Rb. Amsterdam, 03-11-2011, nr. AWB 11/2503 WW44
ECLI:NL:RBAMS:2011:BU5281
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
03-11-2011
- Zaaknummer
AWB 11/2503 WW44
- LJN
BU5281
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2011:BU5281, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 03‑11‑2011; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2012:BX5972, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 03‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Per e-mail ingediend bezwaarschrift is geen bezwaarschrift als bedoeld in artikel 6:4 van de Awb. In casu wel toepassing van artikel 6:11 Awb. Dat de per e-mail ingezonden tekst kan worden geprint, maakt niet dat de e-mail zelf ook voldoet aan het schriftelijkheidsvereiste. De rechtbank komt mede tot dit oordeel, gelet op de bijzondere wettelijke regeling die in de artikelen 2:13 en verder van de Awb is opgenomen voor elektronische berichten. Indien die berichten wel zouden worden gezien als schriftelijk, zou aan die bijzondere wettelijke regeling de grond komen te ontvallen. Van toepasselijkheid van artikel 6:6 van de Awb op de door eiser verzonden e-mail is daarom geen sprake. De termijnoverschrijding kan evenwel in dit geval redelijkerwijs verschoonbaar worden geacht, nu verweerder eiser telefonisch had meegedeeld dat wel per e-mail bezwaar kon worden gemaakt en eiser op deze mededeling was afgegaan; binnen de termijn per email bezwaar had gemaakt en vrijwel direct de fout heeft hersteld. Of de ambtenaar die de mededeling deed wel beslissingsbevoegd was, is bij deze mededeling voor de toepassing van artikel 6:11 Awb niet doorslaggevend.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/2503 WW44
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. M. Jue,
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. A.E. Jansen.
Procesverloop
Bij besluit van 7 december 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een reguliere bouwvergunning afgewezen.
Bij besluit van 8 april 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 september 2011.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
- 1.
Feiten en omstandigheden/standpunten van partijen
- 1.1.
Eiser heeft op 19 mei 2010 een bouwvergunning aangevraagd voor het oprichten van een drijvende aanlegsteiger in het IJ. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
- 1.2.
Eiser heeft op 17 januari 2011 een e-mailbericht naar het bestuurssecretariaat van verweerder gestuurd met zijn bezwaarschrift, gedateerd 14 januari 2011. Het bestuurssecretariaat van verweerder heeft de ontvangst van het e-mailbericht van eiser dezelfde dag bevestigd. De afdeling Juridische Zaken van verweerder heeft op 18 januari 2011, als reactie op de e-mail van eiser, eiser per brief geïnformeerd dat verweerder de elektronische weg voor het indienen van een bezwaarschrift niet heeft opengesteld en dat eiser tot en met 18 januari 2011 zijn bezwaarschrift per ondertekende brief of fax kan indienen. Verweerder heeft deze brief op 18 januari 2011 ook per e-mail naar eiser gestuurd. Eiser heeft het bezwaarschrift op 20 januari 2011 afgegeven bij de zogenaamde service-desk van verweerder.
- 1.3.
Bij besluit van 8 april 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
- 2.
Wettelijk kader
- 2.1.
Ingevolge artikel 2:15, eerste lid, van de Awb, dat deel uitmaakt van afdeling 2.3., kan een bericht elektronisch naar een bestuursorgaan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. Het bestuursorgaan kan nadere eisen stellen aan het gebruik van de elektronische weg.
- 2.2.
Ingevolge artikel 6:4, eerste lid, van de Awb geschiedt het maken van bezwaar door indiening van een bezwaarschrift.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. In artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is bepaald dat deze termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9 van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen, dan wel, bij verzending per post, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest.
- 3.
Inhoudelijke beoordeling
- 3.1.
De rechtbank stelt vast dat, nu het primaire besluit dateert van 7 december 2010 en de bezwaartermijn is aangevangen op 8 december 2010, 18 januari 2011 de laatste dag was waarop eiser bezwaar kon maken tegen het primaire besluit. Eiser heeft het bezwaarschrift op 17 januari 2011 per e-mail naar verweerder gestuurd en vervolgens op 20 januari 2011 de ondertekende brief met het bezwaarschrift persoonlijk afgegeven bij de servicedesk van verweerder.
- 3.2.
Verweerder heeft niet uitdrukkelijk kenbaar gemaakt dat de elektronische weg voor het indienen van bezwaarschriften is geopend, als bedoeld in artikel 2:15, eerste lid, van de Awb. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat bewust is gekozen voor het niet openstellen van de elektronische weg, omdat verweerder dat geen betrouwbare weg vindt nu nog niet gegarandeerd kan worden dat een elektronisch ingediend bezwaarschrift op de juiste plek terecht komt. Verweerder heeft met de niet-ontvankelijkverklaring van het elektronisch ingediende bezwaar van eiser willen voorkomen dat een omweg zou worden gecreëerd om toch op elektronische wijze bezwaar te kunnen maken via de herstelmogelijkheid van artikel 6:6 van de Awb, en de mogelijke precedentwerking die daarvan zou uitgaan.
- 3.3.
De rechtbank is van oordeel dat het op 17 januari 2011 langs elektronische weg ingediende bezwaarschrift geen bezwaarschrift is als bedoeld in artikel 6:4 van de Awb.
