Hof Amsterdam, 16-02-2021, nr. 200.074.625/01
ECLI:NL:GHAMS:2021:488
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
16-02-2021
- Zaaknummer
200.074.625/01
- LJN
BT7360
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2021:488, Uitspraak, Hof Amsterdam, 16‑02‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:869, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:GHAMS:2019:756, Uitspraak, Hof Amsterdam, 05‑03‑2019; (Hoger beroep)
ECLI:NL:GHAMS:2018:1369, Uitspraak, Hof Amsterdam, 24‑04‑2018; (Hoger beroep)
ECLI:NL:GHAMS:2013:1669, Uitspraak, Hof Amsterdam, 21‑05‑2013; (Hoger beroep)
ECLI:NL:GHAMS:2011:BT7360, Uitspraak, Hof Amsterdam, 19‑04‑2011; (Hoger beroep)
Uitspraak 16‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Vervolg van tussenarrest 5 maart 2019. Onteigening in verband met aanleg hoge-snelheidslijn. Vaststelling schadeloosstelling. Het hof neemt het deskundigenadvies over; wat Nieuw Werklust heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.074.625/01
zaaknummer Hoge Raad : C08/02107
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 februari 2021
inzake
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelende te Den Haag,
eiser,
advocaat: mr. A. van Hees te Amsterdam,
tegen
NIEUW WERKLUST HOLDING B.V.,
gevestigd te Hazerswoude-Rijndijk, gemeente Rijnwoude,
gedaagde,
advocaat: mr. G.J.M. de Jager te Rotterdam.
1. Het verdere verloop van het geding na verwijzing door de Hoge Raad
Partijen worden hierna opnieuw de Staat en Nieuw Werklust genoemd.
Bij het tussenarrest van 21 mei 2013 heeft het hof de deskundigen gevraagd de waarde te bepalen van het bijkomend aanbod zoals dit is verwoord in het vonnis van 6 april 2005. Deskundigen hebben een concept-advies op 7 augustus 2015 aan partijen toegezonden. Partijen hebben daarop gereageerd. Op 11 oktober 2016 heeft het hof het (definitief) deskundigenbericht ontvangen. Bij het tussenarrest van 24 april 2018 heeft het hof een nader deskundigenonderzoek bevolen ter beantwoording van de vraag wat de actuele waarde is van het bijkomend aanbod in plaats van de waarde ten tijde van de onteigening in 2002. Bij het tussenarrest van 5 maart 2019 heeft het hof in de plaats van ir. R.A. Toornend dr. ir. ing. A.E.C. van der Stoel benoemd als deskundige. Deskundigen hebben een concept-advies gedateerd 2 september 2019 aan partijen toegezonden. Partijen hebben daarop schriftelijk gereageerd. Op 16 december 2019 heeft het hof het (definitief) deskundigenbericht ontvangen.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 10 november 2020 doen bepleiten, de Staat door mr. E.W.J. de Groot, advocaat te Breda, en Nieuw Werklust door mr. De Jager voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Nieuw Werklust heeft na het pleidooi een opgave van de kosten van rechtskundige bijstand in het geding gebracht. De deskundigen hebben opgave gedaan van de kosten van hun advies.
2. De verdere beoordeling
2.1.
In deze zaak is thans nog aan de orde de vaststelling van de actuele waarde van het door de Staat gedane bijkomend aanbod. Dat aanbod van de Staat aan Nieuw Werklust strekt tot (terug-)levering van het onteigende belast met een opstalrecht ten behoeve van de Staat.
2.2.
Over de vaststelling van genoemde actuele waarde hebben de deskundigen andermaal geadviseerd in het op 16 december 2019 door het hof ontvangen definitieve advies.
2.3.
Zowel de Staat als Nieuw Werklust hebben tegen het advies bezwaren ingebracht.
2.4.
Bij schriftelijke reactie op het conceptadvies en bij pleidooi heeft Nieuw Werklust de volgende bezwaren tegen het deskundigenadvies naar voren gebracht.
2.4.1.
Nieuw Werklust heeft de door de deskundigen berekende bebouwingsmogelijkheden ter discussie gesteld. Nieuw Werklust heeft in dit verband onder meer gewezen op de gevaren van bouwen boven een tunnel en de daarmee samenhangende publiekrechtelijke beperkingen. Naar het oordeel van deskundigen is de ondertunneling geen reden waarom bebouwing niet vergund zal worden. Met de beperkingen die voortvloeien uit de aanwezigheid van een tunnel hebben deskundigen bij hun waardering en bij de berekening van de residuele grondwaarde rekening gehouden. Nieuw Werklust heeft daartegenover onvoldoende aangevoerd, zodat het hof hierin geen grond ziet om van de waardering door de deskundigen af te wijken.
Deskundigen hebben ten aanzien van overige beperkingen vanwege de aanwezigheid van de HSL verwezen naar het ‘memo Dijkema’ van 7 november 2005, waaruit blijkt dat er wel beperkingen gelden ten aanzien van afstand van eventuele bebouwing tot de HSL, de funderingsmogelijkheden en de bestemming van het perceel, maar dat ook deze niet meebrengen dat bebouwing volledig onmogelijk is. Nieuw Werklust heeft onvoldoende (gemotiveerd) bestreden dat met genoemde beperkingen rekening is gehouden bij de waardering door de deskundigen.
2.4.2.
Nieuw Werklust heeft gewezen op de onzekerheid die samenhangt met de verouderde conceptleveringsakte. Deskundigen hebben, onder verwijzing naar hun conceptadvies en hun definitief advies toegelicht dat geen aanleiding bestaat om in verband met de noodzakelijke aanpassing van deze akte aan nieuwe regelgeving de waarde van het bijkomend aanbod bij stellen. Gelet daarop heeft Nieuw Werklust onvoldoende toegelicht waarom eventueel noodzakelijke aanpassing van de leveringsakte tot een andere waardering zou moeten leiden.
2.4.3.
Nieuw Werklust heeft opnieuw gewezen op de kosten in verband met de eisen die aan de beschoeiing van de beek worden gesteld. Deskundigen hebben onvoldoende weersproken toegelicht dat Nieuw Werklust ten onrechte geen onderscheid maakt tussen het deel van de kade waar bebouwd kan worden en het deel waar niet kan worden bebouwd. Ook overigens heeft Nieuw Werklust onvoldoende aangevoerd om het advies van deskundigen op dit punt niet te volgen.
2.4.4.
Nieuw Werklust heeft erop gewezen dat bij de waardering geen rekening moet worden gehouden met synergetische voordelen voor verkoper en koper in het algemeen. Het hof acht dat onjuist, omdat het bijkomend aanbod een bijzondere transactie betreft tussen de hier optredende partijen, de Staat en Nieuw Werklust. De waardering van het bijkomend aanbod kan daarom niet los worden gezien van de voordelen die Nieuw Werklust heeft omdat zij eigenaar is van het naastgelegen perceel. De deskundigen hebben dus het juiste uitgangspunt gekozen.
2.4.5.
Nieuw Werklust heeft gesteld dat met meer bodemsaneringskosten rekening moet worden gehouden. Deskundigen hebben toegelicht waarom daar geen aanleiding bestaat: zij hebben alle bekende gegevens in hun beoordeling betrokken. Daartegenover heeft Nieuw Werklust onvoldoende specifiek onderbouwd gesteld waarom de waardering, dit in aanmerking nemend, onjuist zou zijn.
2.4.6.
Nieuw Werklust heeft nog gewezen op de gevolgen van trillingen door het passeren van treinen. Deskundigen hebben onvoldoende weersproken toegelicht dat de daaruit voortvloeiende gevolgen voor de bebouwingsmogelijkheden minder groot zijn dan Nieuw Werklust stelt, en dat zij met deze beperkingen rekening hebben gehouden.
2.4.7.
Nieuw Werklust heeft gewezen op het ontbreken van compensatie voor de verdwenen derde uitrit. Deskundigen hebben, onder verwijzing naar hun advies van 18 mei 2016, toegelicht dat deze uitrit al op de peildatum buiten gebruik was. Bij de waardering is daarom niet uitgegaan van de aanwezigheid van deze uitrit, zodat de afwezigheid daarvan geen aanleiding geeft tot aanpassing van hun waardering. Het hof ziet daarom geen aanleiding het advies van deskundigen niet te volgen.
2.4.8.
Nieuw Werklust heeft bezwaar gemaakt tegen de door deskundigen gekozen grootte van het bebouwbaar oppervlak. Deskundigen hebben hun keuze voldoende toegelicht, onder meer door te verwijzen naar het rapport van [X.] , waarbij zij zich in dit opzicht met redenen omkleed hebben aangesloten en waarmee zij hun advies genoegzaam hebben onderbouwd.
2.4.9.
Nieuw Werklust heeft gewezen op de bouwkosten en de waardeverminderingsfactor die is gehanteerd om de waardevermindering als gevolg van het opstalrecht (en het bestaan van de HSL-tunnel waarvoor dit opstalrecht is gevestigd) te bepalen. Deskundigen hebben voldoende toegelicht dat en waarom zij zijn uitgegaan van 10.000 m2 bebouwing en hebben voorts toegelicht dat geen aanleiding bestaat om hogere bouwkosten te berekenen omdat met de extra (funderings-)kosten vanwege de aanwezigheid van de tunnel voldoende rekening is gehouden.
2.4.10.
Nieuw Werklust heeft nog de bijkomende kosten en schades aan de orde gesteld. De Staat heeft daarop ingestemd met een aanvullende vergoeding van de aanleg van wegverharding ad € 18.000,00. De Staat heeft niet ingestemd met een aanvullende vergoeding voor aanleg van een dam ad € 15.000,00 en de deskundigen hebben voldoende toegelicht dat voor die vergoeding ook geen aanleiding bestaat. Indien het bijkomend aanbod wordt aanvaard, dient in verband met bijkomende – op basis van de inschatting door deskundigen van de betreffende kosten – de waarde van het bijkomend aanbod met € 20.000,00 worden verlaagd, waarover partijen het ter zitting van het hof overigens ook eens waren.
2.4.11.
Nieuw Werklust heeft gewezen op de bouwbeperkingen op de bouwstroken. Opnieuw hebben deskundigen onvoldoende weersproken erop gewezen dat deze niet van invloed zijn op de waarde van het bijkomend aanbod, omdat de aanleg van de HSL is voltooid en de met die aanleg verbonden beperkingen niet meer gelden.
2.4.12.
Nieuw Werklust heeft hogere kosten voor bouwrijp maken bepleit. Deskundigen hebben voldoende toegelicht dat zij met de door Nieuw Werklust in dit verband genoemde kostenverhogende factoren rekening hebben gehouden bij de bepaling van deze kosten.
2.4.13.
Nieuw Werklust heeft nog aangevoerd dat de bij de onteigening vastgestelde waardevermindering van het overblijvende, voor het geval dat het bijkomend aanbod niet wordt aanvaard, inmiddels naar beneden moet worden bijgesteld. Deskundigen hebben terecht erop gewezen dat deze waardevermindering, anders dan het bijkomend aanbod, naar peildatum 22 mei 2002 is beoordeeld, zodat reeds daarom geen aanleiding is om deze aan te passen.
2.5.
Het hof zal gelet op het bovenstaande het deskundigenadvies overnemen. Nieuw Werklust heeft overigens geen bezwaren, noch feiten of omstandigheden, aangevoerd die tot een ander oordeel kunnen leiden.
2.6.
Ook de Staat heeft bezwaren geuit tegen het deskundigenadvies. De Staat heeft naar voren gebracht dat die bezwaren voorwaardelijk zijn ingebracht, te weten slechts voor het geval dat het hof ten nadele van de Staat van het advies van deskundigen zal afwijken. Nu het hof het advies van deskundigen volgt, komt het hof aan bespreking van die bezwaren dus niet toe.
2.7.
Het hof zal als na te melden de door de Staat te vergoeden schadeloosstellingen vaststellen en de Staat als na te melden veroordelen tot betaling van schadeloosstelling, bijkomende kosten en rente. Bij de vaststelling van de koopsom voor het bijkomend aanbod zal het onder 2.4.10 genoemde bedrag van € 20.000,00 worden afgetrokken van het door de deskundigen bepaalde bedrag. Bij de rente vanaf 21 februari 2008 tot de datum van dit arrest volgt het hof het door deskundigen gekozen gewogen gemiddelde van 2,25%. De kosten van rechtskundige bijstand worden volgens opgave van Nieuw Werklust vergoed. De kosten van deskundige bijstand worden vergoed voor zover dit de kosten van [Y.] betreft. Voor de overige kosten geldt dat Nieuw Werklust tegenover de betwisting door de Staat onvoldoende heeft toegelicht waarom deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
3. De beslissing
Het hof:
1. stelt de schadeloosstelling voor Nieuw Werklust vast op € 2.303.870,00, waarin begrepen het reeds betaalde voorschot van € 1.298.688,35 en op een rente van 4,5% per jaar over het resterende gedeelte (€ 1.005.181,65) over de periode 22 mei 2002 tot 21 februari 2008 en van 2,25% over de periode 21 februari 2008 tot de datum van dit arrest;
2. veroordeelt de Staat na verrekening van het voorschot van € 1.298.688,35 om aan Nieuw Werklust te betalen een bedrag van € 1.005.181,65, en de hiervoor onder 1 genoemde rente, het totaal te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden tot de dag van algehele voldoening;
3. stelt voorts als schadeloosstelling vast het bijkomend schade beperkend aanbod van de Staat tot overdracht aan Nieuw Werklust van het recht van eigendom van het onteigende bezwaard met een recht van opstal op naam van de Staat tegen een koopsom van € 842.868,00;
4. veroordeelt de Staat zijn bijkomend schade beperkend aanbod tot overdracht aan Nieuw Werklust van het recht van eigendom van het onteigende bezwaard met een recht van opstal op naam van de Staat gedurende een periode van twee maanden na het onherroepelijk worden van dit arrest gestand te doen;
5. stelt de schadeloosstelling voor huurder Omtzigt Bouwmaterialen B.V. vast op nihil;
6. stelt de schadeloosstelling voor huurder Vereniging Boulevard Zoeterwoude vast op een bedrag van € 5.035,34 en de hiervoor onder 1 genoemde rente;
7. veroordeelt de Staat om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Nieuw Werklust ter doorbetaling aan de voormalige huurder Vereniging Boulevard Zoeterwoude te voldoen, voor zover dit nog niet is betaald, een bedrag van € 5.035,34, en de onder 1 genoemde rente, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden tot de dag van algehele voldoening;
8. veroordeelt de Staat in de kosten van de door de rechtbank Den Haag benoemde deskundigen ten bedrage van € 73.614,30 (inclusief btw), voor zover deze kosten niet reeds zijn betaald, alsmede in de kosten van de door dit hof benoemde deskundigen ten bedrage van € 158.786,13 (inclusief btw);
9. veroordeelt de Staat in de proceskosten van het geding bij de rechtbank Den Haag en het gerechtshof Den Haag vóór verwijzing en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van Nieuw Werklust gevallen, op € 3.526,23 aan verschotten, € 76.722,75 (inclusief BTW) aan rechtskundige bijstand en € 49.156,05 (inclusief BTW) aan deskundige bijstand;
10. veroordeelt de Staat in de proceskosten van het geding bij dit hof na verwijzing en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van Nieuw Werklust gevallen, op € 60.720,55 (inclusief BTW) aan rechtskundige bijstand en € 8.591,00 (inclusief BTW) aan deskundige bijstand.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, C. Uriot en D.J. van der Kwaak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2021.
Uitspraak 05‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Vervolg van tussenarrest 24 april 2018. Benoeming opvolgend deskundige.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.074.625/01
zaaknummer Hoge Raad : C08/02107
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 maart 2019
inzake
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelende te Den Haag,
eiser,
advocaat: mr. A. van Hees te Amsterdam,
tegen
NIEUW WERKLUST HOLDING B.V.,
gevestigd te Hazerswoude-Rijndijk, gemeente Rijnwoude,
gedaagde,
advocaat: mr. G.J.M. de Jager te Rotterdam.
1. Het verdere verloop van het geding
Na het tussenarrest van 24 april 2018 heeft deskundige mr. J. Berkvens het hof bericht dat deskundige ir. R.A. Toornend is overleden. De beide overgebleven deskundigen hebben daarna voorgesteld in de plaats van Toornend de heer dr. Ir. Ing. A.E.C. van der Stoel te benoemen. Partijen hebben laten weten tegen benoeming van Van der Stoel geen bezwaar te hebben.
2. De verdere beoordeling
Het hof zal Van der Stoel benoemen in de plaats van de overleden deskundige Toornend.
3. Beslissing
Het hof:
benoemt in de plaats van ir. R.A. Toornend:
Dr. Ir. Ing. A.E.C. van der Stoel
Crux Engineering B.V.
Pedro de Medinalaan 3c
1086 XK Amsterdam
020-4943070
verwijst de zaak naar de rol van 21 mei 2019 voor deskundigenbericht;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, D.J. Van der Kwaak en C. Uriot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2019.
Uitspraak 24‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Vervolg van tussenarrest 21 mei 2013. Bevel nader deskundigenonderzoek.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.074.625/01
zaaknummer Hoge Raad : C08/02107
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 april 2018
inzake
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelende te Den Haag,
eiser,
advocaat: mr. A. van Hees te Amsterdam,
tegen
NIEUW WERKLUST HOLDING B.V.,
gevestigd te Hazerswoude-Rijndijk, gemeente Rijnwoude,
gedaagde,
advocaat: mr. G.J.M. de Jager te Rotterdam.
1. Het verdere verloop van het geding na verwijzing door de Hoge Raad
Partijen worden hierna opnieuw de Staat en Nieuw Werklust genoemd.
Bij het tussenarrest van 21 mei 2013 heeft het hof een deskundigenonderzoek bevolen ter beantwoording van de vraag:
Wat is de waarde van het bijkomend aanbod zoals dit is verwoord in het vonnis van 6 april 2005?
Deskundigen hebben een concept-advies op 7 augustus 2015 aan partijen toegezonden. Partijen hebben daarop gereageerd. Op 11 oktober 2016 heeft het hof het (definitief) deskundigenbericht ontvangen.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 15 juni 2017 doen bepleiten, de Staat door mr. E.W.J. de Groot, advocaat te Breda, en Nieuw Werklust door mr. De Jager voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Nieuw Werklust heeft een opgave van de kosten van rechtskundige en deskundige bijstand in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2. De verdere beoordeling
2.1.
Na de laatste cassatie en terugverwijzing is in deze zaak aan de orde de vaststelling van de waarde van het door de Staat gedane bijkomend aanbod. Dat aanbod van de Staat aan Nieuw Werklust strekt tot (terug-)levering van het onteigende belast met een opstalrecht ten behoeve van de Staat. Deskundigen hebben daarover advies uitgebracht.
2.2.
Partijen hebben met deskundigen gecorrespondeerd over de vraag naar welke datum (peilmoment) de door hen vast te stellen waarde dient te worden vastgesteld.
Deskundigen hebben in hun advies uiteindelijk als peildatum voor de vaststelling van de waarde van het bijkomend aanbod gehanteerd de datum van onteigening, 22 mei 2002. Zij hebben deze datum gekozen nadat zij aanvankelijk tot uitgangspunt hadden genomen dat waardering zou moeten plaatsvinden naar de datum van aanvaarding van het bijkomend aanbod. Tussen partijen bestaat geen overeenstemming over de te hanteren peildatum. De Staat stelt dat de onteigeningsdatum de peildatum is en Nieuw Werklust meent dat de waarde moet worden bepaald naar de datum van levering.
