Einde inhoudsopgave
Algemene landsverordening belastingen [Aruba]
Artikel 13 [Navordering]
Geldend
Geldend vanaf 20-12-2007
- Redactionele toelichting
De tekst van dit artikel, zoals deze luidde op 20-12-2007 is overgenomen uit Vakstudie Belastingen van de Koninkrijksdelen buiten Europa.
- Bronpublicatie:
18-12-2007, Afkondigingsblad van Aruba 2007, 112 (uitgifte: 19-12-2007, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
20-12-2007
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-12-2007, Afkondigingsblad van Aruba 2007, 112 (uitgifte: 19-12-2007, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Belastingen overzeese Koninkrijksdelen / Aruba
1.
Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, dan wel dat een in een belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing of teruggaaf ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, kan de Inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit dat de Inspecteur ten tijde van de vaststelling van de aanslag bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
2.
Navordering kan mede plaatsvinden in alle gevallen waarin te weinig belasting is geheven, doordat:
- a.
een voorlopige aanslag, of een voorheffing ten onrechte of tot een onjuist bedrag is verrekend;
- b.
een bij de belastingplichtige in aanmerking te nemen bestanddeel van het voorwerp van enige belasting ten onrechte in aanmerking is genomen bij hem of bij zijn echtgenoot;
- c.
de belasting, verschuldigd door de belastingplichtige, ten onrechte is begrepen of niet is begrepen in de aanslag van de echtgenoot.
3.
De bevoegdheid tot het opleggen van een navorderingaanslag vervalt door verloop van vijf jaar na het ontstaan van de belastingschuld.
4.
Indien de belastingplichtige ter zake van de in het eerste lid genoemde feiten te kwader trouw is of indien hij niet overeenkomstig deze landsverordening of een belastingverordening aangifte heeft gedaan, vervalt, in afwijking van het derde lid, de bevoegdheid tot het opleggen van een navorderingaanslag door verloop van tien jaar na het ontstaan van de belastingschuld.
5.
Indien te weinig belasting is geheven over het bestanddeel van het voorwerp van enige belasting dat in het buitenland wordt gehouden of is opgekomen, vervalt, in afwijking van het derde lid, de bevoegdheid tot navorderen door verloop van twaalf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan.