Hof Amsterdam, 08-12-2015, nr. 200.161.125/01
ECLI:NL:GHAMS:2015:5169
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
08-12-2015
- Zaaknummer
200.161.125/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Belastingen van lagere overheden (V)
Fiscaal bestuursrecht (V)
Fiscaal procesrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:5169, Uitspraak, Hof Amsterdam, 08‑12‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:1103, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Rechtsmachtverdeling tussen burgerlijke rechter en bestuursrechter. Ambtshalve vernietiging vonnis rechtbank. Overeenkomst met gemeente waarbij is overeengekomen dat gemeente haar bevoegdheid tot het opleggen van een aanslag toeristenbelasting op een bepaalde manier zal gebruiken. Deze overeenkomst is niet los te zien van de daarop volgende aanslag. Voor belastingplichtige heeft een met voldoende waar¬borgen omklede rechtsgang opengestaan bij de belastingrechter waarin hij de rechtsgeldigheid van de overeenkomst ter discussie had kunnen stellen. Rechtbank had belastingplichtige niet-ontvankelijk moeten verklaren in de ingestelde vordering tot verklaring voor recht. Het hof komt niet toe aan inhoudelijke beoordeling van de grieven.
Partij(en)
arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.161.125/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/553630/HA ZA 13-1709
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 december 2015
inzake
REDERIJ VOLENDAM-MARKEN EXPRESS B.V.,
gevestigd te Volendam, gemeente Edam-Volendam,
appellante,
advocaat: mr. B.W.M. Zegers te Amsterdam,
tegen:
GEMEENTE WATERLAND,
waarvan de zetel is gevestigd te Monnickendam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.J.M. van Dalen te Eindhoven.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna de rederij en de gemeente genoemd.
De rederij is bij dagvaarding van 28 november 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 september 2014, onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen tussen de rederij als eiseres en de gemeente als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 17 november 2015 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Door respectievelijk namens partijen zijn inlichtingen verstrekt.
Ten slotte is arrest gevraagd.
De rederij heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en haar vordering alsnog zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten.
De gemeente heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.
2. Feiten
2.1.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.5 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.2.
De rederij legt zich toe op het vervoeren van personen en goederen tussen de havens van Volendam en Marken.
2.3.
Op 16 december 2010 is in de gemeenteraad van de gemeente de Verordening dagtoeristenbelasting 2011 vastgesteld. Daarin is, voor zover van belang, bepaald:
Artikel 1 Algemeen
Krachtens deze verordening word[t] een belasting geheven ter zake van het houden van dagverblijf zonder overnachten op Marken.
Artikel 3 Belastbaar feit
Ter zake van het houden van verblijf op Marken door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente zijn ingeschreven, wordt onder de naam dagtoerismebelasting ter zake van dagverblijf een directe belasting geheven.
Artikel 4 Belastingplicht
(…)
3. Belastingplichtig is degene die anders dan in het kader van openbaar vervoer als bedoeld in de Wet personenvervoer 2000, door middel van het tegen vergoeding vervoeren van personen naar Marken, personen gelegenheid biedt tot het houden van verblijf als bedoeld in artikel 3.
(…)
5. De belastingplichtige is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene, ter zake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt.
(…)
Artikel 6 Belastingtarief
1. Het tarief bedraagt per persoon per dag € 0,50.
(…)
Artikel 9 Wijze van heffing
De belasting wordt geheven bij wege van een aanslag of door middel van een mondelinge of schriftelijke gedagtekende kennisgeving, onder dat laatste ook verstaan een nota, bon of ander schriftuur.
2.4.
De rederij en de gemeente zijn op 31 januari 2011 een overeenkomst aangegaan, waarin, voor zover van belang, is bepaald:
Artikel 1: Onderwerp vaststelling
Het aantal personen dat door de Rederij in 2011 tegen betaling naar Marken wordt vervoerd, wordt vastgesteld op 125.000 (…).
Artikel 2: Aanslag oplegging
De gemeente legt binnen 2 weken na ondertekening van deze overeenkomst de aanslag dagtoeristenbelasting voor het jaar 2011 op.
Artikel 3: Belastingplicht
De Rederij verklaart de in artikel 2 bedoelde aanslag ad € 62.500,-- te zullen betalen.
Artikel 5: Bezwaar en beroep
De Rederij ziet af van gebruikmaking van de ter beschikking staande rechtsmiddelen met betrekking tot de aanslag dagtoeristenbelasting 2011.
Artikel 7: Geschilbeslechting
Elk geschil betreffende de totstandkoming, uitleg of uitvoering van deze overeenkomst of van nadere overeenkomsten die daaruit mochten voortvloeien, alsmede elk ander geschil ter zake van of in verband met deze overeenkomst, hetzij juridisch, hetzij feitelijk, geen uitgezonderd, zal ter beslechting aan de bevoegde rechter te Amsterdam worden voorgelegd.
2.5.
De aanslag toeristenbelasting voor het belastingjaar 2011 dateert van 31 januari 2011 en vermeldt de in de overeenkomst genoemde gegevens met betrekking tot aantal personen en verschuldigd bedrag.
2.6.
Met betrekking tot het kalenderjaar 2012 heeft de gemeenteraad van de gemeente de zogenoemde Verordening dagtoeristenbelasting 2012 vastgesteld. De bepalingen van die verordening zijn (vrijwel) gelijkluidend aan die van de Verordening dagtoeristenbelasting 2011.
2.7.