In hun advies hebben deskundigen partijen voorgehouden dat het oordeel over de vraag welk waarderingsmoment moet worden gekozen hun opdracht te buiten gaat en er op gewezen dat het hof hierover een uitspraak moet doen omdat het de uitleg van het door de Staat gedane aanbod betreft.
2.3.
Het hof overweegt ten aanzien van het peilmoment als volgt.
Het bijkomend aanbod luidt, voor zover thans nog van belang, dat de ter onteigening aangewezen eigendom belast met een recht van opstal ten name van de Staat onder voorwaarden als vermeld in een ter descente in het geding te brengen akte, aan Nieuw Werklust te koop wordt aangeboden, tegen een door de rechtbank op basis van de Onteigeningswet te bepalen schadeloosstelling, en dat dit bijkomend schadebeperkend aanbod gestand zal worden gedaan gedurende een periode van twee maanden na onherroepelijk worden van het te wijzen vonnis omtrent de schadeloosstelling.
Het hof constateert dat het aanbod geen uitdrukkelijke bepaling bevat van het peilmoment voor de waardevaststelling.
2.4.
Uit hetgeen partijen in de processtukken en bij pleidooi naar voren hebben gebracht leidt het hof af dat destijds tussen partijen werd gesproken over de mogelijkheid dat, zoals de Staat primair had aangeboden, Nieuw Werklust een recht van opstal aan de Staat zou verlenen op de ter onteigening voorgedragen percelen. Nieuw Werklust heeft daar niet mee willen instemmen omdat zij geen enkel risico wilde lopen ten aanzien van haar grond in verband met de daaronder uit te voeren tunnelwerkzaamheden. Zij wilde daarom geen eigenaar zijn tijdens die werkzaamheden en ook pas na afronding van de werkzaamheden de keuze kunnen maken om de grond terug te kopen met gelijktijdige vestiging van een opstalrecht ten behoeve van de Staat. De Staat is met die mogelijkheid akkoord gegaan en heeft daartoe het in de vorige rechtsoverweging vermelde schadebeperkend aanbod gedaan. De Staat heeft daarbij bedongen dat Nieuw Werklust de grond op korte termijn zou leveren zodat de tunnelwerkzaamheden zouden kunnen beginnen, welke levering ook heeft plaatsgevonden. De Staat had daar belang bij omdat zij met de andere betrokken eigenaren reeds overeenstemming had bereikt over vestiging van een opstalrecht. Het akkoord stelde de Staat in de gelegenheid de tunnel aan te leggen. Partijen werden het niet eens over de te zijner tijd te hanteren koopprijs. Die zou echter, zo stellen beide partijen, in het vervolg van de onteigeningsprocedure door de deskundigen worden bepaald.
2.5.
De Staat heeft zich ten aanzien van de te hanteren peildatum onder meer op het standpunt gesteld dat de bewoordingen “een op basis van de onteigeningswet te bepalen schadeloosstelling” meebrengen dat bij de bepaling van de waarde van het bijkomend aanbod de in de onteigeningswet bepaalde peildatum – datum van inschrijving van het onteigeningsvonnis – zou moeten worden gehanteerd. Het hof volgt de Staat daarin niet. Het hof acht de verwijzing naar de Onteigeningswet relevant voor de bij de waardevaststelling te hanteren criteria maar in de gegeven omstandigheden niet doorslaggevend voor de bepaling van het moment van die waardevaststelling. De tussen partijen getroffen regeling hield immers in dat (terug-) levering aan Nieuw Werklust zou worden uitgesteld naar een niet vaststaande datum in de toekomst, afhankelijk van het verloop van de werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de HSL en de onteigeningsprocedure. In de normale gevallen waarin de peildatum volgens de Onteigeningswet wordt gehanteerd, valt de peildatum samen met de inschrijving van het onteigeningsvonnis en daarmee met de datum waarop de onteigenaar (in dit geval de Staat) de eigendom verwerft. Daarvan is hier geen sprake. De levering van de eigendom aan de Staat heeft geruime tijd geleden al plaats gevonden. Onvoldoende is gesteld waarom Nieuw Werklust niettemin moest begrijpen dat de enkele verwijzing naar de Onteigeningswet ten aanzien van de waardebepaling (ook) meebracht dat de peildatum op een ander moment zou komen te liggen dan de datum waarop te zijner tijd op basis van het bijkomend aanbod aan haar zou worden (terug)geleverd. Indien de Staat een andere peildatum had willen bewerkstelligen, had het op de weg van de Staat gelegen om dat uitdrukkelijk op te nemen in het aanbod. Onder de geschetste omstandigheden mocht Nieuw Werklust aldus begrijpen dat de verwijzing naar de Onteigeningswet betrekking had op de regels die zien op de wijze van waardering en niet op het moment waarop die waardering plaatsvindt. Bij dit oordeel betrekt het hof ook dat de Staat het bijkomend aanbod heeft geformuleerd en voorts dat de Staat een ervaren partij is bij transacties in de onteigeningssfeer.
