artikel 138ab Wetboek van Strafrecht);
- opzettelijk en wederrechtelijk toegang belemmeren tot een geautomatiseerd werk of daaraan gegevens aan te bieden of toe te zenden (strafbaar gesteld in artikel 138b Wetboek van Strafrecht);
- diefstal door twee of meer verenigde personen en door middel van een valse sleutel (strafbaar gesteld in 311 lid 1, onder 4 en 5 Wetboek van Strafrecht).”
6. Voor de bewijsvoering verwijst het hof naar de feiten en omstandigheden die in de weergegeven bewijsmiddelen zijn vervat. De tot het bewijs van beide feiten gebezigde bewijsmiddelen zijn opgenomen in bijlage 1 bij het arrest. Het gaat om 167 bewijsmiddelen, waaraan nog processen-verbaal en een ander geschrift genummerd A t/m N en een viertal annexen zijn gevoegd. Het is voor de bespreking van het middel niet nodig al deze bewijsmiddelen hier weer te geven. In het bestreden arrest (bladen 5 t/m 82) heeft het hof uitvoerige bewijsoverwegingen (naast kwalificatieoverwegingen) opgenomen, die naar de – in de weergegeven bewijsmiddelen vervatte – feiten en omstandigheden verwijzen. Voor zover voor de beoordeling van het middel van belang zal ik hoofdzakelijk uit deze samenvatting putten. Daarnaast zal ik (vervolgens) een vijftal relevante bewijsmiddelen, voor zover relevant, aanhalen.
7. In het bestreden arrest heeft het hof onder meer het volgende overwogen (de voetnoten heb ik weggelaten):
“4. Witwassen1.
Uit de bijlagen bij de aangiften van de banken, verklaringen van diverse moneymules en het politieonderzoek (BM 32) blijkt dat geldbedragen die succesvol werden overgeboekt naar de bankrekeningen van moneymules veelal contant werden gemaakt door middel van betalingen of werden omgezet in bitcoins, al dan niet nadat zij eerst waren doorgeboekt naar bankrekeningen van tweedelijns moneymules. De opgenomen, doorbetaalde en/of in bitcoins omgezette bedragen zijn op deze wijze witgewassen.2.
5. Het bestaan van een criminele organisatie, de leden daarvan (feit 2) en het medeplegen van het witwassen (feit 1)
Inleiding
Het hof stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek, van Strafrecht (hierna: 'Sr') slechts dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Inherent aan de hiervoor beschreven vorm van computercriminaliteit, ook wel (niet geheel adequaat) aangeduid als 'phishing', is het bestaan van een daarop gerichte organisatie. Malware is ontwikkeld, servers zijn gehackt om met behulp van spamruns de malware te verspreiden, servercapaciteit is verkregen voor het hosten van één of meer C&C-servers en moneymules zijn bewerkt om de beschikking te krijgen over bankrekeningen en toebehoren om gelden op te laten storten en vervolgens eventueel contant te kunnen opnemen. Deze handelwijze vergt een planmatige aanpak, taakverdeling, samenwerking en zorgvuldige afstemming tussen de daarbij betrokken personen. Zo moesten de gegevens van de moneymules worden verwerkt in de configuratiebestanden voordat geld overgemaakt kon worden en moest geregeld worden dat geld zo kort mogelijk na overboeking werd opgenomen of overgemaakt naar weer een andere bankrekening. Uit het dossier blijkt dat de personen die de diverse hiervoor beschreven taken vervulden in frequent en nauw contact met elkaar hebben gestaan. Dit heeft plaatsgevonden gedurende geruime tijd en er kan dus zonder meer gesproken worden van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband. Derhalve komt het hof tot het oordeel dat sprake is geweest van een criminele organisatie.
Het bestaan van die organisatie blijkt ook uit de TorMails tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] en [betrokkene 6] (zie § B van bijlage I bij dit arrest), waarbij het hof ervan uitgaat dat dit bijnamen zijn, bedoeld om de werkelijke identiteit van de betrokkenen te verhullen. Enkele voorbeelden ter illustratie: in die TorMails worden bankgegevens van moneymules en gegevens van betrokken bedrijven gedeeld en een spamrun aangekondigd, een financiële afrekening gemaakt uit een 'gezamenlijke pot', aanwijzingen gegeven om laptops en telefoons weg te gooien vanwege een lopend onderzoek, wordt overlegd over afspraken bij de Kamer van Koophandel en er zijn diverse dwarsverbanden tussen het adres [e-mail address] en het beheer van de TorRAT malware.