Dat de per e-mail ingezonden tekst kan worden geprint, maakt niet dat de e-mail zelf ook voldoet aan het schriftelijkheidsvereiste. De rechtbank komt mede tot dit oordeel, gelet op de bijzondere wettelijke regeling die in de artikelen 2:13 en verder van de Awb is opgenomen voor elektronische berichten. Indien die berichten wel zouden worden gezien als schriftelijk, zou aan die bijzondere wettelijke regeling de grond komen te ontvallen.
Van toepasselijkheid van artikel 6:6 van de Awb op de door eiser op 17 januari 2011 verzonden e-mail is daarom geen sprake.
- 3.4.
Dat betekent dat er eerst op 20 januari 2011 sprake is van indiening van een bezwaarschrift. Die indiening ligt buiten de wettelijke termijn, die eindigde op 18 januari 2011.
- 3.5.
Vervolgens ligt de vraag voor of de termijnoverschrijding op grond van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar kan worden geacht.
- 3.6.
Eiser stelt dat hij op 17 januari 2011 bij het bestuurssecretariaat van verweerder telefonisch heeft geïnformeerd of hij zijn bezwaarschrift per e-mail kon toesturen. Het antwoord daarop was bevestigend en hem is vervolgens de naam en het e-mailadres van de bestuurssecretaris (de heer [bestuurssecretaris]) verstrekt. Eiser heeft na de elektronische verzending van zijn bezwaarschrift naar het door verweerder opgegeven e-mailadres diezelfde dag een aan hem persoonlijk gerichte ontvangstbevestiging ontvangen van het bestuurssecretariaat van verweerder. Eiser heeft aangevoerd dat hij er dus op mocht vertrouwen dat zijn bezwaarschrift binnen de termijn was ingediend. De brief en e-mail van verweerder van 18 januari 2011 over de mogelijke niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar heeft hij pas op 19 januari 2011 ’s avonds gezien, aldus eiser. Vervolgens heeft hij zo spoedig mogelijk, namelijk op 20 januari 2011 ’s ochtends, het bezwaarschrift in persoon afgegeven bij de service desk van verweerder.
- 3.7.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat degene van het bestuurssecretariaat (bestuurssecretaresse mevrouw [bestuurssecretaresse]) die telefonisch de informatie aan eiser heeft verstrekt over de mogelijkheid van elektronische verzending van het bezwaarschrift, niet bevoegd is om namens het dagelijks bestuur over die materie uitspraken te doen. Eiser had daarom niet mogen afgaan op die informatie. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat het vervelend is dat verkeerde informatie is gegeven, maar dat de elektronische weg niet open stond. Verweerder wil geen precedentwerking. In de bezwaarclausule onder het primaire besluit stond duidelijk alleen het postbusadres vermeld. Dat eiser langs andere weg het bezwaarschrift heeft ingediend, komt voor zijn risico.
- 3.8.
De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat eiser op de mededelingen van verweerder is afgegaan en daarnaar heeft gehandeld. Anders dan verweerder acht de rechtbank niet doorslaggevend of de bestuurssecretaresse mevrouw [bestuurssecretaresse] al dan niet bevoegdelijk handelde. Die mededelingen hadden immers geen betrekking op de inhoud van een besluit of publiekrechtelijke toestemming door verweerder, maar op een procedurele handelwijze in het kader van bezwaar. Voor zover verweerder heeft bedoeld te stellen dat die mededelingen er niet toe kunnen leiden dat de e-mail van 17 januari 2011 in weerwil van de uitdrukkelijke wetsbepalingen dient te worden aangemerkt als een bezwaarschrift, verwijst de rechtbank terug naar hetgeen op dat punt hiervóór is overwogen.
Dat laat echter onverlet dat in het kader van de toepassing van artikel 6:11 van de Awb die mededelingen wel een rol kunnen spelen.
- 3.9.
Naar het oordeel van de rechtbank maakt het afgaan op die mededelingen eisers handelen weliswaar niet juist, maar wel verschoonbaar. Hem is immers informatie verschaft van de zijde het betreffende bestuursorgaan. Daarbij wijst de rechtbank er ook nog op dat verweerder de bezwaarclausule inmiddels heeft aangepast, en thans uitdrukkelijk vermeldt dat het maken van bezwaar per post, per fax of in persoon kan en dat het niet mogelijk is om elektronisch (via internet of per e-mail) een bezwaarschrift in te dienen.
- 3.10.
Eiser heeft vervolgens vrijwel onmiddellijk nadat hij op de hoogte kwam van het feit dat de elektronische weg niet openstond, alsnog het bezwaarschrift persoonlijk bij verweerder afgegeven. Niet kan dan ook worden gezegd dat eiser niet zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk alsnog schriftelijk bezwaar heeft gemaakt.
- 3.11.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een termijnoverschrijding die redelijkerwijs verschoonbaar kan worden geacht. Verweerder heeft het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank zal het beroep dan ook gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
- 3.12.
Op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden. Voorts bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, welke met toepassing ven het Besluit proceskosten bestuursrecht worden begroot op € 874 (één punt voor het beroepschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting, € 437 per punt, wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het bestreden besluit;
- -
draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- -
bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 152 (zegge: honderd tweeënvijftig euro) vergoedt;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 874 (zegge: achthonderd vierenzeventig), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. Breimer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 november 2011.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ‘s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB