ABRvS, 21-11-2012, nr. 201200356/1/A3
ECLI:NL:RVS:2012:BY3747
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
21-11-2012
- Zaaknummer
201200356/1/A3
- LJN
BY3747
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2012:BY3747, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 21‑11‑2012; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
Jwr 2013/13
Uitspraak 21‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 5 april 2011 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] voor alle categorieën ongeldig verklaard.
Partij(en)
201200356/1/A3.
Datum uitspraak: 21 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 november 2011 in zaak nr. 11/6509 in het geding tussen:
[appellant]
en
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 5 april 2011 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] voor alle categorieën ongeldig verklaard.
Bij besluit van 28 juni 2011 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 november 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. E. Tamas, advocaat te Den Haag, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. M.M. Kleijbeuker, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.
Overwegingen
- 1.
Ingevolge artikel 6, derde lid, aanhef en onder c, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) heeft een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld het recht zich zelf te verdedigen of daarbij de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, mag niemand worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten, dat geen strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde dat het handelen of nalaten geschiedde. Evenmin mag een zwaardere straf worden opgelegd dan die, die ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was.
Ingevolge artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994), doen de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen, indien bij hen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Ingevolge artikel 131, vierde lid, legt het CBR, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen betrokkene overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels de verplichting op zich binnen een daarbij vastgestelde termijn te onderwerpen aan educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid. De aan deze maatregelen verbonden kosten komen ten laste van betrokkene.
Ingevolge artikel 132, eerste lid, is degene die zich ingevolge artikel 131, vierde lid dient te onderwerpen aan educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, verplicht de daartoe vereiste medewerking te verlenen.
Ingevolge het tweede lid, besluit het CBR bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder.
Ingevolge artikel 132, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen worden het tijdstip waarop en de plaats waar betrokkene de hem opgelegde educatieve maatregelen dient te ondergaan door het CBR vastgesteld.
Ingevolge het tweede lid worden, indien betrokkene niet op de vastgestelde tijd en plaats aanwezig is, tijd en plaats waarop betrokkene de hem opgelegde educatieve maatregelen dient te ondergaan door het CBR opnieuw vastgesteld, tenzij naar het oordeel van het CBR geen sprake is van een geldige reden van verhindering.
Ingevolge artikel 9 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (hierna: de Regeling) verleent betrokkene onder meer niet de vereiste medewerking aan de educatieve maatregel indien hij:
- a.
onder invloed van alcohol of andere drogerende stoffen op de desbetreffende cursus verschijnt;
- b.
demonstratief niet aan de cursus deelneemt;
- c.
zich tijdens de cursus agressief gedraagt, of
- d.
tijdens de cursus op andere wijze het groepsproces verstoort.
- 2.
Het CBR heeft bij besluit van 5 april 2011 het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard voor alle categorieën, omdat hij op 28 maart 2011 zonder geldige reden van verhindering niet of niet op tijd is verschenen bij het individueel voorgesprek van de hem bij besluit van 15 december 2010 opgelegde Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (hierna: EMA).
- 3.
[appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het CBR zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zijn bezwaar kennelijk ongegrond is. Daartoe voert hij aan dat met hetgeen hij in bezwaar heeft aangevoerd, redelijkerwijs twijfel mogelijk was over de kennelijke ongegrondheid van zijn bezwaren, zodat het CBR niet van horen mocht afzien.
- 3.1.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 december 2008 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=mub%2FCorS7%2Bo%3D">200704652/1a>) mag van het horen slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Die situatie doet zich hier voor. Niet in geschil is dat [appellant] niet tijdig is verschenen voor het voorgesprek van de EMA. Gelet op artikel 132, tweede lid, van de Wvw 1994, is het CBR gehouden tot ongeldigverklaring van het rijbewijs over te gaan, indien de vereiste medewerking als bedoeld in het eerste lid van dat artikel ontbreekt. Dit is alleen anders, indien [appellant] aannemelijk maakt dat hij een geldige reden voor verhindering had.
In zijn bezwaarschrift heeft [appellant] aangevoerd dat hij niet tijdig voor het voorgesprek is verschenen, omdat hij een vergissing had gemaakt bij het typen van het adres van de locatie waar de EMA-cursus werd gehouden in het navigatiesysteem van zijn auto. In het besluit van 5 april 2011 heeft het CBR zich op het standpunt gesteld dat dit niet als geldige reden van verhindering kan worden aangemerkt. In aanmerking genomen dat [appellant] in zijn bezwaarschrift geen andere reden heeft aangevoerd voor het niet tijdig verschijnen voor het voorgesprek en hij in de oproepingsbrief is gewaarschuwd om op tijd aanwezig te zijn, heeft het CBR zich op het standpunt mogen stellen dat van het horen van [appellant] mocht worden afgezien.
Het betoog faalt.
- 4.
[appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat, nu zich geen grond voordoet als bedoeld in artikel 9 van de Regeling, het CBR niet tot ongeldigverklaring van zijn rijbewijs mocht overgaan. Volgens hem had het CBR moeten toetsen aan deze bepaling nu hij de kosten van de EMA tijdig heeft voldaan en hij, hoewel niet tijdig, voor het voorgesprek is verschenen. Daarmee is volgens hem de EMA aangevangen.
