NJ 2017/105
Profijtontneming. Art. 1 lid 1 Sr en het vervallen van het verplichte sfo in art. 36e lid 3 Sr.
HR 29-11-2016, ECLI:NL:HR:2016:2714, m.nt. H.D. Wolswijk
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29 november 2016
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter-van Kan, V. van den Brink
- Zaaknummer
14/03717
- Conclusie
A-G mr. E.J. Hofstee
- Noot
H.D. Wolswijk
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS110824:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Sancties
Strafprocesrecht / Voorfase
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2016:2714, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑11‑2016
ECLI:NL:PHR:2016:1182, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑10‑2016
Beroepschrift, Hoge Raad, 15‑02‑2016
- Wetingang
Art. 1 lid 1, 36e lid 3 Sr; art. 36e lid 3 (oud) Sr
Essentie
Profijtontneming. Tot 1 juli 2011 was ontneming o.g.v. art. 36e lid 3 Sr slechts mogelijk indien een strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO) was ingesteld en indien, gelet op dat SFO, aannemelijk was dat het feit waarvoor de betrokkene was veroordeeld of andere strafbare feiten ertoe hadden geleid dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel had verkregen. In het huidige art. 36e lid 3 Sr is het vereiste dat een SFO is ingesteld vervallen. Dit houdt een uitbreiding in van de toepasselijke regels van sanctierecht. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de misdrijven waarvoor betrokkene is veroordeeld zijn begaan vóór ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.