Hof 's-Hertogenbosch, 08-09-2015, nr. HD 200.161.865/01
ECLI:NL:GHSHE:2015:3474
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
08-09-2015
- Zaaknummer
HD 200.161.865/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2015:3474, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 08‑09‑2015; (Hoger beroep, Verwijzing na Hoge Raad)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHARL:2013:BY9671
Na prejudiciële beslissing van: ECLI:NL:HR:2014:1627
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑09‑2015
Inhoudsindicatie
onrechtmatige daad sponsorovereenkomst
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.161.865/01
arrest van 8 september 2015
in de zaak van
Eneco Holding N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als Eneco,
advocaat: mr. M. van Hooijdonk te Amsterdam,
tegen
1. Stichting Ronde van Nederland,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. International Cycling Sports Organisation B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
hierna gezamenlijk aan te duiden als de Stichting c.s. en afzonderlijk als respectievelijk de Stichting en ICSO;
advocaat: mr. T.E.P.A. Lam te Nijmegen,
op het bij exploot van dagvaarding van 18 oktober 2011 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van de rechtbank Arnhem van 19 mei 2010 en 29 juni 2011, gewezen tussen (onder meer) Eneco als gedaagde en de Stichting c.s. als eiseressen.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 194867/HA ZA 10-34)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 29 januari 2013, waarbij het vonnis d.d. 29 juni 2011 van de rechtbank Arnhem zowel in principaal appel als in incidenteel appel is bekrachtigd;
- -
het arrest d.d. 11 juli 2014 van de Hoge Raad, waarbij het arrest van 29 januari 2013 van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is vernietigd en het geding is verwezen naar dit gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing;
- -
de oproeping d.d. 15 december 2014 van Eneco door de Stichting c.s. om voort te procederen;
- -
de memorie na verwijzing van de Stichting c.s. met producties;
- -
de memorie na verwijzing Hoge Raad van Eneco met productie 51;
- -
het pleidooi van 29 juni 2015, waarbij beide partijen een pleitnota hebben overgelegd en bij aktes producties in het geding hebben gebracht (Eneco prod. 52 en 53 en de Stichting c.s. prod. 52 tot en met 63).
Het hof heeft aan het einde van het pleidooi bepaald dat op bovenvermelde stukken uitspraak wordt gedaan op 8 september 2015.
3. De beoordeling
in principaal en incidenteel hoger beroep
3.1.1
De Stichting c.s. hebben bij de rechtbank Arnhem een aantal vorderingen ingesteld jegens Eneco ( en een aantal andere partijen, die in hoger beroep geen rol meer spelen), waaronder (kort weergegeven)
a. een verklaring voor recht dat Eneco tot een bedrag van € 200.000,-- aan dwangsommen heeft verbeurd aan zowel de Stichting als ICSO, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover;
b. een verklaring voor recht dat Eneco onrechtmatig heeft gehandeld jegens de Stichting en ICSO door primair inbreuk te maken op de rechten van de Stichting en ICSO, althans subsidiair jegens hen te handelen in strijd met hetgeen krachtens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, met veroordeling van Eneco tot vergoeding van de door de Stichting en ICSO geleden schade, nader op te maken bij staat;
c. een verbod voor Eneco om de vaste relaties van de Stichting direct of indirect te benaderen voor een mede door Eneco te organiseren wielerronde, op straffe van dwangsommen.
Bij vonnis van 29 juni 2011 heeft de rechtbank met betrekking tot de hierboven onder b. weergegeven vordering voor recht verklaard dat Eneco onrechtmatig jegens de Stichting en ICSO heeft gehandeld door jegens hen te handelen in strijd met hetgeen haar krachtens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt en Eneco veroordeeld tot vergoeding van de door de Stichting en ICSO geleden schade, nader op te maken bij staat. De rechtbank heeft de overige vorderingen (waaronder de hierboven sub a. en c. weergegeven vorderingen) jegens Eneco afgewezen en de proceskosten tussen Eneco enerzijds en de Stichting en ICSO anderzijds gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.1.2
Eneco heeft in principaal appel zes grieven aangevoerd tegen – kort gezegd – een aantal overwegingen die hebben geleid tot voornoemde verklaring voor recht en de veroordeling tot het betalen van schadevergoeding. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in principaal appel onder aanvulling van gronden de beslissing van de rechtbank bekrachtigd bij arrest van 29 januari 2013.
