NJ 2024/241
Prejudiciële beslissing op voet art. 392 Rv. Verbintenissenrecht. Onderlinge draagplicht hoofdelijk schuldenaren (art. 6:10 BW) in concernverhouding.
HR 24-02-2023, ECLI:NL:HR:2023:295, m.nt. J.L. Smeehuijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24 februari 2023
- Magistraten
Mrs. G. de Groot, M.V. Polak, F.R. Salomons, G.C. Makkink, K. Teuben
- Zaaknummer
22/02224
- Conclusie
A-G mr. B.F. Assink
- Noot
J.L. Smeehuijzen
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS979335:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Aansprakelijkheid
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2023:295, Uitspraak, Hoge Raad, 24‑02‑2023
ECLI:NL:PHR:2022:1237, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 07‑12‑2022
- Wetingang
Art. 6:10 BW
Samenvatting
De vraag hoe moet worden bepaald voor welk gedeelte de schuld de hoofdelijke medeschuldenaar ‘aangaat’ in de zin van art. 6:10 BW, kan niet in algemene zin worden beantwoord. Het antwoord op die vraag is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval. Wanneer een lening of krediet is verstrekt aan een vennootschap en een andere (zuster)vennootschap zich hoofdelijk heeft verbonden tot terugbetaling van de lening of het krediet, kan bij de bepaling ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.