Het hof is van oordeel dat er voldoende bewijs is dat achter de bijnamen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] en [verdachte] de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] en de verdachte schuilgaan en dat zij lid van de criminele organisatie (feit 2) en medepleger van het witwassen (feit 1) zijn. Ter toelichting hierop wordt het volgende overwogen.
De medeverdachte [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] )
[…]
b) In TorMail #038 (BM 56) van 14 november 2012 om 09.32 uur schrijft [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 2] dat hij net de trein heeft gereserveerd; vertrek dinsdag 1150 uit Calais terug 1550 lokale tijd. Uit TorMails #041, #047 en #050 (BM 58, 62 en 63) blijkt dat het gaat om een bezoek in Engeland van [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] bij ' [betrokkene 6] ' ( [betrokkene 6] ). Onder de medeverdachte [medeverdachte 1] is een telefoon in beslag genomen (BM 115) en uit de telefonische contacten van die telefoon blijkt dat met die telefoon op 14 november 2012 is gebeld met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , het reserveringsnurnmer van de Eurotunnel (BM 116). Op 15 november 2012 heeft Eurotunnel een reservering bevestigd aan ' [medeverdachte 1] ' (BM 117). [betrokkene 6] heeft bevestigd dat hij in Engeland is opgezocht door een delegatie en heeft verklaard dat de medeverdachte [medeverdachte 1] daar deel van uitmaakte (BM 142).
[…]
De verdachte [verdachte]
De verdachte is [verdachte] . Dat kan als volgt worden vastgesteld:
a) Uit de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 5] blijkt dat de medeverdachte [medeverdachte 5] door de verdachte is bezocht na de aanhouding van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 7 december 2012 in het deelonderzoek Rotterdam/Dash. Met de politie concludeert de medeverdachte [medeverdachte 5] dat de verdachte dus [verdachte] is (die in TorMail #062 zegt bij lid [betrokkene 16] (het hof begrijpt: de medeverdachte [medeverdachte 5] ) langs te zullen gaan (BM 69)) (BM 139 en 141).
b) In TorMail #034 schrijft [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 4] dat [verdachte] het telefoonnummer [telefoonnummer 2] gebruikt (BM 53). [betrokkene 7] heeft verklaard dat de verdachte de telefoonnummers [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] gebruikt. De historische gegevens van deze telefoons zijn vergeleken en daaruit blijkt dat het telefoonnummer van [verdachte] en de telefoonnummers van de verdachte regelmatig in elkaars nabijheid zijn (BM 111 en 112).
c) Uit de hiervoor bij de medeverdachte [medeverdachte 1] al besproken TorMails blijkt dat ook [verdachte] op 20 november 2012 meeging met het bezoek aan Engeland. [betrokkene 6] heeft de verdachte herkend als een van de leden van de delegatie (BM 142).
Ook voor de verdachte geldt dat deze omstandigheden niet alleen in onderlinge samenhang moeten worden gezien, maar ook in de context met de overige bewijsmiddelen. Zo is bij een huiszoeking bij de verdachte een dongel aangetroffen, waarmee is ingelogd op bankrekeningen van de moneymules (BM 130). Ook is een simkaarthouder gevonden van een simkaart, waarmee is ingelogd op de rekening van [betrokkene 8] (een van de begunstigden genoemd in de configuratiebestanden (BM 131, 132 en 23). Verder staan op een telefoon die onder de medeverdachte [medeverdachte 1] in beslag is genomen sms-berichten met de namen en gegevens van [betrokkene 9] en [betrokkene 10] , twee van de moneymules (BM 114). Die sms-berichten zijn uitgewisseld met het telefoonnummer [telefoonnummer 5] waarvan aannemelijk is dat het door de verdachte werd gebruikt (BM 112). [betrokkene 7] verklaart dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 4] haar hadden gevraagd of zij de bedrijven [A] en [B] (twee moneymules uit de configuratiebestanden, BM 23) op haar naam wilde zetten. Zij verklaart dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 4] wisten dat 'ik in de shit zat en daarom vroegen ze mij'' (BM 145). De medeverdachte [medeverdachte 5] heeft eveneens verklaard dat hij pasjes aan de verdachte afgaf (BM 139). Ook voor de verdachte geldt dus dat zijn betrokkenheid bij TorRAT niet alleen uit de TorMails blijkt, maar ook en in voldoende mate uit andere omstandigheden.
