ABRvS, 18-06-2014, nr. 201308953/1/A3
ECLI:NL:RVS:2014:2222, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
18-06-2014
- Zaaknummer
201308953/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:2222, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 18‑06‑2014; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2013:5390, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 18‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Bij onderscheiden brieven van 9 augustus 2012 heeft de minister verzoeken van [wederpartij] om documenten toegewezen en meegedeeld dat de verzoeken zijn doorgezonden voor zover de gevraagde documenten niet in het bezit zijn van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (hierna: de CVOM).
201308953/1/A3.
Datum uitspraak: 18 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 september 2013 in zaak nrs. 12/880 en 13/98 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de minister.
Procesverloop
Bij onderscheiden brieven van 9 augustus 2012 heeft de minister verzoeken van [wederpartij] om documenten toegewezen en meegedeeld dat de verzoeken zijn doorgezonden voor zover de gevraagde documenten niet in het bezit zijn van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (hierna: de CVOM).
Bij besluiten van 30 oktober en 19 december 2012 heeft de minister de door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 september 2013 heeft de rechtbank de door [wederpartij] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 30 oktober en 19 december 2012 vernietigd en de minister opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak nieuwe besluiten op de gemaakte bezwaren te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Bij onderscheiden besluiten van 24 september 2013 heeft de minister ter uitvoering van de aangevallen uitspraak de door [wederpartij] gemaakte bezwaren gegrond verklaard, de onderscheiden brieven van 9 augustus 2012 herroepen en besloten tot openbaarmaking van diverse documenten.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
[wederpartij] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 mei 2014, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. J.C. Menken en mr. H.O. Nieuwpoort, beiden werkzaam bij de CVOM, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. J. van Gemert, werkzaam bij Salus Juridische Diensten B.V., zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) kan eenieder een verzoek om informatie, neergelegd in documenten, over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 4 wordt de verzoeker, indien het verzoek betrekking heeft op gegevens in documenten die bij een ander bestuursorgaan berusten, dan dat waarbij het verzoek is ingediend, zo nodig naar dat orgaan verwezen. Is het verzoek schriftelijk gedaan, dan wordt het doorgezonden onder mededeling van de doorzending aan de verzoeker.
2. Bij brieven van 11 juli 2012 heeft [wederpartij] tegen de beschikkingen waarbij aan hem een verkeersboete is opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, administratief beroep ingesteld. Daarbij heeft hij meegedeeld dat het voor hem niet mogelijk is om de gronden van het administratief beroep in te dienen, nu geen bewijs is geleverd van de hem verweten verkeersovertreding. In dat kader heeft [wederpartij] tevens verzocht om de informatie in documenten over de verkeersovertreding die bij de minister berust of zou moeten berusten aan hem te verstrekken en openbaar te maken, waaronder in ieder geval alle relevante zaaksbescheiden die voor de beoordeling van het administratief beroep van belang zijn, zoals, doch niet uitsluitend, het zaaksoverzicht.
3. Naar het oordeel van de rechtbank kon de minister niet volstaan met het doorzenden van de verzoeken, maar rustte op hem een vergaarplicht. De rechtbank heeft de minister niet gevolgd in zijn standpunt, dat hij niet hoeft te beschikken over andere documenten dan het zaaksoverzicht, die van belang zijn voor de beoordeling van het administratief beroep.
4. Ter zitting bij de Afdeling hebben partijen, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2014 in zaak nr. 201305038/1/A3, het standpunt ingenomen dat de brieven van 11 juli 2012 niet kunnen worden aangemerkt als verzoeken ingevolge artikel 3 van de Wob.
4.1. De Afdeling overweegt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de brieven van 11 juli 2012 geen verzoek ingevolge artikel 3 van de Wob bevatten. De brieven hebben als onderwerp "Beroep tegen beschikking". In de brieven wordt weliswaar verzocht om documenten over de [wederpartij] verweten verkeersovertredingen openbaar te maken, doch dit uitsluitend om de bij de brieven tegen de boetebeschikkingen ingediende administratieve beroepen te kunnen onderbouwen. [wederpartij] refereert daarbij niet aan de Wob. Nu de verzoeken geheel zijn gedaan in het kader van een procedure tegen de boetebeschikkingen, moeten deze in het kader van die procedure worden begrepen. Of de gevraagde informatie feitelijk deel uitmaakt van de boetedossiers is daarbij niet bepalend. Derhalve moet het ervoor worden gehouden dat de verzoeken zijn gedaan in het kader van de toepassing van artikel 7:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in de procedure over de boetebeschikking. Hieruit volgt dat de minister ten onrechte de Wob van toepassing heeft geacht en hij de bezwaren niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Hetgeen de minister overigens heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen tegen de besluiten van 30 oktober en 19 december 2012 gegrond verklaren en die besluiten vernietigen, de bezwaren van [wederpartij] tegen de brieven van 9 augustus 2012 niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de te vernietigen besluiten.
6. De onderscheiden besluiten van 24 september 2013 worden, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, geacht ook voorwerp te zijn van dit geding. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is aan deze besluiten de grondslag komen te ontvallen. Zij zullen om die reden worden vernietigd.
7. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 september 2013 in zaak nrs. 12/880 en 13/98;
III. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond;
IV. vernietigt de besluiten van de minister van Veiligheid en Justitie van 30 oktober 2012, kenmerk PaG/BJZ/41238, en 19 december 2012, kenmerk PaG/BJZ/41885;
V. verklaart de tegen de brieven van 11 juli 2012 door [wederpartij] gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de onder IV vernietigde besluiten;
VII. vernietigt de onderscheiden besluiten van de minister van Veiligheid en Justitie van 24 september 2013, kenmerken W96560 en W96564;
VIII. veroordeelt de minister van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.948,00 (zegge: negentienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat de minister van Veiligheid en Justitie aan [wederpartij] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. van Deventer-Lustberg, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Deventer-Lustberg
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2014
587.