Rb. Zeeland-West-Brabant, 04-11-2021, nr. 02-087488-20
ECLI:NL:RBZWB:2021:5561
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
04-11-2021
- Zaaknummer
02-087488-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2021:5561, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04‑11‑2021; (Op tegenspraak)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2021-0871
Uitspraak 04‑11‑2021
Inhoudsindicatie
Gezinsmoord Etten-Leur. Alternatief scenario verworpen. Moord op moeder en doodslag op vrouw en kinderen bewezen. 30 jaar gevangenisstraf.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/087488-20
vonnis van de meervoudige kamer van 4 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats]
gedetineerd in het Justitieel Centrum Zaanstad te Westzaan
raadsman mr. M. Houweling, advocaat te Roosendaal
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 september 2021, waarbij de officieren van justitie, mr. S. Groen en mr. K. Simpelaar, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek is op 4 november 2021 gesloten.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zijn vrouw, zijn dochter, zijn zoon en zijn moeder om het leven heeft gebracht.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie achten wettig en overtuigend bewezen dat verdachte schuldig is aan moord op zowel zijn vrouw, zijn dochter, zijn zoon als zijn moeder. Zij baseren dit op de aanwezigheid van een motief bij verdachte, de gebeurtenissen voorafgaand aan het aantreffen van de slachtoffers die niet stroken met de verklaring van verdachte, het sporenbeeld en het ontbreken van aanwijzingen dat er anderen betrokken zijn geweest bij de dood van de slachtoffers.
Het openbaar ministerie acht de alternatieve lezing van verdachte zo onwaarschijnlijk dat zij, gelet op jurisprudentie van de Hoge Raad, geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft. Voor het scenario dat een onbekend gebleven buitenlandse partij, die zomaar opduikt, grote bedragen aan cash geld verschaft zonder duidelijke afspraken te maken en dan uit ongenoegen, waar geen enkele feitelijke grond meer voor bestaat, zonder waarschuwing te geven of eisen te stellen, een heel gezin uitmoordt, is geen enkele concrete aanwijzing gevonden of verschaft. Dit terwijl verdachte, gelet op zijn toenemende verslechterende financiële situatie vanwege zijn gokverslaving en het uitkomen van zijn leugenachtige verklaringen omtrent de aankoop van een huis wél een duidelijk motief had.
De officieren van justitie gaan uit van voorbedachte raad bij verdachte bij het doden van zijn vrouw en kinderen omdat het wurgen van drie mensen, in welke volgorde ook, om voorbereiding en welbewuste keuzes vraagt. De gevonden (sporen van) Oxycodon in de woning en in de urine van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , passen bij een voorgenomen plan om hen te drogeren en de situatie mogelijk op die wijze onder controle houden.
Ten aanzien van het wurgen door verdachte van zijn moeder, [slachtoffer 2] , gaat het openbaar ministerie eveneens uit van voorbedachte raad, nu verdachte zijn moeder heeft gebeld en haar met een smoes naar huis heeft laten komen, waar de confrontatie met de levenloze lichamen plaats vond. Een andere uitkomst dan deze was niet mogelijk. De officieren van justitie gaan er vanuit dat verdachte bij het plegen van dat telefoontje al voornemens was om haar te doden, maar dat alleen het moment zelf nog niet vaststond, hetgeen niet afdoet aan de voorbedachte raad.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1, 2 en 3, omdat hij geen betrokkenheid bij het overlijden van zijn vrouw en kinderen heeft gehad.
De lezing van verdachte, dat hij - na een korte wandeling - zijn vrouw en kinderen dood aantrof in de woning en dat die waren gedood door onbekend gebleven derden, kan op basis van de onderzoeksresultaten niet worden uitgesloten en evenmin kan zijn verklaring als ongeloofwaardig terzijde worden geschoven. De verklaring vindt steun in de onderzoeksresultaten. Dat er uit het sporenonderzoek geen betrokkenheid van derden is gebleken, maakt nog niet dat deze niet in het spel kunnen zijn geweest. Zij kunnen handschoenen hebben gedragen en/of andere beschermende maatregelen hebben getroffen. De verdediging stelt dat het sporenonderzoek onvolledig en onzorgvuldig is geweest nu de kast waarvan verdachte zegt dat zijn zoontje daar deels in lag toen hij hem aantrof niet meer is onderzocht. Dat geldt ook voor de kleding in de opslagbox waarin mogelijk een briefje zat van de buitenlandse partij.
Verdachte heeft bekend zijn moeder te hebben gedood na een kort gevecht omdat zij hysterisch was geworden na het zien van de lichamen van verdachtes vrouw en kinderen. Verdachte heeft daarbij gehandeld vanuit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en heeft geen gelegenheid gehad om over zijn daad en de consequenties daarvan na te denken. Het aangetroffen, afwijkende letsel bij [slachtoffer 2] als gevolg van slaan en stompen, duidt op een plotselinge hevige drift bij verdachte. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van moord op zijn moeder. Voor wat betreft doodslag op zijn moeder, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feitelijke vaststelling
De rechtbank stelt aan de hand van de bewijsmiddelen vast dat het volgende is gebeurd op 27 en 28 maart 2020 in de [adres] in Etten-Leur.
Verdachte was op 27 maart 2020 in de woning. Zijn moeder, [slachtoffer 2] , kreeg na het ontbijt bezoek van [naam 1] . [naam 1] was vanaf 11.00 of 12.00 uur in de woning. De kinderen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] speelden in de tuin. [slachtoffer 1] is niet gezien. [naam 1] heeft rond 12.30 uur de woning verlaten om na korte tijd weer terug te keren met koolbladeren voor [slachtoffer 2] . Verdachte heeft deze aangenomen van [naam 1] .
[slachtoffer 2] is vervolgens rond 12.50 uur gaan wandelen met [naam 2] . Verdachte heeft om 12.46 uur de winkel [naam 3] gebeld om te zeggen dat de door verdachte en zijn vrouw bestelde bank niet die dag bezorgd diende te worden. Verdachte heeft om 13.33 uur naar [slachtoffer 2] gebeld. Verdachte heeft [slachtoffer 2] gevraagd naar huis te komen om op [slachtoffer 4] te passen zodat hij naar het nieuwe huis kon gaan met [slachtoffer 3] , omdat [slachtoffer 1] ziek was. Beide telefoongesprekken zijn door verdachte gevoerd met de telefoon van [slachtoffer 1] .
[slachtoffer 2] is rond 13.50 uur thuisgekomen. Zij heeft rond 14.30 uur gebeld met haar broer in Turkije en rond 15.30 uur met [naam 1] . Vervolgens heeft er boven in de woning een worsteling plaats gevonden tussen [slachtoffer 2] en verdachte waarbij verdachte [slachtoffer 2] heeft gewurgd.
Omstreeks 19.30 uur heeft [naam 2] gezien dat verdachte in een verder donkere en stille woning is, als zij aan de deur staat. Verdachte heeft tegen haar gezegd dat iedereen al slaapt. Verdachte heeft na het wurgen van [slachtoffer 2] meerdere zelfmoordpogingen ondernomen.
Op 28 maart 2020 heeft verdachte met diverse familieleden en vriendinnen van [slachtoffer 2] gebeld en berichten naar hen gestuurd en hen laten weten dat iedereen ziek op bed lag en dat niemand aanspreekbaar was. Verdachte heeft de woning ‘s middags verlaten om een afbreekmes en tiewraps te kopen. Hierna is hij weer teruggekomen. Aan het eind van de middag heeft verdachte de woning nogmaals verlaten. Hij heeft blikjes Red Bull gekocht en is gaan lopen.
In de woning zijn op 28 maart 2020 de levenloze lichamen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] aangetroffen. Alle slachtoffers blijken te zijn gewurgd. Bij zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3] als [slachtoffer 4] was sprake van (onder meer) bandvormig letsel in de hals, dat veroorzaakt kan zijn door een snoer. Dit letsel past niet bij enkel manuele verwurging (met handen of armen). Bij [slachtoffer 2] is, gezien het letsel, ook nog sprake geweest van deels hevig uitwendig geweld op de romp. Bij [slachtoffer 1] is geconcludeerd dat er sprake is geweest van manuele verwurging óf ligatuurverwurging óf een combinatie van die twee.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij is gaan wandelen vóórdat zijn moeder is vertrokken. Deze verklaring strookt niet met de verklaring van [naam 2] , die zegt dat zij verdachte in huis heeft gezien toen zij [slachtoffer 2] kwam ophalen op 27 maart 2020 omstreeks 12.50 uur. Verdachte heeft [slachtoffer 2] gebeld tijdens haar wandeling met [naam 2] om te vragen of zij naar huis wilde komen. Dit was volgens de telefoongegevens om 13.33 uur. Verdachte was toen klaarblijkelijk ook thuis. Hij belde met de telefoon van [slachtoffer 1] . Er zijn geen getuigen die verdachte die dag buiten de woning hebben gezien en evenmin bevat het dossier enige andere aanwijzing dat verdachte op 27 maart 2020, op welk tijdstip dan ook, de woning heeft verlaten.
De rechtbank gaat er vanuit dat verdachte thuis was op het moment dat [slachtoffer 2] met [naam 2] is gaan wandelen (circa 12.50 uur) en dat hij nog steeds thuis was toen hij [slachtoffer 2] belde (13.33 uur). Zijn verklaring dat hij niet thuis was toen zijn vrouw en kinderen zijn gedood, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Van een alibi (voor de feiten 1, 2 en 3) is dan ook geen sprake.
Ten aanzien van de dood van zijn moeder, [slachtoffer 2] (feit 4), heeft verdachte bekend dat hij haar heeft geslagen, gewurgd en vervolgens naar de andere slaapkamer heeft versleept.
Reactie van verdachte
Uit het dossier blijkt dat verdachte na de door hem gestelde vondst van de lichamen van zijn vrouw en kinderen niet heeft gebeld naar het alarmnummer 112 en geen hulp heeft ingeroepen van familie, vrienden of buren. Hij heeft verklaard dat hij wel enigszins heeft geprobeerd te reanimeren maar zonder eerst de snoeren, die hij aantrof om de halzen van de drie lichamen, te verwijderen. Die verwijderde hij, zo verklaart verdachte, pas op een veel later moment. Verdachte heeft na de gestelde vondst van de lichamen wél zijn moeder met een smoes naar huis laten komen, om vervolgens nog geruime tijd (anderhalf uur) in de woning met haar te verblijven zonder met haar over zijn gruwelijke vondst te spreken. [slachtoffer 2] heeft immers in haar gesprekken met [naam 1] en haar broer geen blijk gegeven van een dergelijk gesprek met verdachte of van enige wetenschap van de drie lichamen boven in de woning. Opvallend is ook dat verdachte die dag de meubelzaak heeft gebeld om te zeggen dat de bestelde bank niet geleverd hoefde te worden. Verder heeft verdachte een dag later, op 28 maart 2020, meerdere familieleden en vriendinnen van zijn moeder verteld of laten weten per WhatsApp dat iedereen ziek was, dat er sprake was van Corona, dat het gezin in quarantaine moest en hij heeft zelfs foto’s gestuurd van de – naar later bleek overleden – gezinsleden naar de ouders van [slachtoffer 1] in Turkije teneinde hen gerust te stellen en op afstand te houden. Op de rechterzijde van het gezicht van verdachtes zoon zijn aanwijzingen voor het aanbrengen van make-up aangetroffen. Mogelijk heeft verdachte daarmee de sporen van geweld proberen te verdoezelen voordat hij deze foto’s maakte. Voorts heeft verdachte na het doden van zijn moeder, meerdere pogingen gedaan om zelfmoord te plegen. Verdachte heeft op 28 maart 2020 aan het eind van de middag de woning definitief verlaten en heeft al die tijd geen hulp ingeroepen en niemand ingelicht over de dood van vrouw, kinderen en moeder.
Al deze handelingen én het ontbreken van een bij een dergelijke vondst passende reactie van verdachte, in samenhang bezien, maken dat de rechtbank de verklaring van verdachte omtrent het levenloos aantreffen van de lichamen van zijn vrouw en kinderen volstrekt ongeloofwaardig acht. De rechtbank is van oordeel dat de incongruentie juist wijst op betrokkenheid van verdachte bij het doden van zijn vrouw en kinderen. Zijn handelen past in een scenario van een plan om zijn gezin, zijn moeder en zichzelf om het leven te brengen.
Alternatief scenario
Verdachte heeft verklaard dat hij denkt dat er een derde, buitenlandse partij achter de dood van zijn vrouw en kinderen zat, maar dat hij weinig gegevens van ‘die mensen’ heeft. Het dossier bevat echter geen enkele aanwijzing voor betrokkenheid van derden bij de dood van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Er zijn in de woning geen sporen van derden aangetroffen en er zijn geen getuigen die derden in of rond de woning hebben gezien. De stelling van de raadsman ‘the absence of evidence is not evidence of absence’ is juist, maar in dit geval is er geen enkele andere aanwijzing of zelfs maar begin van een aanwijzing van betrokkenheid van een derde partij. Daarbij komt dat verdachte slechts een vermoeden heeft uitgesproken dat deze partij erbij betrokken zou kunnen zijn. Hij heeft zelf geen concrete aanwijzingen kunnen noemen waaruit blijkt dat deze partij achter de dood van zijn vrouw en kinderen kan zitten. Verdachte heeft dit vermoeden ook pas in een relatief laat stadium, namelijk in zijn vierde verhoor op 17 april 2020, geuit en geen enkel aanknopingspunt geboden waar de politie nader onderzoek naar had kunnen verrichten. Verdachte heeft verklaard het zelf ook een ongeloofwaardig verhaal te vinden.