2.6.
Uit het voorgaande volgt dat moet worden vastgesteld wat de waarde is ten tijde van het te wijzen arrest met een gestanddoeningstermijn van twee maanden na het onherroepelijk worden van het arrest. Om deze waarde zoveel mogelijk te benaderen zal de deskundigen gevraagd worden de actuele waarde te bepalen. Dit stemt overeen met de aanvankelijk door deskundigen gekozen peildatum (Advies van Deskundigen sub 12). Om die waarde te bepalen zullen deskundigen nader onderzoek moeten doen. Het hof ziet geen aanleiding andere deskundigen te benoemen dan de reeds eerder benoemde deskundigen.
2.7.
De slotsom is dat deskundigen zal worden gevraagd de waarde van het bijkomend aanbod nader te bepalen op basis van de actuele waarde. Voor zover deskundigen daarbij nog relevant achten hetgeen Nieuw Werklust bij pleidooi sub 33 e.v. heeft gesteld omtrent de berekening van de nog te vergoeden rente, worden zij uitgenodigd zich ook daarover uit te laten.
Het hof merkt nog op dat Nieuw Werklust bij pleidooi haar petitum als geformuleerd bij memorie na verwijzing heeft gewijzigd. Nieuw Werklust vraagt daarbij onder meer om nogmaals op het advies van deskundigen te mogen reageren. Het hof ziet mede gelet op het hierboven overwogene geen aanleiding om thans aan dit verzoek verdere gevolgen te verbinden.
Alle overige beslissingen worden aangehouden.
3. Beslissing
Het hof:
beveelt dat een nader deskundigenonderzoek door de in deze zaak reeds eerder benoemde deskundigen zal plaatsvinden ter beantwoording van de volgende vraag:
Wat is de waarde van het bijkomend aanbod zoals dit is verwoord in het vonnis van 6 april 2005, rekening houdend met hetgeen onder 2.6. van dit tussenarrest is overwogen over de peildatum?
verzoekt deskundigen binnen vier weken na dit arrest aan de griffier van het hof te berichten of zij een descente nodig achten;
bepaalt dat de griffier een afschrift van dit arrest aan de deskundigen zal toezenden;
bepaalt dat de advocaat van de Staat de overige stukken van het dossier in kopie binnen twee weken na heden aan de deskundigen zal doen toekomen;
verwijst de zaak naar de rol van 18 september 2018 voor deskundigenbericht;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, D.J. Van der Kwaak en C. Uriot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 april 2018.
Uitspraak 21‑05‑2013
Inhoudsindicatie
Vervolg van tussenarrest 19 april 2011. Bevel nieuw deskundigenonderzoek.
Partij(en)
arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.074.625/01
zaaknummer Hoge Raad : C08/02107
arrest van de meervoudige kamer van 28 mei 2013
inzake
het openbaar lichaam
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelende te Den Haag,
eiser,
advocaat: mr. A. van Hees,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NIEUW WERKLUST HOLDING B.V. (voorheen NIEUW WERKLUST KLEIWARENFABRIEK B.V.),
gevestigd te Hazerswoude-Rijndijk, gemeente Rijnwoude,
gedaagde,
advocaat: mr. P. de Boorder
1. Het verdere verloop van het geding na verwijzing door de Hoge Raad
Partijen worden hierna wederom de Staat en Nieuw Werklust genoemd.
Het hof heeft in deze zaak op 19 april 2011 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding in hoger beroep tot die datum wordt naar dat arrest verwezen.
Partijen hebben zich bij meerdere brieven uitgelaten over de benoeming van deskundigen. Nadat het hof bij brief van 30 november 2011 aan partijen heeft laten weten voornemens te zijn de benoeming van deskundigen te wijzigen, is gebleken dat een van de te benoemen deskundigen niet langer als deskundige beschikbaar is. Bij brief van 27 maart 2013 heeft de waarnemend griffier namens het hof aan partijen meegedeeld welke deskundigen het hof voornemens was te benoemen. Naar aanleiding daarvan hebben partijen zich opnieuw uitgelaten over de te benoemen deskundigen, de Staat bij brief van zijn advocaat van 2 april 2013 en Nieuw Werklust bij brief van haar advocaat van 1 mei 2013. Mr. Berkvens, een van de mogelijk te benoemen deskundigen, heeft zich bij brief van 16 april 2013 uitgelaten over de benoeming van deskundigen.
Ten slotte hebben partijen wederom arrest gevraagd.
2. Beoordeling
2.1.
Het hof heeft bij brief van 30 november 2011 laten weten voornemens te zijn de in eerste aanleg benoemde deskundigen (ing. P.H. Reinders Folmer, J. van der Wel en mr. J. Berkvens) opnieuw te benoemen. Nu gebleken is dat een van die deskundigen, de heer J. van der Wel, niet langer als deskundige beschikbaar is, ziet het hof aanleiding om in zijn plaats ir. J Toornend als deskundige te benoemen
2.2.
