Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) nr. 1/2003 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag
Artikel 35 Aanwijzing van de mededingingsautoriteiten van de lidstaten
Geldend
Geldend vanaf 24-01-2003
- Bronpublicatie:
16-12-2002, PbEG 2003, L 1 (uitgifte: 04-01-2003, regelingnummer: 1/2003)
- Inwerkingtreding
24-01-2003
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-12-2002, PbEG 2003, L 1 (uitgifte: 04-01-2003, regelingnummer: 1/2003)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Mededingingsrecht / EU-mededingingsrecht
1.
De lidstaten wijzen de mededingingsautoriteit of -autoriteiten die bevoegd is (zijn) de artikelen 81 en 82 van het Verdrag toe te passen, zodanig aan dat op afdoende wijze voldaan wordt aan de bepalingen van deze verordening. De maatregelen die nodig zijn om deze instanties de bevoegdheid tot toepassing van voornoemde artikelen toe te kennen, worden vóór 1 mei 2004 getroffen. De aangewezen autoriteiten kunnen rechterlijke instanties zijn.
2.
Indien de nationale bestuurlijke en rechterlijke instanties belast zijn met de handhaving van de communautaire mededingingswetgeving, mogen de lidstaten verschillende bevoegdheden en taken toewijzen aan deze verschillende, bestuurlijke en/of rechterlijke nationale autoriteiten.
3.
Het bepaalde in artikel 11, lid 6, vindt toepassing op de door de lidstaten aangewezen autoriteiten, met inbegrip van de rechterlijke instanties die betrokken zijn bij de voorbereiding en de vaststelling van de beslissingen in de zin van artikel 5. Het bepaalde in artikel 11, lid 6, is niet van toepassing op rechterlijke instanties in zoverre zij optreden als rechterlijke instanties terzake van beroep tegen de in artikel 5 bedoelde beslissingen.
4.
Niettegenstaande het bepaalde in lid 3 is, in die lidstaten waar voor de vaststelling van bepaalde in artikel 5 bedoelde beslissingen een autoriteit een zaak voor een rechterlijke instantie brengt die afzonderlijk en onderscheiden is van de vervolgende autoriteit, en voorzover voldaan wordt aan de voorwaarden van dit lid, het bepaalde in artikel 11, lid 6, alleen van toepassing op de vervolgende autoriteit die haar eis voor de rechterlijke instantie moet intrekken zodra de Commissie een procedure instelt en deze intrekking daadwerkelijk een einde maakt aan de nationale procedures.