Procestaal: Duits.
HvJ EU, 03-09-2020, nr. C-530/19
ECLI:EU:C:2020:635
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
03-09-2020
- Magistraten
L. S. Rossi, A. Prechal, F. Biltgen
- Zaaknummer
C-530/19
- Roepnaam
Niki Luftfahrt
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2020:635, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 03‑09‑2020
Uitspraak 03‑09‑2020
Inhoudsindicatie
‘Prejudiciële verwijzing — Luchtvervoer — Verordening (EG) nr. 261/2004 — Artikelen 5 en 9 — Verplichting van de luchtvaartmaatschappij om passagiers van wie de vlucht is geannuleerd hotelaccommodatie aan te bieden — Schade die een passagier heeft geleden tijdens zijn verblijf in het hotel dat de accommodatie heeft verstrekt — Mogelijkheid om de luchtvaartmaatschappij aansprakelijk te stellen voor de nalatigheid van het hotelpersoneel’
L. S. Rossi, A. Prechal, F. Biltgen
Partij(en)
In zaak C-530/19*,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Oberste Gerichtshof (hoogste federale rechter in civiele en strafzaken, Oostenrijk) bij beslissing van 17 juni 2019, ingekomen bij het Hof op 11 juli 2019, in de procedure
NM, als curator van NIKI Luftfahrt GmbH,
tegen
ON,
wijst
HET HOF (Achtste kamer),
samengesteld als volgt: L. S. Rossi, kamerpresident, A. Prechal (rapporteur), president van de Derde kamer, en F. Biltgen, rechter,
advocaat-generaal: P. Pikamäe,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
ON, vertegenwoordigd door E. Sommeregger, Rechtsanwalt,
- —
de Duitse regering, vertegenwoordigd door J. Möller, M. Hellmann en E. Lankenau als gemachtigden,
- —
de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. K. Bulterman en C. S. Schillemans als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door N. Yerrell en G. Braun als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 9, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen NM, als curator van de luchtvaartmaatschappij NIKI Luftfahrt GmbH, en ON over de vordering van ON tot vergoeding van de schade die zij heeft geleden op het terrein van een hotel waar NIKI Luftfahrt haar had ondergebracht na de annulering van haar vlucht.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3
De overwegingen 1, 2, 13 en 19 van verordening nr. 261/2004 luiden als volgt:
- ‘(1)
Het optreden van de [Europese Unie] moet onder meer gericht zijn op de waarborging van een hoog niveau van bescherming van de passagiers, met volledige inachtneming van de eisen op het gebied van consumentenbescherming in het algemeen.
- (2)
Instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten brengen voor passagiers ernstige moeilijkheden en ongemak met zich mee.
[…]
- (13)
Passagiers van wie de vlucht geannuleerd wordt, moeten hun tickets terugbetaald kunnen krijgen of onder bevredigende voorwaarden een andere vlucht naar hun bestemming krijgen, en moeten tijdens het wachten op een latere vlucht voldoende worden verzorgd.
[…]
- (19)
De luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, moet voorzien in de speciale behoeften van personen met beperkte mobiliteit en hun eventuele begeleiders.’
4
Artikel 1, lid 1, van deze verordening bepaalt:
‘Deze verordening stelt onder de erin genoemde voorwaarden de minimumrechten vast die luchtreizigers hebben bij:
[…]
- b)
annulering van hun vlucht,
[…]’
5
Artikel 2 van die verordening luidt:
‘Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
[…]
- i)
‘persoon met beperkte mobiliteit’: een persoon wiens mobiliteit bij het gebruik van vervoer beperkt is ten gevolge van een lichamelijke (zintuiglijke of motorische, tijdelijke of blijvende) handicap, een verstandelijke handicap, leeftijd of enige andere oorzaak die een handicap oplevert, en wiens situatie vereist dat hij bijzondere aandacht krijgt en dat de aan alle passagiers verstrekte diensten aan hem worden aangepast;
[…]’
6
In artikel 5, lid 1, van verordening nr. 261/2004 is bepaald:
‘In geval van annulering van een vlucht:
[…]
- b)
wordt de betrokken passagiers door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert bijstand geboden als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), en artikel 9, lid 2, en — in het geval van een andere vlucht die naar redelijke verwachting ten vroegste daags na de geplande vertrektijd van de geannuleerde vlucht zal vertrekken — als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b), en artikel 9, lid 1, onder c);
[…]’
7
Artikel 9 van deze verordening heeft als opschrift ‘Recht op verzorging’ en bepaalt:
- ‘1.
Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, krijgen de passagiers gratis:
[…]
- b)
hotelaccommodatie in gevallen
- —
waarin een verblijf van één of meer nachten noodzakelijk wordt, […]
[…]
- 2.
Bovendien kunnen de passagiers twee gratis telefoongesprekken of telex-, fax- of e-mailberichten verzenden.
- 3.
Bij het toepassen van dit artikel schenkt de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert bijzondere aandacht aan de behoeften van personen met beperkte mobiliteit en hun eventuele begeleiders, alsook aan de behoeften van alleenreizende kinderen.’
8
Artikel 12 van die verordening heeft als opschrift ‘Verdere compensatie’ en bepaalt in lid 1:
‘Deze verordening is van toepassing onverminderd de rechten van een passagier op verdere compensatie. De uit hoofde van deze verordening toegekende compensatie kan op eventuele verdere compensatie in mindering worden gebracht.’
Oostenrijks recht
9
§ 1313a van het Allgemeine Bürgerliche Gesetzbuch (Oostenrijks burgerlijk wetboek; hierna: ‘ABGB’) luidt als volgt:
‘Degene die jegens een ander tot nakoming is verplicht, is aansprakelijk voor tekortkomingen in de nakoming door zijn wettelijk vertegenwoordiger en de personen van wier diensten hij voor de nakoming gebruikmaakt, zoals voor zijn eigen tekortkomingen.’
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
10
In het kader van haar pakketreis beschikte ON over een reservering voor een vlucht van Mallorca (Spanje) naar Wenen (Oostenrijk) die door NIKI Luftfahrt zou worden uitgevoerd. Na de annulering van deze vlucht is die reservering gewijzigd en is het vertrek vanuit Mallorca uitgesteld tot de volgende avond. Wegens die annulering heeft NIKI Luftfahrt ON gratis accommodatie in een hotel ter plaatse aangeboden.
11
Tijdens haar verblijf in dit hotel is ON, die in een rolstoet zit, gevallen en ernstig gewond geraakt nadat de voorwielen van haar rolstoel vast waren komen te zitten in een dwarsgeul van een weg.
12
ON heeft bij het Landesgericht Korneuburg (rechter in eerste aanleg Korneuburg, Oostenrijk) een schadevordering tegen NM ingesteld. In dit verband heeft zij aangevoerd dat het ongeval zich had voorgedaan op het terrein van dat hotel en dat het personeel van de hotelexploitant nalatig was geweest door die dwarsgeul niet te verwijderen of te beveiligen.
13
Bij vonnis van 21 november 2018 heeft deze rechter de vordering afgewezen op grond dat de luchtvaartmaatschappij enkel verplicht was om accommodatie te verstrekken en verordening nr. 261/2004 niet voorziet in enige aansprakelijkheid voor schade die het gevolg is van de gestelde nalatigheid van het personeel van het hotel waarin conform deze verordening accommodatie is aangeboden.
14
ON heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij het Oberlandesgericht Wien (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaten Burgenland, Neder-Oostenrijk en Wenen, Oostenrijk), dat dit vonnis bij beschikking van 14 februari 2019 heeft vernietigd. Volgens deze rechter is de luchtvaartmaatschappij overeenkomstig het nationale recht, dat krachtens artikel 12 van verordening nr. 261/2004 naast deze verordening van toepassing is, aansprakelijk voor het nalatig gedrag van het personeel van het hotel dat zij heeft gemachtigd om te voldoen aan haar verplichting om de in artikel 9, lid 1, onder b), van verordening nr. 261/2004 bedoelde prestaties te verrichten. Bijgevolg heeft het Oberlandesgericht Wien de zaak terugverwezen naar de rechter van eerste aanleg opdat hij de juiste toedracht van het in het hoofdgeding aan de orde zijnde ongeval onderzoekt.
15
NM heeft daarop cassatieberoep ingesteld bij het Oberste Gerichtshof (hoogste federale rechter in civiele en strafzaken, Oostenrijk) om te doen vaststellen dat NIKI Luftfahrt haar verplichting uit hoofde van artikel 9, lid 1, onder b), van verordening nr. 261/2004 is nagekomen door ON gratis accommodatie ter beschikking te stellen, daar de luchtvaartmaatschappij ter voorkoming van aansprakelijkheid met name niet verplicht was om de door haar voorgestelde hotelaccommodatie ook nog te inspecteren.
16
Volgens de verwijzende rechter volgt in de eerste plaats uit de rechtspraak van het Hof dat passagiers, in geval van niet-nakoming van deze verplichting tot het verstrekken van accommodatie, een rechtstreeks op verordening nr. 261/2004 gebaseerd recht hebben om compensatie te verkrijgen voor de bedragen die noodzakelijk, passend en redelijk blijken om het verzuim van de luchtvaartmaatschappij om de verzorging van de betrokken luchtreiziger voor haar rekening te nemen, goed te maken (arresten van 13 oktober 2011, Sousa Rodríguez e.a., C-83/10, EU:C:2011:652, punt 44, en 31 januari 2013, McDonagh, C-12/11, EU:C:2013:43, punt 51). Het is niet uitgesloten dat het Hof de gebrekkige uitvoering van die verplichting gelijkstelt met de niet-nakoming ervan en in dat geval ook een rechtstreeks op verordening nr. 261/2004 gebaseerd recht op compensatie erkent, ook al zou het in geval van gebrekkige nakoming van die verplichting gaan om het vergoeden van schade door middel van een compensatie die hoger is dan de accommodatiekosten, en die dus volgens de opzet van verordening nr. 261/2004 binnen de werkingssfeer van artikel 12 kan vallen.
17
In de tweede plaats merkt deze rechter op dat de luchtvaartmaatschappij ook op basis van § 1313a ABGB aansprakelijk kan worden gesteld voor het gedrag van het personeel van het hotel dat de accommodatie heeft verstrekt, op voorwaarde evenwel dat dit personeel handelde ter uitvoering van een op die luchtvaartmaatschappij rustende verplichting. Daartoe is het van essentieel belang te bepalen welke verplichting er krachtens artikel 9, lid 1, onder b), van verordening nr. 261/2004 op deze luchtvaartmaatschappij rust. Indien die verplichting aldus moet worden opgevat dat de luchtvaartmaatschappij alleen verplicht is om hotelaccommodatie aan te bieden en de kosten daarvan op zich te nemen, dan is zij enkel verantwoordelijk voor de keuze van het hotel en niet voor het gedrag van het personeel van dat hotel.
18
Daarentegen is ook een ruimere uitlegging van deze bepaling denkbaar volgens welke de luchtvaartmaatschappij de accommodatie als zodanig verschuldigd is. De luchtvaartmaatschappij zou dan naar Oostenrijks recht aansprakelijk zijn voor nalatigheid van het personeel van het hotel dat de accommodatie verstrekt, zodat de luchtvaartmaatschappij in geval van een objectieve tekortkoming door het personeel op het terrein van dat hotel moet bewijzen dat er geen fout is begaan.
19
Volgens de verwijzende rechter vereisen de bewoordingen van artikel 9, lid 1, onder b), van verordening nr. 261/2004 weliswaar uitsluitend dat passagiers een hotelaccommodatie ‘krijgen’, maar pleit de in overweging 1 van deze verordening genoemde doelstelling om passagiers een hoog niveau van bescherming te waarborgen voor een ruimere uitlegging van de verplichting om accommodatie te verstrekken, met name omdat de passagier dan de luchtvaartmaatschappij in rechte kan aanspreken om vergoeding te verkrijgen van de schade die hij op het terrein van dat hotel heeft geleden. In dat geval rust er op deze luchtvaartmaatschappij geen onevenredige aansprakelijkheid, aangezien hij op grond van de overeenkomst met de exploitant van dat hotel verhaal kan zoeken. Aangezien de luchtvaartmaatschappij de verplichting om passagiers in een hotel onder te brengen alleen moet nakomen indien zij in gebreke blijft, is het logisch dat zij en niet de passagier het risico van een beroep in rechte bij een rechter van een andere lidstaat draagt.
20
Daarop heeft het Oberste Gerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Is een luchtvaartmaatschappij die op grond van artikel 5, lid 1, onder b), van [verordening nr. 261/2004] bijstand als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b), moet bieden, op grond van deze verordening aansprakelijk voor schade die een passagier heeft geleden wegens letsel dat is veroorzaakt door nalatigheid van het personeel van de hotelaccommodatie die door de luchtvaartmaatschappij ter beschikking is gesteld?