De Stichting c.s. hebben in incidenteel appel een grief aangevoerd tegen de afwijzing van hun vordering jegens Eneco met betrekking tot de verbeurde dwangsommen. Ook deze beslissing van de rechtbank is door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij arrest van 29 januari 2013 bekrachtigd.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft Eneco in de kosten van het principaal appel veroordeeld en de Stichting en ICSO in de kosten van het incidenteel appel.
3.1.3
Eneco heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen de beslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in het principaal appel. De Hoge Raad heeft bij arrest van 11 juli 2014 het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigd en de zaak verwezen naar dit hof.
3.2
Het hof dient thans derhalve met inachtneming van hetgeen de Hoge Raad in zijn arrest van 11 juli 2014 heeft overwogen de grieven van Eneco in het principaal appel tegen de veroordeling door de rechtbank Arnhem (zie 3.1.1 hierboven) opnieuw te beoordelen. Deze grieven richten zich tegen de overwegingen 4.19 tot en met 4.24 van het vonnis d.d. 29 juni 2011 en hebben de strekking dat de vordering ten onrechte is toegewezen. Het hof zal gelet daarop de grieven hierna gezamenlijk behandelen door deze vordering van de Stichting opnieuw te beoordelen.
3.3
Het hof zal bij zijn oordeel uitgaan van dezelfde feiten als het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in zijn arrest van 29 januari 2013 en daarmee als de rechtbank in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.6 in het vonnis van 29 juni 2011. Voor zover thans nog van belang gaat het om het volgende.
a. Sinds het midden van de jaren zeventig van de vorige eeuw hebben de Stichting en haar rechtsvoorgangster de meerdaagse profwielerwedstrijd Ronde van Nederland georganiseerd op basis van licenties van de landelijke wielerfederaties. Eneco was vanaf 2001 als hoofdsponsor verbonden aan de Ronde van Nederland.
b. In 2004 heeft de internationale wielerfederatie Union Cycliste Internationale (hierna: UCI) het profwielrennen gereorganiseerd en diverse wedstrijdvormen samengevoegd in de zogeheten Protour. Bij die gelegenheid is de Benelux Tour ontstaan en is de Ronde van Nederland opgehouden te bestaan.
c. De voor de Benelux Tour benodigde licentie is door UCI verleend aan de Stichting en de vereniging zonder winstoogmerk naar Belgisch recht Belgium Road Runners Club (hierna: BRRC).
d. De Stichting en BRRC hebben hun onderlinge verhouding geregeld in een op 16 november 2004 gesloten licentieovereenkomst. Volgens art. 5 van die overeenkomst hebben partijen zich verbonden na verloop van de geldigheidsduur van de licentie van vier jaren uitsluitend gezamenlijk een nieuwe licentieaanvraag te doen.
Art. 2 van de oprichtingsakte van de v.o.f. van 4 maart 2005 bepaalt dat de vennootschap is aangegaan voor bepaalde tijd, te weten voor de duur van de licentie, eventuele verlengingen daaronder begrepen. Art. 12.1.2 regelt de mogelijkheid van tussentijdse opzegging door een vennoot indien, gelet op de gedragingen van de andere vennoot, in redelijkheid voortzetting van de vennootschap niet kan worden gevergd. Volgens art. 12.2 geldt dan een opzegtermijn van drie maanden.
g. Op 15 maart 2005 is tussen de v.o.f. en Eneco een sponsorovereenkomst gesloten. In die overeenkomst heeft de v.o.f. aan Eneco het recht gegeven om op te treden als de enige titelsponsor en naamgever van de Benelux Tour, waarvan de naam werd gewijzigd in Eneco Tour. Art. 2 van de sponsorovereenkomst houdt in dat zij is aangegaan voor de duur van vier edities van de Eneco Tour, met de mogelijkheid van verlenging.
h. Als gevolg van een reeks incidenten is de verhouding tussen de Stichting, ICSO en [directeur 1 V.O.F. (ISCO)] enerzijds en Bora, BBRC, [directeur 2 V.O.F. (Bora)] en Eneco anderzijds verstoord geraakt. Bij brief van 11 augustus 2006 aan de directeuren van de v.o.f., [directeur 1 V.O.F. (ISCO)] en [directeur 2 V.O.F. (Bora)] , heeft Eneco de sponsorovereenkomst met onmiddellijke ingang opgezegd. Omdat de jaargang van 2006 van de Eneco Tour voor de deur stond heeft Eneco de opzegging van de sponsorovereenkomst vervolgens opgeschort tot 24 augustus 2006.
i. Bij ongedateerde brief – volgens de Stichting en ICSO op 2 november 2006 door hen ontvangen – hebben Bora en BRRC de v.o.f. opgezegd op grond van art. 12.1.2 van de vennootschapsakte. Op 6 november 2006 heeft ook ICSO de v.o.f. opgezegd.
j. Vervolgens zijn tussen de diverse betrokken partijen enkele procedures gevoerd. Een door de Stichting c.s. aanhangig gemaakt kort geding tegen Bora, BRRC en Eneco heeft geleid tot een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 3 januari 2007, waarin Eneco is verboden om “actief bij te dragen aan de exploitatie van de licentie voor de organisatie van de Eneco Tour door Bora en BRRC buiten verband van de v.o.f. “, op straffe van een dwangsom. Tegen dit vonnis is geen rechtsmiddel aangewend.
k. Daarop hebben partijen een ongedateerde vaststellingsovereenkomst gesloten, die ertoe strekte om de organisatie van de jaargangen 2007 en 2008 van de Benelux Tour (inmiddels: Eneco Tour) tot een goed einde te brengen. (Het hof zal hierna de door de v.o.f. in 2005 tot en met 2008 georganiseerde wielerwedstrijd aanduiden als de Eneco Tour.)
l. Bij brief van 24 december 2007 heeft Eneco aan de v.o.f. bericht dat het haar voornemen was om “ook na de editie van de Tour in 2008 in principe verbonden te blijven aan een wielerevenement onder deze naam”, onder het voorbehoud “dat de voorbereiding en het verloop van de editie 2008 eenzelfde goed organisatorisch verloop zullen kennen als de Eneco Tour van 2007.”
m. Bij brief van 22 april 2008 heeft Eneco aan de v.o.f. meegedeeld:
“Eneco heeft na uitvoerig beraad besloten niet door te gaan met de sponsoring van de Eneco Tour op basis van de huidige organisatiestructuur. Eneco wenst in de plaats daarvan zelf een aanvraag in te dienen voor een eigen licentie, die recht geeft op de organisatie van de Eneco Tour in de periode na 2008 in een nieuwe structuur.”
n. Eneco heeft op 9 juli 2008 bij UCI een aanvraag voor een licentie ingediend. De aanvraag vermeldt als “Actual Event Organizer” de Belgische vennootschap Golazo Sports N.V. (hierna: Golazo). Ook de Stichting heeft een licentieaanvraag gedaan.
o. De licentiecommissie van de UCI heeft op 4 december 2008 een ProTourlicentie verleend aan Eneco voor een periode van vier jaren, van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2012. De licentieaanvraag van de Stichting is afgewezen.
p. De Stichting heeft de afwijzing van haar licentieaanvraag en de toewijzing van de licentie aan Eneco tevergeefs aangevochten bij het Court of Arbitration for Sport (hierna: CAS) te [plaats] .
3.4
De Stichting c.s. hebben aan de thans te beoordelen vordering onder meer ten grondslag gelegd dat zij sedert zeer lange tijd in week 34 van ieder jaar een wielerwedstrijd met de naam Ronde van Nederland hebben georganiseerd. De sedert 2005 georganiseerde Eneco Tour was volgens de Stichting c.s. een voortzetting van de Ronde van Nederland. De Stichting c.s. hebben gesteld dat zij door het organiseren van aanvankelijk de Ronde van Nederland en daarna de Eneco Tour een aanzienlijke waarde hebben gecreëerd, bestaande in know how en goodwill, en in publiciteits- en reclamewaarde. De Stichting c.s. hebben naar hun zeggen hier exclusieve rechten op. Voorts voeren de Stichting c.s. aan dat zij ”eigenaar” zijn van dan wel exclusieve rechten hebben op de organisatie van wielerrondes als de Eneco Tour in week 34 van enig jaar. De Stichting c.s. voeren aan dat Eneco inbreuk heeft gemaakt op deze vermogensrechten door zonder hun instemming en zonder een vergoeding aan te bieden een licentie bij UCI aan te vragen voor het organiseren van een wielerwedstrijd als de Eneco Tour. De Stichting c.s. wijzen er op dat Eneco in haar licentieaanvrage zich ten onrechte heeft voorgedaan als “owner” van de Eneco Tour. Ten slotte voeren de Stichting c.s. nog aan dat Eneco en “de Belgen” (het hof begrijpt dat hiermee BRRC en Bora worden bedoeld) hebben samengespannen om de Stichting en ICSO buitenspel te zetten en zich de “bruidsschat” van de Stichting toe te eigenen.