De rederij en de gemeente zijn op 20 februari 2012 met betrekking tot het jaar 2012 een overeenkomst aangegaan waarvan de inhoud (vrijwel) gelijk is aan de onder 2.4 bedoelde overeenkomst, met dien verstande dat het aantal door de rederij in 2012 tegen betaling naar Marken te vervoeren personen is vastgesteld op 140.000 en de hoogte van de door de gemeente aan de Rederij over 2012 op te leggen aanslag dagtoeristenbelasting is bepaald op € 70.000,=.
2.8.
De aanslag toeristenbelasting voor het belastingjaar 2012 dateert van 29 februari 2012 en vermeldt de in de overeenkomst genoemde gegevens met betrekking tot aantal personen en verschuldigd bedrag.
3. Beoordeling
3.1.
De rederij heeft in de eerste aanleg van deze procedure gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat de onder 2.4 en 2.7 bedoelde overeenkomsten nietig zijn. De rechtbank heeft zich bevoegd geacht omdat partijen dit zijn overeengekomen, heeft de overeenkomsten gekwalificeerd als vaststellingsovereenkomsten in de zin van artikel 7:900 lid 1 BW en heeft overwogen dat de door de rederij gestelde, grotendeels in het vonnis besproken, omstandigheden niet tot het oordeel kunnen leiden dat deze overeenkomsten (als geheel) zozeer strijdig zijn met de wet dat partijen niet op nakoming daarvan mochten rekenen. Daarop heeft de rechtbank de vordering afgewezen en de rederij belast met de kosten van het geding.
3.2.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt de rederij met haar grieven op.
3.3.
Alvorens het hof toekomt aan de behandeling van de grieven, ziet het zich gesteld voor de vraag of de burgerlijke rechter ter zake van dit geschil een taak heeft. Het hof heeft die vraag aan partijen voorgehouden bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep. De rederij heeft aangevoerd dat partijen, in artikel 7 van de overeenkomsten, zijn overeengekomen dat geschillen over de totstandkoming, uitleg of uitvoering van de overeenkomsten alsmede elk ander geschil ter zake van of in verband met de overeenkomsten, geen geschil uitgezonderd, ter beslechting worden voorgelegd aan de bevoegde (burgerlijke) rechter te Amsterdam, zodat de vraag bevestigend moet worden beantwoord. De gemeente heeft zich gerefereerd aan het ambtshalve oordeel van het hof.
3.4.
Met haar vordering – een verklaring voor recht dat de twee overeenkomsten nietig zijn in de zin van artikel 3:40 lid 1 BW – beoogt de rederij te worden beschermd in een burgerlijk recht. Dat betekent dat de burgerlijke rechter bevoegd is van het geschil kennis te nemen. Wanneer de wetgever echter een speciale rechtsgang heeft voorgeschreven die met voldoende waarborgen is omkleed, dient de eiser in beginsel in een vordering bij de burgerlijke rechter niet ontvankelijk te worden verklaard.
3.5.
Het belastingrecht heeft een eigen stelsel van rechtsbescherming op grond van de artikelen 26 en volgende van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Algemene wet bestuursrecht. Het gaat daarbij om een gespecialiseerde rechtsgang die met voldoende waarborgen is omkleed, waarbij na het maken van bezwaar de belastingrechter bevoegd is.
3.6.
Partijen zijn voor de jaren 2011 en 2012 overeengekomen dat de gemeente haar bevoegdheid tot het opleggen van een aanslag dagtoeristenbelasting op een bepaalde wijze zal gebruiken. De desbetreffende overeenkomsten kunnen niet los worden gezien van de daarop volgende aanslagen. De rederij had naar aanleiding van de door de gemeente voor de jaren 2011 en 2012 opgelegde aanslagen dan ook de rechtsgeldigheid van de daaraan ten grondslag liggende overeenkomsten ten overstaan van de belastingrechter ter discussie kunnen stellen. De belastingrechter zal bij de beoordeling daarvan (mede) toetsen aan de toepasselijke bepalingen van burgerlijk recht. Dit betekent dat voor de rederij een met voldoende waarborgen omklede, gespecialiseerde rechtsgang heeft open gestaan, waarin zij een beroep had kunnen doen op de nietigheid van de overeenkomsten. Daaraan doet niet af dat in de overeenkomsten is opgenomen dat de rederij zou afzien van bezwaar en beroep tegen de aanslagen, aangezien ook de geldigheid van dat beding onderwerp had kunnen zijn van het debat bij de belastingrechter.
3.7.
Of de belastingrechter dan wel de burgerlijke rechter van een geschil kennis zal nemen, staat niet ter vrije bepaling van partijen. De stelling van de rederij dat partijen hebben gekozen voor geschilbeslechting door de burgerlijke rechter kan haar daarom niet baten.
3.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank de rederij niet ontvankelijk had moeten verklaren in haar vordering. De stellingen van de rederij bieden geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen. Het hof komt dan ook niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van de grieven.
3.9.
Nu het hof ambtshalve van oordeel is dat de rechtbank de rederij niet-ontvankelijk had moeten verklaren, zal het bestreden vonnis worden vernietigd en zal de rederij alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De rederij dient als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van het hoger beroep te dragen.
4. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart de rederij alsnog niet-ontvankelijk in haar vordering;
veroordeelt de rederij in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de gemeente begroot op € 704,= aan verschotten en € 2.682,= voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, J.E. Molenaar en C. Uriot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 december 2015.