- 2)
Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord:
Beperkt de verplichting van de luchtvaartmaatschappij als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b), van [verordening nr. 261/2004] zich ertoe voor de passagier een hotel te regelen en de kosten van deze accommodatie op zich te nemen of is de luchtvaartmaatschappij de accommodatie als zodanig verschuldigd?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
21
Vooraf zij opgemerkt dat de eerste vraag in wezen betrekking heeft op de gevolgen die verordening nr. 261/2004 zou kunnen verbinden aan de gebrekkige nakoming van de krachtens artikel 9, lid 1, onder b), van die verordening op de luchtvaartmaatschappij rustende verplichting tot verzorging, terwijl de tweede vraag ertoe strekt de inhoud van die verplichting te bepalen, zodat de tweede vraag eerst moet worden onderzocht.
Tweede vraag
22
Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 9, lid 1, onder b), van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat de krachtens deze bepaling op de luchtvaartmaatschappij rustende verplichting om de daarin bedoelde passagiers gratis hotelaccommodatie aan te bieden, niet alleen inhoudt dat deze luchtvaartmaatschappij voor deze passagiers een hotelkamer dient te vinden en de kosten daarvan dient te betalen, maar ook instaat voor de verblijfsomstandigheden als zodanig.
23
Volgens vaste rechtspraak van het Hof moet bij de uitlegging van een bepaling van het Unierecht niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context ervan en de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (arrest van 18 januari 2017, NEW WAVE CZ, C-427/15, EU:C:2017:18, punt 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
24
Aangaande de bewoordingen van de betrokken bepaling moet worden opgemerkt dat artikel 9 van verordening nr. 261/2004, met als opschrift ‘Recht op verzorging’, in lid 1, onder b), bepaalt dat de betrokken passagiers — met inbegrip van de passagiers bedoeld in artikel 5, dat betrekking heeft op de annulering van een vlucht — gratis hotelaccommodatie krijgen in gevallen waarin met name een verblijf van één of meer nachten noodzakelijk wordt. De woorden ‘krijgen de passagiers gratis […] hotelaccommodatie’ vertaalt dus de wil van de Uniewetgever om te voorkomen dat passagiers die na de annulering van hun vlucht verplicht zijn om in afwachting van het vertrek van een nieuwe vlucht op hotel te overnachten, zelf de last van de zoektocht naar een hotelkamer en de kosten daarvan moeten dragen, daar de luchtvaartmaatschappij moet instaan voor de verzorging van deze passagiers en daartoe de nodige voorzieningen moet treffen. Uit de bewoordingen van deze bepaling blijkt daarentegen niet uitdrukkelijk dat de Uniewetgever de luchtvaartmaatschappijen de verplichting heeft willen opleggen om naast deze verzorging van de passagiers ook rechtstreeks of via door hen gemachtigde hotels in te staan voor de omstandigheden van het verblijf als zodanig.
25
De context van artikel 9, lid 1, onder b), van verordening nr. 261/2004 ondersteunt een uitlegging volgens welke luchtvaartmaatschappijen niet verplicht zijn om het feitelijke verblijf zelf te organiseren. Artikel 9, lid 2, van deze verordening bepaalt namelijk dat de luchtvaartmaatschappijen in het kader van het recht op verzorging van de betrokken passagiers verplicht zijn om hun met name de mogelijkheid te bieden om twee gratis telefoongesprekken te voeren of twee e-mailberichten te versturen. Uit deze bepaling vloeit weliswaar voort dat de luchtvaartmaatschappij de passagiers daadwerkelijk kosteloos de middelen ter beschikking moet stellen om dit te doen, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat deze luchtvaartmaatschappij derhalve verplicht is om onder haar eigen verantwoordelijkheid de daartoe noodzakelijke telecommunicatievoorzieningen te organiseren.
26
Deze uitlegging vindt bovendien steun in de doelstelling van verordening nr. 261/2004, die volgens de overwegingen 1 en 13 ervan de passagiers een hoog niveau van bescherming beoogt te waarborgen, met name door te verzekeren dat passagiers van wie de vlucht wordt geannuleerd voldoende worden verzorgd tijdens het wachten op een latere vlucht. Daartoe verschaft nr. 261/2004 deze passagiers gestandaardiseerde en onmiddellijke compensatie zoals, in voorkomend geval, het in artikel 9, lid 1, onder b), van deze verordening bedoelde aanbod van gratis hotelaccommodatie, met als doel om ter plaatse te voorzien in de onmiddellijke behoeften van de passagiers, ongeacht de oorzaak van de annulering van de betrokken vlucht (zie in die zin het arrest van 10 januari 2006, IATA en ELFAA, C-344/04, EU:C:2006:10, punt 86).