Evenmin is er een reden aangevoerd waarom een buitenlandse partij - als deze al zou bestaan - waarvan verdachte geld zou hebben geleend maar inmiddels ook al had terugbetaald, verdachtes vrouw en kinderen zou willen ombrengen.
Dat door de politie niet is gezocht in kleding van verdachte in de door verdachte gehuurde opslagbox, kan niet leiden tot de conclusie dat sprake is van een onvolledig onderzoek. Met de officieren van justitie is de rechtbank van oordeel dat de aan- of afwezigheid van een briefje in een jaszak die in de opslagbox zou zijn die verdachte huurde, niet zou kunnen bijdragen aan het onderzoek. Verdachtes verklaring dat er ‘heel misschien’ een briefje in een oude jaszak zit, maar dat hij denkt van niet, alleen was onvoldoende om een nader onderzoek in te stellen.
Dat eventuele sporen op de kast mogelijk de verklaring van verdachte over het aantreffen van [slachtoffer 3] zouden hebben kunnen onderbouwen, maakt niet dat het uitblijven van een dergelijk onderzoek zorgt voor een onvolledig onderzoek. Al zouden er sporen van [slachtoffer 3] op de kast te vinden zijn, dan sluit dat niet de betrokkenheid van verdachte uit. Het zou ook geen harde aanwijzing vormen dat verdachte zijn verhaal omtrent een derde partij klopt.
Motief
Verdachte heeft zelf wel een motief. Jarenlange schulden, opgebouwd door een ernstige gokverslaving hebben eraan bijgedragen dat verdachte in financiële nood zat. Het gezin woonde al enige maanden bij [slachtoffer 2] , verdachtes moeder, omdat de hypotheek van hun vorige woning niet meer betaald werd door verdachte en die woning per executieverkoop is verkocht. Het aanzienlijke bedrag aan overwaarde van die woning is in korte tijd door verdachte opgemaakt, aan het afbetalen van schulden, zo heeft hij verklaard. Verdachte heeft getracht een andere, veel duurdere, woning te kopen, in de [naam 4] te Etten-Leur, maar heeft niet kunnen voldoen aan het storten van de waarborgsom, waarna er een hoge boete werd opgelegd. Verdachte heeft niemand op de hoogte gesteld van de ernst van de financiële nood van het gezin. Hij heeft ook tegen niemand verteld dat het huis aan de [naam 4] niet meer door zou gaan. Verdachte heeft gezegd, nadat het al vele malen was uitgesteld, dat zij in de week van 27 maart 2020 de sleutel zouden krijgen van de nieuwe woning. Getuigen hebben verklaard dat zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] en de beide kinderen zich erop verheugden dat het gezin van verdachte weer een eigen woning zou krijgen. Dat [slachtoffer 1] wel wist dat de woning aan de [naam 4] niet doorging zoals verdachte stelt, acht de rechtbank niet aannemelijk, mede gelet op de verklaring van haar moeder dat zij en [slachtoffer 1] zo’n vijf tot zes keer per dag contact hadden en dat [slachtoffer 1] had gezegd dat ze zich verheugde op de nieuwe woning. Zij heeft ook aangegeven in de winkel dat er haast was geboden bij de aanschaf van een bank vanwege de oplevering van het huis aan de [naam 4] . Die bank zou daar ook worden afgeleverd. Het is verdachte geweest die op 27 maart 2020 heeft gebeld dat die bank niet afgeleverd hoefde te worden. Dat [slachtoffer 1] wel wist dat de woning niet doorging, maar hierover tegen de buitenwereld - ook tegen haar ouders met wie zij zeer intensief contact had - bleef liegen omdat het plan om met het gezin naar Turkije te gaan op tegenstand zou stuiten, zoals verdachte heeft verklaard, is niet aannemelijk.