De deskundigen zal worden gevraagd of zij kunnen volstaan met het verstrekken van schriftelijke inlichtingen, of dat zij, zoals door Nieuw Werklust is bepleit, een descente nuttig achten alvorens te adviseren.
2.3.
Het is aan deskundigen om te beoordelen in hoeverre voor hun advies de door Nieuw Werklust bij antwoordmemorie onder 33. genoemde punten relevant zijn.
2.4.
De aan de deskundigen te stellen vraag luidt aldus:
- Wat is de waarde van het bijkomend aanbod zoals dit is verwoord in het vonnis van 6 april 2005?
2.5.
Indien deskundigen voor de beantwoording van deze vraag een descente nodig achten, wordt aan hen verzocht dit aan het hof te berichten. In dat geval zal een datum voor descente worden bepaald na opgave door partijen van hun verhinderdata. Het hof verzoekt deskundigen om partijen in de gelegenheid te stellen te reageren op het concept-deskundigenbericht. Na het deskundigenbericht zal geen gelegenheid worden gegeven een memorie in te dienen, doch zal pleidooi worden gehouden.
2.6.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. Beslissing
Het hof:
beveelt dat een deskundigenonderzoek zal plaatsvinden ter beantwoording van de volgende vraag:
Wat is de waarde van het bijkomend aanbod zoals dit is verwoord in het vonnis van 6 april 2005?
benoemt tot deskundigen:
1. Mr. J. Berkvens
P/a Jonker Abeln Advocaten
De Lairessestraat 73
1071 NV Amsterdam
2. Ir. R.A. Toornend
Midden Duin en Daalseweg 29
2061 AP Bloemendaal
3.Ing. P.H. Reinders Folmer
Bijdorplaan 159
2015 CJ Haarlem
verzoekt deskundigen binnen vier weken na dit arrest aan de griffier van het hof te berichten of zij een descente nodig achten;
bepaalt dat de griffier een afschrift van dit arrest aan de deskundigen zal toezenden;
bepaalt dat de advocaat van de Staat de overige stukken van het dossier in kopie binnen twee weken na heden aan de deskundigen zal doen toekomen;
verwijst de zaak naar de rol van 26 november 2013 voor deskundigenbericht;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, J.C. Toorman en W.J. Noordhuizen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2013.
Uitspraak 19‑04‑2011
Inhoudsindicatie
Vervolg op HR 26 maart 2010, LJN: BL0591. Schadeloosstelling na onteigening (in verband met aanleg Hoge Snelheidslijn). Het hof benoemt de bij de rechtbank benoemde deskundigen om nader advies uit te brengen omtrent de waarde van het schadebeperkend aanbod.
Partij(en)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
het openbaar lichaam
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelende te Den Haag,
eiser,
procureur: mr. A. van Hees,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NIEUW WERKLUST HOLDING B.V. (voorheen NIEUW WERKLUST KLEIWARENFABRIEK B.V.),
gevestigd te Hazerswoude-Rijndijk, gemeente Rijnwoude,
gedaagde,
procureur: mr. P. de Boorder
1. Het geding na verwijzing door de Hoge Raad
De partijen worden hierna de Staat en Nieuw Werklust genoemd.
Voor het verloop van het geding tot het arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2010 (nr. C08/02107) wordt verwezen naar hetgeen de Hoge Raad hierover in dit arrest onder 1 en 2 heeft overwogen.
Na verwijzing heeft de Staat een memorie na verwijzing genomen, met conclusie als in de memorie vermeld.
Daarop heeft Nieuw Werklust geantwoord, met conclusie als in de memorie vermeld.
Daarna hebben partijen arrest gevraagd.
2. Beoordeling
2.1
De Staat heeft Nieuw Werklust gedagvaard voor de rechtbank te ‘s-Gravenhage en gevorderd ten name van de Staat de onteigening van een aantal nader omschreven percelen vervroegd uit te spreken. Bij vonnis van 12 februari 2002, dat op 22 mei 2003 is ingeschreven in de openbare registers, heeft de rechtbank onder meer de gevorderde onteigening vervroegd uitgesproken, het voorschot op de schadeloosstelling vastgesteld op € 1.298.688,35, en drie deskundigen en een rechter-commissaris benoemd. Bij vonnis van 6 april 2005 heeft de rechtbank de totale schadeloosstelling voor Nieuw Werklust vastgesteld op € 2.285.870,--, waarin begrepen het reeds betaalde voorschot van € 1.298.688,35, alsmede op een rente van 4,5% over dit bedrag vanaf 22 mei 2002 tot 6 april 2005, en de Staat veroordeeld deze bedragen met verrekening van het voorschot aan Nieuw Werklust te voldoen, met de wettelijke rente vanaf laatstgenoemde datum tot de dag der algehele voldoening.