Indien dit niet met zich brengt dat de EMA reeds is aangevangen heeft de rechtbank volgens hem miskend dat ook aan artikel 9 van de Regeling moet worden getoetst, indien de EMA niet is aangevangen. Uit de bewoordingen van dit artikel blijkt niet dat het slechts van toepassing is indien de EMA reeds is aangevangen, aldus [appellant].
- 4.1.
Ook dit betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat artikel 9 van de Regeling ziet op gedrag tijdens de EMA, hetgeen naar het oordeel van de Afdeling valt af te leiden uit het opschrift van artikel 9 dat luidt: "Gedrag tijdens de Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer". Toetsing aan artikel 9 van de Regeling is daarom uitsluitend aan de orde, indien de EMA is aangevangen. Anders dan [appellant] stelt is een EMA niet reeds aangevangen met het voldoen van de kosten daarvoor. Evenmin is dat het geval wanneer betrokkene niet tijdig voor het voorgesprek verschijnt en dit gesprek daardoor geen doorgang vindt.
- 5.
[appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het CBR zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld, dat hij geen geldige reden had om niet op tijd voor het voorgesprek te verschijnen, waardoor hij niet de vereiste medewerking aan de EMA heeft verleend. Daartoe voert hij aan dat het besluit op bezwaar ondeugdelijk is gemotiveerd, nu het CBR daarin niet is ingegaan op zijn stelling, dat hij alsnog toegelaten had moeten worden tot de EMA, omdat hij slechts met enkele minuten vertraging is gearriveerd en reeds onderweg de reden daarvan telefonisch heeft doorgegeven. Voorts heeft hij tijdig de kosten van het onderzoek voldaan. De reden van de vertraging was een vergissing bij het typen van het adres in het navigatiesysteem van zijn auto, hetgeen volgens [appellant] wegens twee op elkaar gelijkende adressen in de uitnodigingsbrief is gebeurd. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen, dat de gevolgen van het niet tijdig verschijnen voor het voorgesprek van de EMA voor zijn risico dienen te komen, aldus [appellant].
- 5.1.
Dit betoog faalt. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het, gelet op de in artikel 132 van de Wvw 1994 neergelegde medewerkingsplicht, op de weg van [appellant] ligt om aannemelijk te maken dat hij een geldige reden van verhindering had. In de omstandigheid dat hij door een vergissing een foutief adres in het navigatiesysteem van zijn auto heeft getypt, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het CBR zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen, dat [appellant] zonder geldige reden van verhindering niet is verschenen. Daarbij heeft de rechtbank terecht gewicht toegekend aan de omstandigheid dat het adres waar het voorgesprek zou plaatsvinden duidelijk in de brief van 25 februari 2011 is vermeld. Voorts heeft het CBR [appellant] er in de begeleidende brief bij het besluit van 15 december 2010 op gewezen dat zijn rijbewijs ongeldig zal worden verklaard als hij niet of niet tijdig bij de EMA aanwezig is. Het op tijd verschijnen op de juiste locatie valt onder de verantwoordelijkheid van [appellant]. Het gevolg van het niet tijdig verschijnen voor het voorgesprek dient daarom voor zijn risico te komen.
Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het CBR zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant], door zonder geldige reden van verhindering niet bij de EMA te verschijnen, niet de vereiste medewerking aan de hem opgelegde educatieve maatregel heeft verleend. Gelet op de imperatieve formulering van artikel 132, tweede lid, van de Wvw 1994 heeft het CBR zich derhalve terecht gehouden geacht het rijbewijs van [appellant] voor alle categorieën ongeldig te verklaren. De omstandigheid dat [appellant] blijk heeft gegeven van zijn intentie om aan de EMA deel te nemen door de kosten tijdig te voldoen kan daaraan niet afdoen.
- 6.
[appellant] betoogt ten slotte dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs en het niet restitueren van het cursusgeld zonder vaststelling van een nieuwe cursusdatum punitieve sancties zijn. Deze zijn in strijd met artikel 6, derde lid, aanhef en onder c, van het EVRM, omdat hij niet is gehoord. Hij wordt dubbel gestraft voor het niet tijdig verschijnen, aldus [appellant]. Ook stelt hij dat het inhouden van het cursusgeld wettelijke grondslag mist en daarom in strijd is met artikel 7, eerste lid, van het EVRM.
- 6.1.
Ook dit betoog faalt. In deze zaak gaat het niet om een strafrechtelijke sanctie, maar om een bestuursrechtelijke maatregel die erop is gericht de ter bevordering van de verkeersveiligheid noodzakelijk geachte deelname aan een cursus die tot doel heeft herhaling van alcoholgebruik in het verkeer in de toekomst te voorkomen, af te dwingen. De verplichting tot het meewerken aan de maatregel en het betalen van de kosten daarvan zijn niet punitief van aard. Gelet hierop zijn artikel 6, derde lid, aanhef en onder c, en artikel 7, eerste lid, van het EVRM, anders dan [appellant] betoogt, niet van toepassing. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 18 augustus 2010 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=BVJ%2BNpbknGg%3D">201001689/1/H3a> is het in het geval dat een cursist niet heeft meegewerkt aan de EMA niet onredelijk dat deze de kosten voor de EMA niet gerestitueerd krijgt, omdat voor hem een cursusplaats is gereserveerd en deze niet door een andere cursist is opgevuld. Er bestaat geen grond voor het standpunt dat [appellant] aldus wordt gestraft. Dat hij de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs en het niet restitueren van zijn cursusgeld als straf ervaart, leidt niet tot een ander oordeel.
- 7.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
- 8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2012
97-721.