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat hij - in tegenstelling tot hetgeen blijkt uit de TorMails en uit de getuigenverklaring van [betrokkene 6] - niet aanwezig kan zijn geweest bij een bespreking in Engeland op 20 november 2012, nu de verdachte die dag blijkens zijn telefoongegevens Nederland niet heeft verlaten. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat op basis van de historische printlijst van het telefoonnummer van de verdachte (eindigend op [telefoonnummer 3] ) niet kan worden vastgesteld dat de telefoon van de verdachte wel in Engeland is geweest, terwijl daaruit wel blijkt dat die telefoon op tijdstippen dat de verdachte in Engeland geweest zou zijn, in Nederland is gebruikt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Allereerst merkt het hof op dat het enkele feit dat een telefoon Nederland niet is uit geweest, niet betekent dat de verdachte, althans de eigenaar van die telefoon, per definitie ook Nederland in die periode niet heeft verlaten.
Voorts heeft het hof het door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde en aan het proces-verbaal gehechte excel-bestand ( [bestandsnaam] ) bevattende de historische printlijst van het telefoonnummer van de verdachte (eindigend op [telefoonnummer 3] ) bestudeerd. Uit deze printlijst blijkt onder andere dat de telefoon van de verdachte op 20 november 2012 om 17:25:27 uur verbinding maakt met een zendmast met adres Beemsterhoek te Capelle aan den IJssel. Hierna maakt de telefoon van de verdachte om 17:38:59 uur verbinding met een zendmast met adres Houtplein te Haarlem. Later die avond maakt de telefoon om 20:19:10 uur wederom verbinding, met een zendmast met adres Houtplein te Haarlem, waarna er om 20:30:00 uur verbinding wordt gemaakt met een zendmast met het adres Akkerwinde te Capelle aan den IJssel. Beide keren zit er tussen het moment waarop de telefoon in Haarlem en in Capelle aan den IJssel verbinding met een zendmast heeft gemaakt slechts ongeveer 11 tot 13 minuten tijdsverloop. Volgens de routeberekening van Google Maps duurt het normaal gesproken echter 55 minuten tot 1 uur en 15 minuten om van het Houtplein te Haarlem naar de Akkerwinde te Capelle aan den IJssel te rijden en van Haarlem naar de Beemsterhoek duurt normaal gesproken 55 minuten tot 1 uur en 20 minuten. Met het openbaar vervoer duurt het in beide gevallen nog langer.
Het hof is dan ook - nu beide vaststellingen niet tegelijkertijd juist kunnen zijn - van oordeel dat op basis van de overgelegde printlijst niet kan worden geconcludeerd dat de telefoon op de locatie was waar de verdachte stelt te zijn geweest en dat deze printlijst geen deugdelijke onderbouwing vormt voor de stelling van de verdediging dat de verdachte niet in Engeland kan zijn geweest. Er is immers geen enkele reden om aan de reistijdberekening door Google Maps, die een algemeen bekend gegeven ondersteunt, te twijfelen.
Voorts is namens de verdachte aangevoerd dat op basis van de historische printlijst van de telefoon van de verdachte en de lijst waarop te zien is waar de in de woning van de verdachte in beslag genomen dongel actief is geweest, moet worden vastgesteld dat de dongel actief was op momenten dat de verdachte niet in de buurt was. De verdediging ziet hierin een aanwijzing dat de verdachte niet de gebruiker van de dongel is geweest.
Het hof overweegt hieromtrent dat de enkele aanwezigheid van de telefoon van de verdachte op een andere locatie dan waar de dongel op dat moment actief is, nog niet betekent dat de verdachte de dongel op die tijdstippen niet zou hebben gebruikt.