Tussenconclusie
Gelet op de ongeloofwaardige verklaring van verdachte, zijn beschreven reactie op de dood van zijn gezinsleden en het uitblijven van een bij de door hem geschetste situatie passende reactie, alsmede het aanwezige motief en de omstandigheid dat alle slachtoffers op dezelfde wijze, namelijk door middel van verwurging om het leven zijn gekomen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zowel [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] als [slachtoffer 2] opzettelijk om het leven heeft gebracht.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is de vraag of verdachte schuldig is aan moord of doodslag bij de afzonderlijke delicten.
Voorbedachte raad
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Over het daadwerkelijke delictscenario is weinig bekend. Verdachte heeft geen openheid gegeven over wat er precies is voorgevallen. De kinderen zijn in de ochtend nog gezien door [naam 1] . Met [slachtoffer 1] kon na donderdag 26 maart 2020 geen contact meer worden gelegd volgens haar ouders en dat was opmerkelijk omdat zij gewoonlijk enkele malen per dag contact hadden. Geen van de getuigen heeft [slachtoffer 1] op 27 maart 2020 nog gezien of gehoord. Volgens verdachte is zij na het ontbijt terug naar bed gegaan. Die verklaring van verdachte wordt niet door overige bewijsmiddelen ondersteund. Wat er precies is gebeurd, op welk tijdstip en in welke volgorde verdachte de vier slachtoffers om het leven heeft gebracht, is onduidelijk gebleven.
Hoewel de rechtbank niet kan vaststellen in welke volgorde verdachte de vier slachtoffers heeft gedood, acht de rechtbank - gelet op de verklaringen van haar broer [naam 7] , haar vriendin [naam 1] , de telefoongegevens en de verklaring van verdachte - aannemelijk dat [slachtoffer 2] als laatste, in ieder geval na 27 maart 2020 15.30 uur om het leven is gebracht. Zij is als laatste in leven gezien.
Ten aanzien van voorbedachte raad bij de feiten 1,2 en 3, de dood van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3]
Bij alle vier de slachtoffers is er sprake geweest van eenzelfde modus operandi, namelijk verwurging. Uit het aangetroffen letsel is af te leiden dat bij drie slachtoffers (ook) gebruik is gemaakt van een voorwerp met langwerpig dunne structuur zoals een snoer.
Gelet op het sporenbeeld gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte bij de verwurgingen, de in de woning aangetroffen snoeren, heeft gebruikt. Alleen bij [slachtoffer 1] staat dat niet vast aangezien geen snoerspoor in haar hals is te zien. Een verwurging door middel van ligatuurstrangulatie (met bijvoorbeeld een zachte of brede ligatuur of een over kledij aangetrokken ligatuur om de hals) acht de patholoog-anatoom niet uitgesloten. Dat hoeft geen zichtbaar snoerspoor achter te laten. Er is daarom geconcludeerd dat haar letsel duidt op manuele- óf ligatuurverwurging óf een combinatie van die twee.
Verdachtes handelswijze past bij een scenario van een plan om zijn gezin, zijn moeder en zichzelf om het leven te brengen. Over op welk moment in dat geval zo’n plan door verdachte is opgevat, biedt het dossier echter onvoldoende uitsluitsel.
De gevonden (sporen van) Oxycodon in de woning, in het glasvocht en de urine van [slachtoffer 1] en in het bloed, glasvocht en de urine van [slachtoffer 2] , passen weliswaar bij een voorgenomen plan om hen te drogeren en de situatie mogelijk op die wijze onder controle houden, zoals door de officieren van justitie is aangevoerd maar het dossier bevat hiervoor onvoldoende aanknopingspunten.
Op grond van de resultaten van het toxicologisch onderzoek kan tot beïnvloeding van het bewustzijn/gedrag van [slachtoffer 1] ten tijde van het overlijden door Oxycodon niet worden geconcludeerd. Uit het rapport van het NFI is gebleken dat de Oxycodon zes uur of langer vóór het intreden van de dood van [slachtoffer 1] was ingenomen of toegediend.
Met betrekking tot [slachtoffer 2] blijkt uit toxicologisch onderzoek dat haar bewustzijn/gedrag weliswaar zijn beïnvloed door het aanwezige Oxycodon, maar dat de mate van de effecten afhankelijk van de gewenning aan Oxycodon. Het dossier bevat over de (mate van) gewenning van [slachtoffer 2] aan Oxycodon geen informatie. Bij [slachtoffer 2] was het volgens het NFI niet mogelijk om uit alleen een bloedconcentratie zowel de dosis als het tijdsverloop van de Oxycodon af te leiden.
