Hof Arnhem-Leeuwarden, 21-01-2020, nr. 21-006746-18
ECLI:NL:GHARL:2020:544
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
21-01-2020
- Zaaknummer
21-006746-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:544, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 21‑01‑2020; (Hoger beroep)
Uitspraak 21‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Taakstraf ter zake mishandeling. Tenuitvoerlegging en Wet USB.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006746-18
Uitspraak d.d.: 21 januari 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 21 november 2018 met parketnummer 16-177916-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 16-165834-16, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren in de [geboorteplaats] op [geboortedatum]
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 oktober 2019 en 7 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis en tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J.W.F. Menick, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter heeft verdachte ter zake de aan hem tenlastegelegde mishandeling veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Voorts heeft de politierechter de (gedeeltelijke) tenuitvoerlegging bevolen van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van één week (gewezen onder parketnummer 16-165834-16).
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en zal opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 7 september 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] één of meerdere malen (met gebalde vuist) te slaan en/of te stompen in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd althans het lichaam.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep is door en namens verdachte een beroep gedaan op noodweer. Daartoe is – kort gezegd – door verdachte naar voren gebracht dat aangever [slachtoffer] verdachtes maat, [verdachtes maat] , naar buiten wilde werken en hem daartoe door een deur met daarin plexiglas ‘heeft geslagen’. Teneinde [verdachtes maat] te helpen en hem te verdedigen heeft verdachte naar zijn zeggen [slachtoffer] geslagen. De verklaring van aangever dat de kale man (het hof begrijpt: voornoemde [verdachtes maat] ) wel op zijn verzoek maar zonder het toepassen van geweld en op eigen gelegenheid café [naam] ’ heeft verlaten, wordt bevestigd door ooggetuige [ooggetuige] . Het hof acht dan ook niet aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, zodat het beroep van verdachte op noodweer faalt.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 september 2018 te [plaats] , [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] meerdere malen met gebalde vuist te slaan in/tegen het gezicht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 7 september 2018 schuldig gemaakt aan de mishandeling van aangever [slachtoffer] . Deze mishandeling vond plaats in café [naam] ’ te [plaats] . Aangever was op dat moment aan het werk en had verdachte twee weken daarvoor de toegang tot het café ontzegd. Verdachte ging op 7 september 2018 het café echter opnieuw binnen. Hierop heeft aangever verdachte verzocht het café te verlaten. Dit heeft verdachte geweigerd en heeft aangever vervolgens driemaal in het gezicht geslagen. Door aldus te handelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Daarnaast heeft hij bij het slachtoffer en het aanwezige uitgaanspubliek gevoelens van onveiligheid teweeggebracht.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 6 december 2019 blijkt dat verdachte op 13 april 2017 onherroepelijk is veroordeeld ter zake van (ouder)mishandeling en dat verdachte voor dit feit nog in een proeftijd liep toen hij onderhavige mishandeling pleegde. Deze veroordeling heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een soortgelijk strafbaar feit te plegen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, passend en geboden.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Midden-Nederland van 7 oktober 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week, parketnummer 16-165834-16.
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of met de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB) per 1 januari 2020 de verdachte nog kan worden ontvangen in het ingestelde hoger beroep. In artikel 6:6:7 Sv (nieuw) is immers bepaald dat een rechterlijke beslissing als bedoeld in de eerste titel van hoofdstuk 6 van Boek 6 – i.c. kortweg: een beslissing op de vordering TUL algemene voorwaarde – niet aan enig rechtsmiddel is onderworpen. De Wet USB behelst inzake dit aspect geen overgangsbepalingen. Wel is in het wetgevingsbericht betreffende deze wetswijziging overwogen dat het hier gaat om de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen, dat het derhalve procesrechtelijke aspecten betreft en dat nieuwe regels van strafprocesrechtelijke aard na inwerkingtreding van de nieuwe wet onmiddellijk toepassing vinden.
Niettemin is het hof van oordeel dat de veroordeelde in het onderhavige geval in het hoger beroep moet worden ontvangen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat deze wetswijziging (op dit punt) als zodanig niet louter, zuiver, van strafprocesrechtelijke aard is en dat de doorwerking ervan dit aspect nadrukkelijk overstijgt. Het ligt immers zeer voor de hand dat de eerste rechter (voor de inwerkingtreding van de Wet USB) bij de beantwoording van de vraag aangaande de in de hoofdzaak op te leggen straf(modaliteit en –maat) zich rekenschap heeft gegeven van de opportuniteit van de toe- of afwijzing van de vordering TUL, en vice versa. Bij de beoordeling van hetgeen ‘passend en geboden’ moet worden geacht in het kader van de straftoemeting, dient de rechter immers, strevend naar het leveren van actueel maatwerk, alle op dat moment bekende, relevante aspecten mee te wegen. De omstandigheid dat de onderhavige wetswijziging een herbeoordeling van de aan de hoofdzaak gekoppelde vordering TUL algemene voorwaarde zou beletten, zal door de eerste rechter zeker nog niet zijn meegewogen. Aldus bezien is er alle reden om het ‘afdoeningspakket’ integraal aan het hoger beroep onderworpen te achten. De beslissingen in de hoofdzaak en in de TUL-zaak kunnen, indachtig het hiervoor overwogene aangaande het pre-Wet USB-tijdperk, immers niet zonder meer los van elkaar worden gezien. Niet ondenkbaar is dat het abstraheren van de beslissing inzake de vordering TUL algemene voorwaarde in dit stadium ertoe zal leiden dat het strafproces als geheel een voor de verdachte/veroordeelde – en mogelijk ook voor de samenleving - minder gunstige uitkomst zal kennen (vgl. artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht). Alles afwegend is het hof dan ook van oordeel dat de veroordeelde ontvankelijk is in het beroep.
Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken en mede vanwege de op te leggen straf in de hoofdzaak, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van na te melden duur gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis.
Gelast in plaats van de (gedeeltelijke) tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 7 oktober 2016 met parketnummer 16-165834-16, te weten een gevangenisstraf voor de duur van één week, een taakstraf voor de duur van 14 (veertien) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Schulte, griffier,
en op 21 januari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Pennink is buiten staat dit arrest te ondertekenen.