Namens de verdachte is voorts ter onderbouwing van het verweer dat hij niet heeft bijgedragen aan de tenlastegelegde strafbare feiten, aangevoerd dat de verdediging de inhoud van de door [betrokkene 7] afgelegde verklaring - inhoudende dat de verdachte een actieve rol heeft gespeeld door samen met de medeverdachte [medeverdachte 4] , [betrokkene 7] te vragen bedrijven op haar naam te zetten en door haar te vragen geld van de bankrekening te halen - betwist. De verdediging heeft daartoe onder andere aangevoerd dat [betrokkene 7] tegen haar eigen zus heeft verteld dat ze geld van de bankrekening moest halen en moest brengen naar [betrokkene 11] , [betrokkene 12] en ene [betrokkene 13] uit Nieuw-Schoonebeek. [betrokkene 7] heeft verklaard dat de verdachte in het Van der Valk-hotel te Emmen heeft ingelogd op haar bankrekeningen. De verdediging stelt dat uit de in het dossier aanwezige inloggegevens van die bankrekeningen blijkt dat geen enkele keer is ingelogd in Emmen. [betrokkene 7] zou, aldus de verdediging, hebben aangegeven dat de verdachte dit met een dongel deed. De in de woning van de verdachte aangetroffen dongel is volgens historische printlijsten nooit in Emmen gebruikt. Daarnaast zou [betrokkene 7] hebben verklaard dat zij haar inloggegevens aan de medeverdachte [medeverdachte 4] gaf en niet aan de verdachte. [betrokkene 7] heeft verklaard dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 4] een afspraak hadden met de ICT-mensen op een hotelkamer van het Van der Valk-hotel in Zwolle. De verdediging voert aan dat uit onderzoek echter blijkt dat dit hotel destijds geen hotelkamers had. [betrokkene 7] zou voorts verklaard hebben dat zij [betrokkene 14] voor het eerst heeft ontmoet bij een afspraak met de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 4] , waarbij haar gevraagd werd om twee stichtingen op haar naam te zetten. [betrokkene 14] heeft echter verklaard dat hij [betrokkene 7] al langer kent, hetgeen volgens de verdediging wordt bevestigd door [betrokkene 15] . Tot slot voert de verdediging aan dat [betrokkene 7] op 30 oktober 2012 geld heeft gepind met een pasje waarvan zij beweert dit voor die tijd af te hebben gegeven aan [medeverdachte 4] (het hof begrijpt: de medeverdachte [medeverdachte 4] ) en aan de verdachte.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Uit de verklaring van [betrokkene 7] volgt dat het inloggen op haar bankrekening plaatsvond in het Van der Valk-hotel te Emmen. Het hof is van oordeel dat het hiervoor niet relevant is of er in dit hotel op dat moment kamers beschikbaar waren, nu een hotel doorgaans ook over andere ruimtes beschikt dan kamers. Voorts overweegt het hof dat uit TorMail #010 (BM 47) van 7 december 2012 blijkt dat [verdachte] (de verdachte) aan [medeverdachte 1] (de medeverdachte [medeverdachte 1] ) mailt dat hij in een hotel is, omdat zijn dongel niet werkt. Het hof leidt hieruit af dat de verdachte zijn dongel destijds dus niet heeft gebruikt, waardoor het mogelijk is dat de dongel volgens historische printlijsten niet in Emmen is gebruikt maar er desondanks door de verdachte is ingelogd op de internetbankieromgeving van [betrokkene 7] . Voor het overige is het hof van oordeel dat hetgeen de verdediging heeft aangevoerd onvoldoende onderbouwd is.
Ook voor de verdachte wordt dus wettig en overtuigend bewezen geacht dat hij lid was van de criminele organisatie achter TorRAT en medepleger van het witwassen. Niet bewezen is het tenlastegelegde leidinggeven aan die criminele organisatie.
[…]
7. Slotopmerkingen over het bewijs van de feiten 1 en 2
Mede naar aanleiding van het requisitoir en gevoerde verweren wordt nog het volgende overwogen.
