CBb, 14-12-2021, nr. 20/853
ECLI:NL:CBB:2021:1076
- Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum
14-12-2021
- Zaaknummer
20/853
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CBB:2021:1076, Uitspraak, College van Beroep voor het bedrijfsleven, 14‑12‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
ECLI:NL:CBB:2021:829, Uitspraak, College van Beroep voor het bedrijfsleven, 17‑08‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Verzet)
Uitspraak 14‑12‑2021
Inhoudsindicatie
TOGS. Verweerder heeft zijn beleid op consistente wijze toegepast. Geen sprake van bijzondere omstandigheden die een afwijking van de Beleidsregel rechtvaardigen. Beroep ongegrond.
Partij(en)
uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 20/853
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2021 in de zaak tussen
[naam 1] , te [plaats] , appellante
(gemachtigde: [naam 2] ),
en
de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder
(gemachtigden: mr. S.M. Piron en mr. C. Cromheecke).
Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante voor een tegemoetkoming van € 4.000,- op grond van de Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (Beleidsregel) afgewezen.
Bij besluit van 25 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft aanvullende stukken ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2021. Namens appellante is [naam 3] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
Aanleiding van deze procedure
1. Appellante heeft een aanvraag voor een tegemoetkoming op basis van de Beleidsregel ingediend voor haar onderneming met KvK-nummer 58923241.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat de onderneming van appellante op 15 maart 2020 niet stond ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK). Dit is overeenkomstig artikel 2, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 1, onderdeel a, van de Beleidsregel, een voorwaarde om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming. Het is aan appellante te wijten dat zij op 15 maart 2020 niet stond ingeschreven. Van bijzondere omstandigheden die maken dat verweerder ten gunste van appellante zou moeten afwijken van de Beleidsregel is niet gebleken.
Standpunt appellante
3. Appellante voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met (de geest van) de Beleidsregel. Door de regelgever is beoogd om ondernemingen die het als gevolg van de maatregelen moeilijk hebben tegemoet te komen. Appellante is actief op het gebied van catering en, ondanks dat zij op 15 maart 2020 niet stond ingeschreven, dient zij gelet op de bedoeling van de Beleidsregel wel in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming. Verder is in het geval van appellante sprake van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het is immers niet aan appellante, maar aan Stichting Postadres Nederland te wijten dat de onderneming van appellante is uitgeschreven uit het handelsregister van de KvK. Deze Stichting heeft het verzoek tot uitschrijving van de onderneming ingediend bij de KvK. Het was echter nooit de bedoeling van appellante om de onderneming uit te schrijven. Dit blijkt ook uit het gegeven dat de onderneming op 15 maart 2020 nog actief was. Gelet hierop moet verweerder volgens appellante een uitzondering maken en alsnog aan haar de tegemoetkoming toekennen.
Standpunt verweerder
4. In zijn verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat van bijzondere omstandigheden bijvoorbeeld sprake kan zijn indien de ondernemer aannemelijk kan maken dat hij als direct gevolg van de maatregelen dan wel de adviezen op 15 maart 2020 niet stond ingeschreven in het handelsregister van de KvK, of indien is vast komen te staan dat de onjuiste registratie op de peildatum het directe gevolg is van een fout van de KvK. Verweerder stelt zich op het standpunt dat beide omstandigheden in het geval van appellante niet aan de orde zijn. De door Stichting Postadres Nederland bij de KvK ingediende opgave tot opheffing van de onderneming, is door appellante ingevuld en ondertekend. Verweerder verwijst ook naar de brief van de KvK van 3 juni 2020. Uit die brief volgt dat de opgave van opheffing volgens de KvK aan de wettelijke eisen voldeed. Verweerder is dan ook van oordeel dat de uitschrijving van de onderneming wel aan appellante te wijten is. Het geschil tussen Stichting Postadres Nederland en appellante, wat daar verder ook van zij, is iets waar verweerder in het kader van de tegemoetkoming op grond van de Beleidsregel geen betekenis aan kan toekennen. Verweerder ziet dan ook in de (omstandigheden rondom de) uitschrijving niet een bijzondere omstandigheid die maakt dat hij dient af te wijken van artikel 2, in samenhang gelezen met artikel 1, van de Beleidsregel.
Beoordeling door het College
5. Het College heeft verschillende uitspraken gedaan over de Beleidsregel. Het College verwijst naar de uitspraken van 22 december 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:992, ECLI:NL:CBB:2020:993, ECLI:NL:CBB:2020:994 en ECLI:NL:CBB:2020:995). Daarin is onder meer geoordeeld dat de Beleidsregel moet worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. Dit houdt in dat de rechter alleen kan toetsen of het beleid op consistente wijze is toegepast.
6. Net als in genoemde uitspraken heeft verweerder zijn beleid in dit geval op consistente wijze toegepast. Niet de feitelijke activiteiten, maar wat op de peildatum is geregistreerd in het handelsregister is leidend. De ondernemer is verantwoordelijk voor een juiste inschrijving in het handelsregister. In het geval van appellante heeft verweerder de aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van de Beleidsregel dan ook terecht afgewezen omdat de onderneming van appellante op 15 maart 2020 niet stond ingeschreven in het handelsregister van de KvK.
7. Het College volgt verweerder verder in het standpunt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die een afwijking van de Beleidsregel rechtvaardigen. Onder verwijzing naar de door appellante ingevulde en ondertekende opgave tot opheffing van de onderneming, concludeert verweerder dat de uitschrijving van de onderneming voldeed aan de wettelijke eisen. Door appellante is niet aannemelijk gemaakt dat de uitschrijving niet zou hebben voldaan aan de wettelijke eisen. Naar het oordeel van het College kan aan de omstandigheden rondom de uitschrijving die door appellante zijn aangedragen geen betekenis worden toegekend in het kader van de tegemoetkoming op grond van de Beleidsregel. Een geschil over de rechtmatigheid van de uitschrijving van de onderneming uit het handelsregister kan door appellante desgewenst aan de civiele rechter worden voorgelegd. Voor de hier aan de orde zijnde beoordeling is de uitschrijving een gegeven. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. drs. L. van Loon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 december 2021.
De voorzitter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitspraak 17‑08‑2021
Inhoudsindicatie
Tegemoetkoming
Partij(en)
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 20/853
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 augustus 2021 op het verzet van
[naam BV] , te [plaats] , appellante
Procesverloop
Namens appellante heeft haar (enige) beherend vennoot [naam] beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar van de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 25 september 2020.
Bij uitspraak van 8 juni 2021 heeft het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft tegen de uitspraak van 8 juni 2021 verzet gedaan.
Overwegingen
1. Het College heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat appellante, na bij griffiersbrief van 28 februari 2021 in de gelegenheid te zijn gesteld (alsnog) griffierecht te betalen, dat niet heeft gedaan.
2. In verzet is gebleken dat appellante niet in verzuim is geweest. Het verzet moet daarom gegrond worden verklaard.
3. Nu het verzet gegrond wordt verklaard, vervalt de uitspraak van
8 juni 2021 en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet is geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van
F.L. van Haeften, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken
op 17 augustus 2021.
w.g. T.G.M. Simons w.g. F.L. van Haeften