Subsidiair voeren de Stichting c.s. aan dat Eneco hiermee heeft gehandeld in strijd met de betamelijkheid in het maatschappelijk verkeer.
3.5
Voor zover de Stichting c.s. aan hun vordering ten grondslag leggen dat zij een exclusief recht, vergelijkbaar met het eigendomsrecht, hebben op de organisatie van een met de Eneco Tour vergelijkbaar wielertoernooi in week 34 van enig jaar, is deze stelling naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Het hof wijst er op dat de Stichting c.s. zich hierbij kennelijk beroepen op een absoluut, tegenover een ieder in te roepen, recht op het organiseren van een dergelijke wielerronde.
De enkele omstandigheid dat de Stichting sedert lange tijd een Ronde van Nederland heeft georganiseerd in week 34 van ieder jaar, brengt niet zonder meer mee dat de Stichting hiermee een absoluut en exclusief recht heeft op de organisatie van een met de Ronde van Nederland vergelijkbaar toernooi in week 34. De stelling van de Stichting c.s., dat in al die jaren bij de organisatoren een zekere know how is ontstaan en dat er voorts een goodwill ontstond die voor de organisatoren vermogenswaarde had, maakt dit niet anders nu deze omstandigheden, ieder afzonderlijk of in onderlinge samenhang bezien niet meebrengen dat aan de Stichting c.s. een subjectief (vermogens)recht toekomt met de inhoud en (absolute en exclusieve) strekking in de door de Stichting c.s. gestelde zin. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de Stichting c.s. niet voldoende duidelijk hebben gemaakt dat en op welke wijze aan vermogensbestanddelen van de door haar uitgevoerde onderneming belichaamde goodwill is verbonden. Voor zover de Stichting c.s. ervan uitgaan dat de door haar bedoelde onbelichaamde goodwill kan worden aangemerkt als een 9subjectief) vermogensrecht, vindt deze stelling geen steun in het recht en gaat het hof voorbij aan het betoog van de Stichting c.s. nu de vordering niet op die grondslag toewijsbaar is omdat in zoverre geen sprake kan zijn van een rechtsinbreuk.
Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat de Eneco Tour een voortzetting is van de Ronde van Nederland, brengt deze stelling van de Stichting c.s. gelet op het voorgaande dus niet mee dat de Stichting c.s. “eigenaar” is van de Eneco Tour of een daarmee vergelijkbare wielerwedstrijd in week 34 van enig jaar.
Ten overvloede derhalve wijst het hof er op dat de Stichting c.s. onvoldoende hebben onderbouwd dat de Eneco Tour, zoals georganiseerd door de v.o.f. in de jaren 2005 tot en met 2008, feitelijk een voortzetting was van de Ronde van Nederland. Het hof verwijst hiervoor naar de reorganisatie van de internationale wielerwedstrijden door UCI in 2004 en de toen ontstane ProTour; één van de voorwaarden voor het verkrijgen van een ProTourlicentie was de samenwerking tussen een Nederlandse en een Belgische organisator. De omstandigheid dat de licentiecommissie van de UCI bij de licentieverlening aan de Stichting en BRRC mogelijk is uitgegaan van de in het verleden door de Stichting in week 34 georganiseerde Ronde van Nederland alsmede de omstandigheid, dat de Eneco Tour in week 34 werd georganiseerd en dat de Ronde van Nederland sedertdien niet meer is georganiseerd, maken dit oordeel niet anders.
Het hof passeert derhalve als niet relevant bewijsaanbiedingen met betrekking tot deze stelling.
Het hof zal in het navolgende ervan uitgaan dat de Stichting c.s. geen absoluut en exclusief recht hebben op de organisatie van de Ronde van Nederland of van de Eneco Tour.
3.6
De Stichting c.s. verwijten Eneco voorts dat zij bij het aanvragen van de ProTourlicentie zich tegenover de UCI ten onrechte heeft voorgedaan als “owner” van de Eneco Tour.
Eneco heeft dit gemotiveerd betwist; zij heeft in het vakje achter het woord “owner” slechts haar naam genoemd om aan te geven dat zij als licentiehouder en niet als feitelijke organisator zou optreden.
Het hof verwerpt dit verwijt van de Stichting c.s. op de volgende gronden.
Voor zover de Stichting c.s. met het woord “ten onrechte” beogen aan te geven dat niet Eneco maar de Stichting de eigenaar is van de Eneco Tour faalt deze stelling; het hof verwijst hiervoor naar 3.5 van dit arrest.
Voor zover de Stichting c.s. met deze stelling beogen aan te geven dat Eneco de UCI heeft misleid omdat zij niet de “owner” of organisator van de in 2005 tot en met 2008 georganiseerde Eneco Tour was, geldt het volgende. Eneco heeft in de begeleidende brief bij de licentieaanvrage (prod. 19 van de Stichting c.s.) geschreven: ”As we are not the current licence-holder for this event, we would like to provide you with additional information, in which we want to point out the reasons for our application”. Voorts heeft Eneco in “Enclosure” 3 van de licentieaanvraag haar betrokkenheid bij wielerevenementen vermeld en daarbij aangegeven dat zij uitsluitend als sponsor betrokken is geweest bij de in 2005 tot en met 2008 georganiseerde Eneco Tour. Met deze toelichting in de begeleidende brief en in de bijlage valt naar het oordeel van het hof niet te concluderen dat Eneco met het enkele woord “owner” getracht heeft op listige wijze - en ten nadele van de Stichting c.s. – de ProTourlicentie te verkrijgen voor een door haar te organiseren wielerwedstrijd.
Het hof gaat derhalve verder voorbij aan deze stelling.
3.7
De Stichting c.s. hebben voorts aangevoerd dat “de Belgen” en Eneco onder één hoedje hebben gespeeld teneinde te bewerkstelligen dat de Stichting c.s. niet langer de Eneco Tour zouden kunnen organiseren. Hiertoe hebben Eneco en Bora/BRRC een constructie bedacht, hierin bestaande dat Eneco zelfstandig een ProTourlicentie zou aanvragen, waarbij Golazo haar als feitelijk organisator zou bijstaan, aldus de Stichting c.s. Golazo dient volgens de Stichting c.s. met Bora/BRRC vereenzelvigd te worden omdat Golazo bij de organisatie van de Eneco Tour vanaf 2009 feitelijk dezelfde personen heeft ingeschakeld als Bora/BRRC ten tijde van het organiseren van de Eneco Tour in 2005 tot en met 2008. In dat kader verwijten de Stichting c.s. Eneco voorts dat zij pas bij brief van 22 april 2008 (prod. 13 inl. dagv.) aan de v.o.f. heeft meegedeeld dat zij niet langer als sponsor wilde optreden voor de door de v.o.f. na 2008 te organiseren wielerrondes en dat het op zo korte termijn onmogelijk was om een nieuwe sponsor te verkrijgen. Volgens de Stichting c.s. heeft Eneco op deze wijze ten onrechte de ProTourlicentie verkregen, is de eigen aanvrage van de Stichting c.s. voor een ProTourlicentie ten onrechte afgewezen en heeft de CAS ten onrechte de beslissing van het UCI bekrachtigd. Het hof zal deze verwijten in de onderdelen 3.8.1 tot en met 3.8.4 bespreken.
3.8.1
Naar het oordeel van het hof hebben de Stichting c.s. onvoldoende gesteld om te concluderen dat “de Belgen” in dit kader onrechtmatig hebben gehandeld jegens de Stichting c.s. of dat BRRC te kort geschoten is in de nakoming van de licentieovereenkomst met de Stichting. De rechtbank heeft in het beroepen vonnis (mede) een aantal vorderingen van de Stichting c.s. jegens Bora, BRRC en Golazo, gebaseerd op een dergelijke grondslag, beoordeeld en deze alle afgewezen. In de onderhavige appelprocedure hebben de Stichting c.s. niet aangevoerd dat dit oordeel van de rechtbank in een (andere) hoger beroepprocedure is gewijzigd. De Stichting c.s. hebben overigens onvoldoende concreet gesteld op welke andere wijzen Bora, BRRC en/of Golazo onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld of tekort geschoten zijn in de nakoming van enige overeenkomst.