Medeplegen van feit 1
Het hof stelt voorop dat voor medeplegen volgens vaste rechtspraak vereist is dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen, waarbij het accent ligt op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Wel moet de eigen bijdrage van een verdachte van voldoende gewicht zijn. Voor de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] bestaat die samenwerking daaruit dat zij ieder taken hebben verricht, waardoor de TorRAT fraude mogelijk werd. Enerzijds was de techniek nodig, anderzijds was het de beschikbaarheid van voldoende en tijdig inzetbare moneymules die het mogelijk maakte om gelden daadwerkelijk te ontvreemden: eerst door de momeymules op te nemen in de configuratiebestanden en vervolgens als betalingsadres voor het ontvreemde geld. Het witwassen is in deze zaak vervolgens een onlosmakelijk onderdeel van de fraude; immers, als het geld te lang bij de moneymules staat, dan kunnen de banken transacties blokkeren en gelden terughalen, zoals in deze zaak veelvuldig is gebeurd. De beschreven samenwerking moet naar zijn aard nauw geweest zijn. Anders dan bepleit, is het hof van oordeel dat het niet zo is dat per transactie gekeken moet worden naar de (bewijsbare) bijdrage van ieder der (mede)verdachten. Voor ieder van deze (mede)verdachten geldt dat zij een rol van voldoende gewicht hebben gespeeld binnen de TorRAT-fraude en dat rechtvaardigt strafrechtelijke verantwoordelijkheid voor het geheel.
[…].”
8. De vijf bewijsmiddelen die ik aanhaal, zijn de volgende:
“111. Het proces-verbaal met nummer 30436240, p. 8259 e.v., voor zover inhoudende als bevindingen telecommunicatie [verdachte] van de verbalisant [verbalisant] :
[...] Verhoor verdachte [betrokkene 7]
Tijdens de verhoren verstrekte de verdachte [betrokkene 7] , onder andere de navolgende telefoonnummers, die in gebruik waren bij [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) [verdachte] : [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] .
Overeenkomsten historische printgegevens telecommunicatie
Uit de historische printgegevens telecommunicatie van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 6] (vermoedelijk in gebruik bij [verdachte] ) in combinatie met het telefoonnummer [telefoonnummer 3] , [telefoonnummer 4] (vermoedelijk in gebruik bij [verdachte] (het hof begrijpt [verdachte] ) [verdachte] ) blijkt dat deze vier telefoonnummers in verschillende combinaties op meerdere tijdstippen zich rond dezelfde locatie bevinden. Hieronder volgt een opsomming van een aantal geconstateerde overeenkomsten.
29 oktober 2012 […]
5 november 2012 […]
6 november 2012 […]
Resumé
Uit de historische printgegevens telecommunicatie van het telefoonnummers [telefoonnummer 2] & [telefoonnummer 6] (vermoedelijk in gebruik bij [verdachte] ) in combinatie, met de telefoonnummers [telefoonnummer 3] , [telefoonnummer 4] (vermoedelijk in gebruik bij [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) [verdachte] ) blijkt dat de telefoonnummers op meerdere tijdstippen rond dezelfde locaties bevinden.[...]
Op 1 november hebben de telefoonnummers [telefoonnummer 2] (vermoedelijk in gebruik bij [verdachte] ) en [telefoonnummer 4] (vermoedelijk in gebruik bij [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) [verdachte] ) vermoedelijk dezelfde verplaatsing (van Nederland naar België, Frankrijk, Engeland, Frankrijk, België terug naar Nederland) afgelegd als de telefoons met beslagnummer XSVV66.01.014 (vermoedelijk in gebruik bij [medeverdachte 1] ) & ZU111.01.001 (vermoedelijk in gebruik hij [medeverdachte 2] ). In dezelfde periode krijgt het telefoonnummer [telefoonnummer 3] (vermoedelijk in gebruik bij [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) [verdachte] ) inkomende berichten en straalt daarbij aan op een mast in Vianen. Het telefoonnummer [telefoonnummer 4] straalt omstreeks 23:40:00 aan op een mast in Utrecht. Het telefoonnummer [telefoonnummer 4] verplaatst zich daarna samen met het telefoonnummer [telefoonnummer 3] via de A27, A6 en A7 naar Roden.
In de ochtend van 2 november stralen de telefoonnummers [telefoonnummer 2] , [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] aan op de mast aan de 2e [b-straat 1] , 9301LL te Roden dit is 610 meter hemelsbreed van [a-straat 1] , [plaats] het woonadres van bij [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) [verdachte] .