27
Gelet op deze doelstelling kan een uitlegging van artikel 9, lid 1, onder b), van verordening nr. 261/2004 volgens welke de luchtvaartmaatschappij zelf en onder haar eigen verantwoordelijkheid moet instaan voor de omstandigheden van het verblijf van de betrokken passagiers, niet worden aanvaard, aangezien de voor een dergelijke verzorging noodzakelijke handelingen verder gaan dan het systeem van gestandaardiseerde en onmiddellijke bijstand ter plaatse dat de Uniewetgever ten gunste van de passagiers heeft willen invoeren.
28
Hieraan moet worden toegevoegd dat aan de uitlegging volgens welke de luchtvaartmaatschappij niet zelf moet instaan voor de omstandigheden van het verblijf, allereerst niet wordt afgedaan door de — volgens ON onaanvaardbare — omstandigheid dat een dergelijke uitlegging ertoe zou kunnen leiden dat de passagier de contractuele partner wordt van de exploitant van het hotel dat de accommodatie verstrekt. In dit verband volstaat het vast te stellen dat artikel 9, lid 1, onder b), van verordening nr. 261/2004 enkel voorziet in een verplichting voor de luchtvaartmaatschappij om de betrokken passagiers gratis hotelaccommodatie aan te bieden en geen nadere regels bevat aangaande de contractuele betrekkingen die uit de nakoming van deze verplichting kunnen voortvloeien.
29
Verder ontneemt deze uitlegging, anders dan ON in wezen stelt, niet elke betekenis aan de in artikel 9, lid 3, van verordening nr. 261/2004 neergelegde verplichting van de luchtvaartmaatschappij om bij de toepassing van dat artikel met name bijzondere aandacht te schenken aan de behoeften van personen met beperkte mobiliteit. Hoewel de luchtvaartmaatschappij niet verplicht is om zelf in te staan voor de omstandigheden van het hotelverblijf van de passagiers wier vlucht is geannuleerd, blijft het immers een feit dat zij hun overeenkomstig overweging 13 van die verordening voldoende verzorging moet bieden, wat inhoudt dat de luchtvaartmaatschappij het hotel zorgvuldig moet selecteren na zich ervan te hebben vergewist dat dit hotel in staat is om aan redelijke kwaliteits- en veiligheidsverwachtingen te voldoen en dat, wat personen met beperkte mobiliteit als ON betreft, het is uitgerust om hen in goede omstandigheden te ontvangen, waarbij zij in voorkomend geval het hotel op de hoogte brengt van de beperkte mobiliteit van de betrokken passagiers.
30
Ten slotte zou, zoals de verwijzende rechter opmerkt, gelet op de doelstelling om de passagiers te beschermen, wel kunnen worden overwogen om een ruimere uitlegging te geven aan de op de luchtvaartmaatschappijen rustende verplichting tot verzorging, te weten dat zij zelf instaan voor de verblijfsomstandigheden in het hotel van hun passagiers, die overeenkomstig de voorwaarden en procedures die in het nationale recht gelden voor aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad hun luchtvaartmaatschappij in een situatie als in het hoofdgeding in rechte zouden kunnen aanspreken, maar moet worden vastgesteld dat verordening nr. 261/2004 deze bescherming op beperktere wijze ten uitvoer heeft gelegd door een systeem van gestandaardiseerde en onmiddellijke bijstand in te voeren, zoals in punt 26 van dit arrest in herinnering is gebracht.
31
Gelet op het voorgaande moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 9, lid 1, onder b), van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat de krachtens deze bepaling op de luchtvaartmaatschappij rustende verplichting om de daarin bedoelde passagiers gratis hotelaccommodatie aan te bieden, niet inhoudt dat de luchtvaartmaatschappij moet instaan voor de verblijfsomstandigheden als zodanig.
Eerste vraag
32
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat een luchtvaartmaatschappij die krachtens artikel 9, lid 1, onder b), van deze verordening hotelaccommodatie heeft aangeboden aan een passagier wiens vlucht is geannuleerd, op de enkele grond van deze verordening kan worden verplicht om de passagier te vergoeden voor schade die is veroorzaakt door een fout van het personeel van dat hotel.