2.2
Bij arrest van 27 oktober 2006 heeft de Hoge Raad voornoemd vonnis vernietigd en het geding ter verdere behandeling verwezen naar het gerechtshof ’s-Gravenhage. De Hoge Raad heeft daarbij onder meer overwogen dat de rechtbank ten onrechte bij de bepaling van de schadeloosstelling een uit de aanvaarding van het door de Staat gedane schadedeperkend aanbod voortvloeiende verrekening heeft toegepast.
2.3
Het gerechtshof ’s-Gravenhage heeft bij arrest van 21 februari 2008 onder meer de schadeloosstelling vastgesteld op € 2.285.870,--. Tegen dit arrest heeft Nieuw Werklust beroep in cassatie ingesteld. De Staat heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld.
2.4
Bij voornoemd arrest van 26 maart 2010 heeft de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof ’s-Gravenhage vernietigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het gerechtshof Amsterdam. De Hoge Raad heeft daarbij onder meer overwogen dat het hof na verwijzing niet alleen de schadeloosstelling diende vast te stellen doch ook de waarde van het schadebeperkend aanbod diende te bepalen.
2.5
Bij memorie na verwijzing heeft de Staat zich op het standpunt gesteld dat het hof voor het vaststellen van de waarde van het bijkomend aanbod kan volstaan met het inwinnen van schriftelijke inlichtingen bij deskundigen, in het bijzonder antwoord op de vraag of deskundigen bij de waardering van het bijkomend aanbod rekening hebben gehouden met de extra bouwkosten en de kosten van oeverbeschoeiing.
2.6
Bij antwoordmemorie na verwijzing heeft Nieuw Werklust aanstelling van nieuwe deskundigen bepleit en betoogd dat reden bestaat een descente te bepalen.
2.7
Naar het oordeel van het hof bestaat aanleiding deskundigen te vragen het hof te adviseren omtrent de waarde van het schadebeperkend aanbod. Nu het uit te brengen advies het karakter heeft van een nader advies op het in deze zaak reeds uitgebrachte advies, zal het hof de bij de rechtbank benoemde deskundigen benoemen. Nieuw Werklust heeft onvoldoende redenen aangedragen om andere deskundigen te benoemen dan de deskundigen die eerder in deze zaak hebben geadviseerd.
2.8
De deskundigen zal worden gevraagd of zij kunnen volstaan met het verstrekken van schriftelijke inlichtingen, of dat zij, zoals door Nieuw Werklust is bepleit, een descente nuttig achten alvorens te adviseren.
2.9
Het is aan deskundigen om te beoordelen in hoeverre zij voor hun advies de door Nieuw Werklust bij antwoordmemorie onder 33. genoemde punten relevant zijn.
2.10
De aan de deskundigen te stellen vraag luidt aldus:
- -
Wat is de waarde van het bijkomend aanbod zoals dit is verwoord in het vonnis van 6 april 2005?
2.11
Indien deskundigen voor de beantwoording van deze vraag een descente nodig achten, wordt hen verzocht dit aan het hof te berichten. In dat geval zal een datum voor descente worden bepaald na opgave door partijen van hun verhinderdata. Het hof verzoekt deskundigen om partijen in de gelegenheid te stellen te reageren op het concept-deskundigenbericht. Na het deskundigenbericht zal geen gelegenheid worden gegeven een memorie in te dienen, doch zal pleidooi worden gehouden.
3. Slotsom
Het hof zal een deskundigenonderzoek bevelen ter bepaling van de waarde van het schadebeperkend aanbod zoals is omschreven in het vonnis van 6 april 2005 en zal daartoe deskundigen benoemen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
- 4.
Beslissing
Het hof:
- -
beveelt dat een deskundigenonderzoek zal plaatsvinden ter beantwoording van de volgende vraag:
Wat is de waarde van het bijkomend aanbod zoals dit is verwoord in het vonnis van 6 april 2005?
- -
benoemt tot deskundigen:
1. Mr. J. Berkvens
P/a Jonker Abeln Advocaten
De Lairessestraat 73
1071 NV Amsterdam
2. Ir. R.A. Toornend
Midden Duin en Daalseweg 29
2061 AP Bloemendaal
3.Mr.
Ing. J.A. Jansens van Gellicum
p/a ‘t Schoutenhuis
Postbus 13
- 3930.
EA Woudenberg
- -
verzoekt deskundigen binnen vier weken na dit arrest aan de griffier van het hof te berichten of zij een descente nodig achten en bepaalt dat, indien deskundigen alsdan bericht zullen hebben dat zij een descente nodig achten, een datum voor descente wordt vastgesteld nadat partijen en deskundigen in de gelegenheid zullen zijn gesteld hun verhinderdata op te geven;
- -
bepaalt dat de griffier een afschrift van dit arrest aan de deskundigen zal toezenden;
- -
bepaalt dat de procureur van de gemeente de overige stukken van het dossier in kopie binnen drie weken na heden aan de deskundige zal doen toekomen;
- -
verwijst de zaak naar de rol van 25 oktober 2011 voor deskundigenbericht;
- -
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, J.C. Toorman en W.J. Noordhuizen, en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 april 2011.