112. Het proces-verbaal met nummer 30440402, p. 8285 e.v., voor zover inhoudende als bevindingen telecommunicatie [telefoonnummer 5] van de verbalisant [verbalisant] :
Ontvangst historische printgegevens telecommunicatie
Op maandag 2 september 2013 zijn er beschikbare historische, printgegevens telecommunicatie ontvangen afkomstig uit de aanvraag (pv 30420494 telefoonnummer [telefoonnummer 5] netwerk KPN en aanbieder Lebara).
[...]
Uit de historische printgegevens telecommunicatie van het telefoonnummer [telefoonnummer 5] (KPN) en [telefoonnummer 3] (KPN) (vermoedelijk in gebruik bij [verdachte] ) blijkt dat beide telefoonnummers op meerdere tijdstippen rond dezelfde locaties bevinden. [...]
Resumé
De telefoonnummers [telefoonnummer 5] en [telefoonnummer 3] stralen beiden het meest aan op de mast aan de 2e [b-straat 1] , [plaats] , dit gebeurt' zowel overdag, 's avonds als 's nachts. Het telefoonnummer [telefoonnummer 5] heeft onder anders contact gehad met de telefoonnummers [telefoonnummer 7] (vermoedelijk in gebruik bij [medeverdachte 1] ), [telefoonnummer 8] en [telefoonnummer 9] (beide vermoedelijk in gebruik bij [medeverdachte 4] ).
139. Het proces-verbaal verhoor verdachte met nummer 30532765, p. 11853 e.v., voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 5]:
[…]
V450 [....] We hebben nog een Tormail. Tormail #062 van [verdachte] aan [medeverdachte 4] op 8 december 2012: afgelopen vrijdag (7 december 2012) zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] samen met lid [betrokkene 16] naar een project gegaan, het ging over financiële dingen. Vrouw van tand heeft [betrokkene 16] aangegeven dat hij voorlopig niet thuis zou komen. Nadien niks meer vernomen. [betrokkene 16] heeft 7 uur moeten wachten [tonen Tormail #062 Waar gaat dit over [betrokkene 17] ?
A: Ja nou dat ben ik, dat heb ik gezegd, ik heb toch gezegd dat ik heel lang in Amsterdam heb gewacht.
141. Het proces-verbaal verhoor verdachte met nummer 30537042, p. 11965 e.v., voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 5]:
[…]
V209 In laatste zin [hof: van Tormail 062] wordt gezegd: 'morgen ga ik naar [betrokkene 16] , die 7 uur heeft moeten wachten, maar niemand kwam voor hem terug' Wie kwam er langs op zondag. De mail is van zaterdag, dus wie. is er zondag 9 december langs geweest?
A: Ik weet alleen nog dat ik [betrokkene 18] heb opgehaald. Die zondag weet ik niet.
V210 Maar [verdachte] zegt dat hij langskomt, wie is er langs geweest?
A: Dat moet [verdachte] wezen.
V211 Waarom moet dat [verdachte] wezen?
A: [medeverdachte 4] was er niet, hij was terug naar Thailand.
V212 Hoe wist je dat hij terug naar Thailand was?
A: Omdat hij er niet was.
V213 Heb je [medeverdachte 4] of [verdachte] nog gesproken na dat gebeuren op vrijdag?
A: [medeverdachte 4] niet 100%. Ik heb [verdachte] gesproken, ik geloof maandag ofzo hierover ik was woest. Ik snap het nu jullie willen kijken, 1 min 1 is die. Dus zo wilden jullie te weten komen wie wie is in de Tormail?
V214 Inderdaad. En nu weten we dus dat [medeverdachte 4] is, en dat [verdachte] is.
A: Ja.
142. Het proces-verbaal verhoor verdachte met nummer 26122498Z-2423, p. 93 e.v. van map 35, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 6]:
V18. Waarom zijn jouw bedreigers dan van mening dat er wel sprake is van een schuld?
A: Ik zal kort samenvatten wat er gebeurd is. Ik ben benaderd om advies te geven over het oprichten van [C] . Dat kon ik regelen. Bij het bedrijf [D] . was ik werkzaam als directeur. [D] hield zich bezig met het oprichten van [C] . Er is toen een delegatie van vier personen naar mij gekomen. Die heb ik thuis ontvangen in mijn appartement. Vanuit daar zijn we naar een Engelse pub gegaan om te bespreken wat ik voor hun kon doen. Ik legde hun uit wat ik kon betekenen. Op basis daarvan zou ik hun adviseren om entiteiten op te richten.