Voor zover de Stichting c.s. derhalve bedoelen te betogen dat Eneco bewust gebruik heeft gemaakt van een contractuele tekortkoming van BRRC of van een onrechtmatige daad van Bora, BRRC of Golazo jegens de Stichting c.s., hebben zij dit onvoldoende onderbouwd. Voor zover de vordering van de Stichting c.s. gebaseerd is op een dergelijke grondslag is deze niet voor toewijzing vatbaar.
3.8.2
Voor zover de Stichting c.s. aan Eneco verwijten dat Eneco onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door pas in een laat stadium aan de v.o.f. mee te delen dat zij niet langer als sponsor wilde optreden zodat een nieuwe licentieaanvrage van de v.o.f. of de Stichting c.s. bij gebreke van een nieuwe sponsor gedoemd was te mislukken, geldt het volgende.
De sponsorovereenkomst tussen Eneco en de v.o.f. gold voor de duur van vier edities van de Eneco Tour, met de mogelijkheid van verlenging. Bij brief van 24 december 2007 (prod. 12 inl dagv.) heeft Eneco aan de v.o.f meegedeeld dat “wij voornemens zijn om ook na de editie van de ENECO Tour in 2008 in principe verbonden te blijven aan een wielerevenement onder deze naam. Deze intentie staat onder het voorbehoud, dat de voorbereiding en het verloop van de editie 2008 eenzelfde goed organisatorisch verloop zullen kennen als de ENECO Tour van 2007. (…) Ten aanzien van de aanvang van de gesprekken om tot concrete verlenging van de sponsorovereenkomst te komen, verzoeken wij u om ons voor 1 februari 2008 nader te informeren over een geschikt aanvangstijdstip daarvoor. (…)”
In haar brief van 22 april 2008 (prod. 13 inl. dagv.) deelt Eneco aan de v.o.f. mee dat zij na uitvoerig beraad besloten heeft om niet door te gaan met de sponsoring van de Eneco Tour op basis van de huidige organisatiestructuur. In deze brief zet Eneco uiteen dat tijdens de voorbereidingen van de Eneco Tour 2008 wederom organisatorische problemen zijn ontstaan.
Naar het oordeel van het hof hebben de Stichting c.s. onvoldoende onderbouwd dat Eneco hierbij onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Op grond van art. 2.1 van de sponsorovereenkomst eindigde deze van rechtswege twee maanden na afloop van de Eneco Tour 2008. Er is derhalve geen sprake van een (voortijdige) opzegging van de sponsorovereenkomst door Eneco in 2007 of 2008. De intentie van Eneco, zoals weergegeven in haar brief van 24 december 2007 en conform art. 2.2 van de sponsorovereenkomst, was weliswaar gericht op besprekingen om tot een hernieuwd sponsorschap te komen, maar deze intentie bevatte ook een duidelijk voorbehoud. Mede gelet op de vele samenwerkingsproblemen tussen de diverse bij de Eneco Tour betrokken partijen, resulterend in een aantal gerechtelijke procedures, dient een dergelijk voorbehoud serieus te worden genomen. Op grond hiervan kan naar het oordeel van het hof niet geconcludeerd worden dat Eneco eind december 2007 zonder meer heeft toegezegd voor de volgende edities van de wielerrondes wederom als sponsor te zullen optreden en hadden de Stichting c.s. zich dit in redelijkheid voldoende moeten realiseren. De Stichting c.s. hebben onvoldoende aangevoerd om te concluderen dat Eneco met de brief van 24 december 2007 de v.o.f. bewust op het verkeerde been heeft willen zetten, teneinde te bewerkstelligen dat de v.o.f. geen nieuwe sponsors zou gaan zoeken. Evenmin valt uit hetgeen de Stichting c.s. hebben aangevoerd af te leiden dat Eneco in haar brief van 22 april 2008 op volstrekt andere gronden, dan die kunnen vallen onder het hiervoor geciteerde voorbehoud, aan de v.o.f. heeft meegedeeld af te zien van verdere samenwerking. De enkele stelling van de Stichting c.s., dat ”na opzegging door de sponsor de Stichting één jaar de gelegenheid zou hebben om een nieuwe sponsor te zoeken” is gemotiveerd betwist door Eneco en niet nader onderbouwd of te bewijzen aangeboden door de Stichting c.s. Het hof zal derhalve verder aan die stelling voorbij gaan.
