Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968
Artikel 16
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Redactionele toelichting
In het Staatsblad is de wijziging van onderdeel I, onder g, subonderdeel 3°, i.p.v. de onderdelen II, onder e, en III, onder e, in werking getreden per 01-01-2020.
- Bronpublicatie:
19-12-2018, Stb. 2018, 514 (uitgifte: 28-12-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-12-2018, Stb. 2018, 514 (uitgifte: 28-12-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting / Facturering en administratie
Omzetbelasting / Bijzondere OB-regelingen
Omzetbelasting / Tarief
De ondernemer die krachtens artikel 26 van de wet de belasting kan voldoen naar ontvangsten, kan, indien hij leveringen verricht zowel van (9%-goederen als van 21%-goederen, die hij niet zelf heeft vervaardigd, de ter zake verschuldigde belasting berekenen op een van de hierna omschreven wijzen.
- I
- a.
De ondernemer splitst zijn inkopen van voor wederverkoop bestemde goederen in 9%-goederen en 21%-goederen;
- b.
hij bepaalt voor alle in onderdeel a bedoelde goederen de winkelwaarde, waaronder in deze afdeling wordt verstaan de prijs waarvoor de goederen door hem worden verkocht;
- c.
hij berekent de totale winkelwaarde van de in het lopende boekjaar tot en met het aan de orde zijnde belastingtijdvak ingekochte goederen naar de in onderdeel a bedoelde splitsing;
- d.
de totale ontvangsten in het belastingtijdvak wegens levering van goederen verdeelt hij in ontvangsten voor 9%-goederen en ontvangsten voor 21%-goederen naar evenredigheid van de in onderdeel c bedoelde totale winkelwaarden;
- e.
over het aldus berekende deel van de ontvangsten dat betrekking heeft op de 9%-goederen, bedraagt de belasting 9/109 en over het deel dat betrekking heeft op de 21%-goederen, 21/121 gedeelte;
- f.
de som van beide belastingbedragen vormt het bedrag dat geacht wordt in het belastingtijdvak aan belasting te zijn verschuldigd; op die som worden vervolgens de overige bepalingen van de wet toegepast (aftrek van voorbelasting, enz.);
- g.
na afloop van het boekjaar wordt de belasting herrekend als volgt:
- 1°
de ondernemer bepaalt de winkelwaarde van de ten verkoop in voorraad zijnde goederen, gesplitst in 9%-goederen en 21%-goederen;
- 2°
de onder 1° bedoelde winkelwaarde van de 9%-goederen wordt afgetrokken van de winkelwaarde van de in het boekjaar ingekochte 9%-goederen en de aldaar bedoelde winkelwaarde van de 21%-goederen wordt afgetrokken van de winkelwaarde van de in het boekjaar ingekochte 21%-goederen;
- 3°
de totale ontvangsten in het boekjaar wegens levering van goederen verdeelt de ondernemer over de 9%- en de 21%-goederen naar evenredigheid van de uit 2° voortvloeiende saldi aan winkelwaarden voor die goederen;
- 4°
van het aldus berekende deel van de ontvangsten dat betrekking heeft op de 9%-goederen, wordt 9/109 en over het deel dat betrekking heeft op de 21%-goederen, wordt 21/121 gedeelte genomen;
- 5°
de som van de uitkomsten van de berekeningen onder 4° vormt het bedrag dat geacht wordt in het boekjaar aan belasting te zijn verschuldigd; op die som worden vervolgens de overige bepalingen van de wet toegepast (aftrek van voorbelasting, enz.);
- 6°
indien deze herrekening leidt tot een hoger bedrag dan over het boekjaar aan belasting is afgedragen, moet het verschil worden voldaan op de aangifte over het eerste belastingtijdvak van het volgende boekjaar; leidt de herrekening tot een lager bedrag dan over het boekjaar aan belasting is afgedragen, dan wordt het verschil aan de ondernemer op verzoek teruggegeven;
- 7°
op die aangifte voldoet de ondernemer tevens de belasting ter zake van het beschikken over goederen in de zin van artikel 3, derde lid, onderdeel a, van de wet (eigen gebruik) in het boekjaar, voor zover de vergoeding voor deze goederen niet in de onder 3° bedoelde ontvangsten zijn begrepen;
- h.
de in onderdeel g — 1° bedoelde in voorraad zijnde goederen worden beschouwd als goederen die in het eerste belastingtijdvak van het volgende boekjaar zijn ingekocht.
- II
- a.
De ondernemer houdt afzonderlijk aantekening van zijn inkopen van voor wederverkoop bestemde 21%-goederen;
- b.
hij bepaalt voor die goederen de winkelwaarde;
- c.
hij berekent de totale winkelwaarde van de in het belastingtijdvak ingekochte 21%-goederen en het verschil tussen de totale ontvangsten in dat belastingtijdvak wegens leveringen van goederen en die totale winkelwaarde;
- d.
de belasting bedraagt 21/121 gedeelte van de in onderdeel c bedoelde totale winkelwaarde, benevens 9/109 gedeelte van het in onderdeel c bedoelde verschil indien de totale ontvangsten de totale winkelwaarde overtreffen;
- e.
de som van beide belastingbedragen vormt het bedrag dat geacht wordt in het belastingtijdvak aan belasting te zijn verschuldigd; op die som worden vervolgens de overige bepalingen van de wet toegepast (aftrek van voorbelasting, enz.);
- f.
overtreft de in onderdeel c bedoelde totale winkelwaarde de aldaar bedoelde totale ontvangsten, dan wordt het verschil in mindering gebracht op de totale ontvangsten van het volgende belastingtijdvak;
- g.
ter zake van het eigen gebruik vindt, voor zover de belasting wordt voldaan naar de ontvangsten, het bepaalde in I-g–7° overeenkomstige toepassing, en kan de ondernemer, voor zover de belasting wordt voldaan naar de winkelwaarde, op de in die bepaling bedoelde aangifte in mindering brengen de belasting over het verschil tussen de winkelwaarde en de vergoeding voor de goederen voor eigen gebruik, terwijl de in die aangifte te begrijpen ontvangsten met laatstbedoelde winkelwaarde worden verhoogd;
- h.
deze regeling is van overeenkomstige toepassing voor 9%-goederen.
- III
- a.
De ondernemer splitst zijn inkopen van voor wederverkoop bestemde goederen in 9%-goederen en 21%-goederen;
- b.
hij bepaalt voor alle in onderdeel a bedoelde goederen de winkelwaarde;
- c.
hij berekent de totale winkelwaarde van de in een belastingtijdvak ingekochte goederen naar de in onderdeel a bedoelde splitsing;
- d.
over de aldus berekende totale winkelwaarde die betrekking heeft op de 9%-goederen, bedraagt de belasting 9/109 gedeelte en over de aldus berekende totale winkelwaarde die betrekking heeft op de 21%-goederen, bedraagt de belasting 21/121 gedeelte;
- e.
de som van beide belastingbedragen vormt het bedrag dat geacht wordt in het belastingtijdvak aan belasting te zijn verschuldigd; op die som worden vervolgens de overige bepalingen van de wet toegepast (aftrek van voorbelasting, enz.);
- f.
na afloop van het boekjaar kan de ondernemer op zijn aangifte over het eerste belastingtijdvak van het volgende boekjaar in mindering brengen de belasting over het verschil tussen de winkelwaarde en de vergoeding voor de goederen voor eigen gebruik.
Officiële toelichting