[…]
V54. Hoe groot was die delegatie die op bezoek is geweest?
A: Vier personen.
[…]
[We tonen foto 8 uit proces-verbaal 30354686]3.Wie is dit en wat kun je over die persoon vertellen?
A: Deze ken ik wel. Dat is een zaken partner van [medeverdachte 5] ten tijde van [E] .
V289 En na die periode van [E] , heb je hem toen nog gezien?
A: Gooi het maar op de delegatie.”
III. Het middel en de bespreking daarvan
9. Het middel, gelezen in samenhang met de toelichting, behelst in de kern de klacht dat het onder 1 en 2 bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt, in het bijzonder niet omdat daaruit niet kan worden afgeleid dat de verdachte ‘ [verdachte] ’ is, zodat de bewezenverklaring in zoverre ontoereikend is gemotiveerd.
10. Vooropgesteld kan worden dat de rechter die over de feiten oordeelt, beslist wat hij van het beschikbare bewijsmateriaal betrouwbaar en bruikbaar vindt en welke waarde hij daaraan toekent.4.
11. Het hof heeft in zijn bewijsvoering gemotiveerd en in heldere bewoordingen uiteengezet op basis van welke uit de bewijsmiddelen voortvloeiende feiten en omstandigheden het tot de vaststelling is gekomen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de bijnaam [verdachte] .
12. De feitelijke vaststelling dat de verdachte de bijnaam [verdachte] gebruikte, leidt het hof met name af uit de onder het hoofd “De verdachte [verdachte] ” in de opsomming a), b) en c) weergegeven omstandigheden (door mij hierboven in randnummer 7 weergegeven). Tegen elk van deze drie onderdelen keert de steller van het middel zich in cassatie en telkens met het argument dat uit de bewijsmiddelen waarnaar het hof in de afzonderlijke onderdelen verwijst, teveel twijfel rijst over de vraag of daaruit wel kan worden afgeleid dat de verdachte [verdachte] werd genoemd. Uit de ter terechtzitting van 12 februari 2021 voorgedragen pleitnota volgt dat ook toen al uitvoerig verweer is gevoerd tegen de aanname (hypothese in de woorden van de raadsman) dat de verdachte gebruik maakte van de alias [verdachte] .5.Dat verweer werd gevoerd aan de hand van dezelfde drie omstandigheden die zijn weergegeven onder a), b) en c), vermoedelijk omdat ook de rechtbank daarop het oordeel baseerde dat verdachte [verdachte] is. Ik meen dat het niet nodig is het in de pleitnota opgetekende verweer ter zake hier weer te geven, omdat het overwegend feitelijk van aard is en puntsgewijs terugkomt in de toelichting op het middel zoals hieronder te bespreken.
13. In de schriftuur wordt gesteld dat “de overweging van het Hof dat deze drie omstandigheden [AG: weergegeven in de zojuist genoemde opsomming a), b) en c)] niet alleen in onderlinge samenhang moeten worden gezien, maar ook in de context met de overige bewijsmiddelen […] niet opgaat wanneer uit deze omstandigheden en vermeende bewijsmiddelen afzonderlijk niet zonder meer kan worden opgemaakt dat rekwirant [verdachte] is”. De steller van het middel meent dat de drie door het hof naar voren gebrachte omstandigheden – zowel afzonderlijk beschouwd als in onderlinge samenhang bezien – ontoereikend zijn om tot de vaststelling te kunnen komen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de alias [verdachte] . Vervolgens, althans zo versta ik de toelichting op het middel, zou het bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij de bewezenverklaarde feiten niet uit de daarna door het hof weergegeven bewijsmiddelen kunnen blijken.