Het hof kan in het midden laten of de gebreken in de samenwerking tussen Eneco en de v.o.f. zijn te wijten aan Eneco of aan personen, die binnen de invloedsfeer van de Stichting c.s. vallen, nu dit niet van doorslaggevend belang is voor de vraag of Eneco vrijwillig een nieuwe sponsorovereenkomst zou willen aangaan onder het toenmalige samenwerkingsverband. Bewijsaanbiedingen op dit vlak passeert het hof derhalve als niet relevant.
3.8.3
BRRC had zich contractueel jegens de Stichting verbonden om een nieuwe aanvrage voor een ProTourlicentie voor een wielerronde uitsluitend gezamenlijk in te dienen. Het is echter niet BRRC, maar Eneco geweest die de nieuwe licentieaanvrage heeft ingediend. De omstandigheid dat Eneco hierbij Golazo als feitelijk organisator heeft aangewezen en dat er tussen Golazo, BRRC en Bora nauwe personele relaties bestonden, brengen nog niet zonder meer mee dat Eneco bij de licentieaanvrage op onoirbare wijze – laat staan op een wijze die in strijd is met hetgeen in het maatschappelijk verkeer als betamelijk wordt geacht – jegens de Stichting c.s. heeft gehandeld. Dit oordeel wordt niet anders indien ervan wordt uitgegaan dat de vanaf 2009 door Eneco/Golazo te organiseren wielerrondes een sterke gelijkenis vertonen met de in 2005 tot en met 2008 georganiseerde Eneco Tour en dat Golazo de know how heeft ingekocht van personen/organisaties, die bij de organisatie van de Eneco Tour betrokken waren geweest. Evenmin valt in te zien waarom zulke verschillende organisaties (met verschillende doelstellingen) in deze procedures met elkaar vereenzelvigd zouden moeten worden. Ten slotte acht het hof in dit verband niet van doorslaggevend belang dat Eneco sedert zeer lange tijd de Ronde van Nederland en daarna gedurende vier edities de Eneco Tour heeft gesponsord.
3.8.4
Gelet op het voorgaande hebben de Stichting c.s. onvoldoende aangevoerd om de conclusie te rechtvaardigen dat Eneco in 2008 onrechtmatig jegens de Stichting c.s. heeft gehandeld door geen nieuw sponsorschap met de v.o.f. aan te gaan en tegelijk stappen te ondernemen om zelf een ProTourlicentie te verkrijgen voor een onder haar verantwoordelijkheid te organiseren wielerronde, vergelijkbaar met de Eneco Tour zoals deze in de jaren 2005 tot en met 2008 was georganiseerd.
3.9
Ten slotte verwijten de Stichting c.s. nog aan Eneco dat zij ten tijde van het organiseren van de wielerronde in 2009 de vermogensrechten van de Stichting heeft geschonden; de Stichting c.s. zijn door deze handelwijze van Eneco geheel beroofd van hun inkomsten. Naar het oordeel van het hof valt niet in te zien waarom Eneco - of enige andere organisator – bij de organisatie van de wielerronde 2009 met ProTourlicentie niet (ten dele) dezelfde gemeentes kon aandoen of de wielerronde over dezelfde routes kon laten lopen of gebruik kon maken van dezelfde ervaringsdeskundigen of reclamecontracten kon afsluiten met dezelfde bedrijven als in het verleden bij de Eneco Tour was geschied. De Stichting c.s. hadden immers niet een absoluut recht hierop. Mogelijk hadden de Stichting c.s. deze know how/goodwill kunnen verkopen aan een nieuwe organisator, maar dit enkele feit betekent niet dat het Eneco als de nieuwe organisator niet toegestaan was zelf gebruik te maken van ervaringsdeskundigen.
Nu niet is komen vast te staan dat Eneco enig recht van de Stichting c.s. heeft geschonden of enige onrechtmatige daad jegens de Stichting c.s. heeft gepleegd, is het verlies van inkomsten voor de Stichting louter het gevolg van het niet langer organiseren van een dergelijke wielerronde.