33
In dit verband is de verwijzende rechter van oordeel dat uit de in punt 16 van dit arrest aangehaalde rechtspraak volgt dat passagiers, in geval van niet-nakoming van de verplichting om accommodatie te verstrekken, een rechtstreeks op verordening nr. 261/2004 gebaseerd recht hebben om compensatie te verkrijgen voor de bedragen die noodzakelijk, passend en redelijk blijken om het verzuim van de luchtvaartmaatschappij om te voorzien in de verzorging van de passagier goed te maken. Volgens deze rechter zou hieruit kunnen volgen dat er ook bij gebrekkige uitvoering van deze verplichting recht op compensatie bestaat.
34
Vooraf moet worden opgemerkt dat de hypothese van een door de luchtvaartmaatschappij begane fout, waarop de eerste vraag is gebaseerd, berust op de premisse dat de krachtens artikel 9, lid 1, onder b), van verordening nr. 261/2004 op deze luchtvaartmaatschappij rustende verplichting tot verzorging zich uitstrekt tot de omstandigheden van het verblijf van de betrokken passagiers, zodat een eventuele fout vanwege het in dit verband door de luchtvaartmaatschappij gemachtigde hotel zou kunnen betekenen dat die luchtvaartmaatschappij haar verplichting niet naar behoren is nagekomen en daarvoor aansprakelijk is.
35
Gezien het antwoord op de tweede vraag moet deze premisse echter als onjuist worden beschouwd.
36
In elk geval moet in navolging van de verwijzende rechter worden vastgesteld dat het recht op compensatie dat passagiers genieten wanneer de luchtvaartmaatschappij de in artikel 9 van verordening nr. 261/2004 neergelegde verplichting tot verzorging niet is nagekomen, uitsluitend betrekking heeft op de terugbetaling van bedragen die, gelet op de bijzondere omstandigheden van elk geval, noodzakelijk, passend en redelijk blijken om het verzuim van de luchtvaartmaatschappij om te voorzien in die verzorging goed te maken.
37
Bijgevolg past het recht op terugbetaling van deze bedragen volledig in de logica van het bij deze verordening ten gunste van de passagiers ingevoerde stelsel van gestandaardiseerde en onmiddellijke compensatie, voor zover deze bedragen dienen ter vergoeding van de kosten die deze passagiers hebben gemaakt om dezelfde gestandaardiseerde en onmiddellijke diensten te verkrijgen als de diensten die de luchtvaartmaatschappij hun had moeten aanbieden, zonder dat daartoe de specifieke situatie van elke passagier van geval tot geval hoeft te worden beoordeeld.
38
De vergoeding van individuele schade als gevolg van een fout vanwege het personeel van het hotel dat door de luchtvaartmaatschappij is gekozen voor de in artikel 9 van verordening nr. 261/2004 bedoelde accommodatie, zou daarentegen noodzakelijkerwijs vereisen dat de omvang van die schade geval per geval wordt beoordeeld, en verder gaan dan de gestandaardiseerde en onmiddellijke compensatie waarin verordening nr. 261/2004 voorziet.
39
In dit verband heeft het Hof reeds geoordeeld dat verordening nr. 261/2004 niet voorziet in de compensatie van individuele schade, waarvan de vergoeding noodzakelijkerwijs van geval tot geval moet worden beoordeeld naargelang van de omvang van de veroorzaakte schade (zie in die zin arrest van 29 juli 2019, Rusu, C-354/18, EU:C:2019:637, punt 31).
40
Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat een luchtvaartmaatschappij die krachtens artikel 9, lid 1, onder b), van deze verordening hotelaccommodatie heeft aangeboden aan een passagier wiens vlucht is geannuleerd, niet op de enkele grond van deze verordening kan worden verplicht om de passagier te vergoeden voor schade die is veroorzaakt door een fout van het personeel van dat hotel.
Kosten
41
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht:
- 1)
Artikel 9, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 moet aldus worden uitgelegd dat de krachtens deze bepaling op de luchtvaartmaatschappij rustende verplichting om de daarin bedoelde passagiers gratis hotelaccommodatie aan te bieden, niet inhoudt dat de luchtvaartmaatschappij moet instaan voor de verblijfsomstandigheden als zodanig.
- 2)
Verordening nr. 261/2004 moet aldus worden uitgelegd dat een luchtvaartmaatschappij die krachtens artikel 9, lid 1, onder b), van deze verordening hotelaccommodatie heeft aangeboden aan een passagier wiens vlucht is geannuleerd, niet op de enkele grond van deze verordening kan worden verplicht om de passagier te vergoeden voor schade die is veroorzaakt door een fout van het personeel van dat hotel.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 03‑09‑2020