14. Ik meen dat de feitelijke vaststelling van het hof dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de bijnaam [verdachte] , en de verdachte die [verdachte] is, niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd is gelet op de daaraan ten grondslag gelegde bewijsmiddelen en in het licht van het door de raadsman ter ‘s hofs terechtzitting gevoerde verweer. Met name wijs ik daarbij op de door het hof opgesomde omstandigheden a), b) en c) in onderlinge samenhang en ook in de context met de overige gebezigde bewijsmiddelen beschouwd. Dat de steller van het middel een andere waardering en interpretatie aan die bewijsmiddelen geeft, maakt dat niet anders. Voor zover de vaststelling van het hof dat de verdachte van de bijnaam [verdachte] gebruik heeft gemaakt, mede bezien in de context met de overige bewijsmiddelen heeft geleid tot het oordeel van het hof dat de verdachte onder de bijnaam [verdachte] betrokken is geweest bij het gewoontewitwassen en deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie zoals tenlastegelegd, is zulks evenmin onbegrijpelijk.
15. Verder wordt in de toelichting op het middel met een motiveringsklacht opgekomen tegen een aantal andere vaststellingen die het hof van belang heeft geacht voor het oordeel dat de verdachte het gewoontewitwassen heeft medegepleegd en deel heeft uitgemaakt van de criminele organisatie. Het gaat samengevat om de volgende vaststellingen, die in de bewijsoverwegingen van het hof zijn te herkennen:6.
- de bij de verdachte aangetroffen dongel;
- de sms-berichten met contactgegevens van geldezels aan medeverdachte [medeverdachte 1] waarvan aannemelijk is dat deze zijn verzonden met de telefoon die de verdachte gebruikte;
- de verklaring van [betrokkene 7] waaruit volgt dat onder meer de verdachte haar heeft benaderd om als geldezel te fungeren.
16. Ook in deze deelklacht kan ik de steller van het middel niet volgen. Het hof heeft blijkens het bestreden arrest aan deze punten – die als gezegd ook in hoger beroep in het verweer van de raadsman naar voren zijn gebracht – ruim aandacht gegeven en het verweer ook in zoverre niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd verworpen. Voor het overige zij opgemerkt dat de schriftuur, die in belangrijke mate neerkomt op een herhaling van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, veel feitelijke kwesties aansnijdt voor de beoordeling waarvan in cassatie geen ruimte is.
17. De bewezenverklaring is in dit opzicht naar de eis der wet voldoende met redenen omkleed.
IV. Slotsom
18. Het middel faalt en kan mijns inziens worden afgedaan met een aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
19. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
20. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑01‑2023
Op deze plaats merkt het hof in een voetnoot op: “Om misverstanden te voorkomen: het hof ziet de overboeking van de bankrekening van een slachtoffer naar de moneymule als diefstal en nog niet als witwassen. Het is de daarop volgende versluiering van de criminele herkomst door contant maken of omzetting in bitcoins die het hof als witwassen aanmerkt. Uit de repliek van de officier van justitie in eerste aanleg maakt het hof op dat de (mede- )verdachten niet wordt verweten dat er bitcoins zijn witgewassen, maar dat er geld is witgewassen door dit om te zetten naar bitcoins. De (mede-)verdachten zullen vrijgesproken worden van het deel van de tenlastelegging waarin hen wordt verweten dat zij bitcoins hebben witgewassen.”
Dit betreft het proces-verbaal fotoboek met nummer 30354686. In de aanvulling op het arrest staat hierover bij bewijsmiddel 135: “In het kader van het onderzoek zijn van de betrokken personen foto's opgevraagd en verkregen. Deze foto's zijn aangewend indien nodig, om tonen aan getuigen en of verdachten in dit onderzoek.” Foto 8 betreft een foto van de verdachte.
Vgl. HR 5 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1413 (r.o. 2.3).
Zie het proces-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep van 8, 10, 12 en 19 februari 2021. Blijkens dit proces-verbaal heeft de raadsman van de verdachte op de terechtzitting van 12 februari 2021 het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het hof is overgelegd en aan het proces-verbaal is gehecht. In dit proces-verbaal is opgenomen dat tijdens de zitting bleek dat de pleitnota die is voorgedragen, anders van inhoud is dan de pleitnota die op voorhand door de raadsman aan het openbaar ministerie was toegezonden. Het verschil zit kennelijk in de, na toezending, toegevoegde bijlagen. Op de zitting is beslist dat deze bijlagen aan het dossier worden toegevoegd.
Zie randnummer 7.