3.10
De conclusie uit het voorgaande is dat de Stichting c.s. onvoldoende hebben gesteld om aan te nemen dat Eneco zich jegens de Stichting c.s. verwijtbaar heeft gehandeld. Gelet daarop zal het hof voorbijgaan aan de zeer diverse bewijsaanbiedingen, nu de stellingen van de Stichting c.s. – indien bewezen – niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
3.11
Het voorgaande brengt mee dat de grieven in het principaal appel slagen en dat het vonnis d.d. 29 juni 2011, waarvan beroep, vernietigd dient te worden voor zover daarbij de vordering van de Stichting c.s. is toegewezen, derhalve de onderdelen 5.1 en 5.2 van het dictum. Opnieuw rechtdoende zal het hof deze vordering van de Stichting c.s. jegens Eneco afwijzen.
Het voorgaande brengt voorts mee dat alle vorderingen van de Stichting c.s. jegens Eneco in eerste aanleg zijn afgewezen, zodat er geen plaats is voor compensatie van proceskosten. Ook de beslissing in 5.3 van het dictum van het vonnis van 29 juni 2011 dient derhalve vernietigd te worden. Opnieuw rechtdoende zullen de Stichting c.s. veroordeeld worden in de kosten van de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Eneco.
Eneco zal niet ontvankelijk verklaard worden in haar appel tegen het tussenvonnis d.d. 19 mei 2010 van de rechtbank Arnhem, nu de grieven zich niet tegen dit tussenvonnis richten.
In het principaal appel dient de Stichting c.s. als de geheel in het ongelijk gestelde partij veroordeeld te worden in de kosten van het principaal appel aan de zijde van Eneco.
Met het oog op de redelijke termijn voor nakoming als bedoeld in artikel 6:82 lid 1 BW, zal het hof de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten eerst vanaf veertien dagen na de dag van deze uitspraak toewijzen.
3.12
De incidentele grief van de Stichting c.s. is gericht tegen de afwijzing van hun vorderingen jegens Eneco met betrekking tot de dwangsommen (zie hierboven 3.1.1. sub a). Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft deze grief verworpen in 4.22 van zijn arrest van 29 januari 2013. Tegen deze beslissing is geen beroep in cassatie ingesteld terwijl deze beslissing evenmin voortbouwt op een door de Hoge Raad vernietigde beslissing, zodat het hof in deze verwijzingsprocedure dient uit te gaan van voornoemde beslissing in 4.22 van het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, evenals van de beslissing omtrent de proceskosten in incidenteel appel. Voor alle duidelijkheid overweegt het hof dat hierbij derhalve niet aan de orde komt de ten overvloede door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gegeven overweging in 4.23 van zijn arrest van 29 januari 2013.
Met het oog op de redelijke termijn voor nakoming als bedoeld in artikel 6:82 lid 1 BW, zal het hof de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten eerst vanaf veertien dagen na de dag van deze uitspraak toewijzen.
4. De uitspraak
Het hof:
op het principaal hoger beroep
verklaart Eneco niet-ontvankelijk in haar appel tegen het tussenvonnis d.d. 19 mei 2010 van de rechtbank Arnhem;
vernietigt het vonnis d.d. 29 juni 2011 van de rechtbank Arnhem, voor zover het betreft de beslissingen in het dictum onder 5.1, 5.2 en 5.3, en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van de Stichting c.s. jegens Eneco af;
veroordeelt de Stichting c.s. in de kosten van de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Eneco, welke kosten het hof begroot op € 263,-- voor verschotten en op € 8.157,50 voor salaris advocaat;
veroordeelt de Stichting c.s. in de kosten van het principaal hoger beroep, welke kosten het hof tot op heden aan de zijde van Eneco begroot op € 770,79 voor verschotten en op
€ 2.776,-- voor salaris advocaat;
op het incidenteel hoger beroep
bekrachtigt het vonnis d.d. 29 juni 2011van de rechtbank Arnhem, voor zover betreft de afwijzing van het meer of anders jegens Eneco gevorderde;
veroordeelt de Stichting c.s. in de kosten van het incidenteel beroep, tot op de uitspraak van dit arrest aan de zijde van Eneco begroot op € 2.632,-- voor salaris advocaat;
op het principaal en incidenteel appel
bepaalt dat de wettelijke rente over de te betalen proceskosten verschuldigd is vanaf veertien dagen na de dag van deze uitspraak;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. T. Rothuizen-van Dijk, C.W.T. Vriezen en M.E. Bruning en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 september 2015.
griffier rolraadsheer