Het is dus niet vast te stellen hoe lang vóór het overlijden Oxycodon is gebruikt of toegediend zodat ook niet vastgesteld kan worden of dat kan worden gezien als aanwijzing dat er al eerder een plan was om de slachtoffers om het leven te brengen. Als het door toedoen van verdachte is gebeurd, kan het ook op een eerder tijdstip gedaan zijn en met een ander doel.
Dat er bij het eerste slachtoffer mogelijk al sprake is geweest van gepland handelen, met voorbedachte raad, kan niet worden uitgesloten maar kan aan de hand van het dossier ook niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. Het vervolgens ombrengen van de andere slachtoffers waarbij eenzelfde modus operandi werd gebruikt, duidt in de ogen van de rechtbank wel op voorbedachte raad.
Maar nu niet is valt vast te stellen in welke volgorde verdachte heeft gehandeld, kan noch bij de dood van [slachtoffer 1] , noch bij die van [slachtoffer 4] , noch bij die van [slachtoffer 3] worden vastgesteld of hierbij sprake was van voorbedachte raad. Verdachte wordt dan ook ten aanzien van zowel feit 1, feit 2 als feit 3 vrijgesproken van de impliciet tenlastegelegde moord, maar veroordeeld wegens de impliciet subsidiair tenlastegelegde doodslag.
Ten aanzien van voorbedachte raad bij feit 4, de dood van [slachtoffer 2]
Over het om het leven brengen van zijn moeder [slachtoffer 2] , heeft verdachte verklaard dat hij zijn moeder heeft gebeld en heeft gezegd dat zij naar huis moest komen om op één van de kinderen te passen. Deze verklaring is bevestigd door [naam 2] . Na enige tijd in het huis te zijn geweest, zijn zij volgens verdachte samen naar boven gegaan waar – na het zien van de lichamen – een worsteling plaatsvond tussen hen. Verdachte heeft zijn moeder met een vuist geslagen. Haar gebitsprothese is hierbij uit haar mond geraakt. Verdachte heeft haar vervolgens gewurgd. Verdachte heeft verklaard dat hij haar met zijn handen of zijn armen heeft gewurgd.
Het NFI heeft bij het vaststellen van de doodsoorzaak van [slachtoffer 2] geconstateerd dat er sprake is geweest van ligatuurverwurging (met een langwerpige, dunne structuur) en mogelijk daarnaast ook manuele verwurging (met een lichaamsdeel zoals handen of armen). In de woning is bovendien een donkerkleurige kabel aangetroffen met bloedsporen, waarvan het DNA-spoor matcht met het DNA van [slachtoffer 2] . Verdachtes verklaring dat hij haar met zijn handen of armen heeft gewurgd, is dan ook aantoonbaar onjuist.
De rechtbank gaat er daarom vanuit dat verdachte, nadat hij [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , en mogelijk ook [slachtoffer 1] , door ligatuurverwurging, met gebruik van een snoer om het leven had gebracht, deze modus operandi op dezelfde wijze later ook bij zijn moeder heeft toegepast.
Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling zoals de verdediging heeft gesteld. De uiterlijke verschijningsvorm wijst op planmatig handelen, waarbij verdachte de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad.
Daarnaast ziet de rechtbank ook in het telefoongesprek van verdachte waarin hij zijn moeder met een smoes naar huis heeft laten komen, waarna zij samen nog geruime tijd samen in het huis hebben verbleven, concrete aanwijzingen dat verdachte gelegenheid heeft gehad om zich te beraden over zijn daad en de gevolgen hiervan.
De rechtbank acht verdachte om bovenstaande redenen schuldig aan moord op zijn moeder [slachtoffer 2] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
omstreeks 27 maart 2020 te Etten-Leur [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door uitwendig mechanisch samendrukkend geweld op de hals van die [slachtoffer 1] (verwurging) en/of samendrukkend geweld op de mond/neus van die [slachtoffer 1] (smoren) toe te passen;
2
op 27 maart 2020 te Etten-Leur [slachtoffer 4] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door samendrukkend geweld op de hals van die [slachtoffer 4] toe te passen;
3
op 27 maart 2020 te Etten-Leur [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door uitwendig mechanisch samendrukkend toesnoerend geweld op de hals/nek van die [slachtoffer 3] (verwurging) toe te passen;
4
op 27 maart 2020 te Etten-Leur [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door samendrukkend geweld op de hals van die [slachtoffer 2] en/of (samen)drukkend geweld op de romp van die [slachtoffer 2] toe te passen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een levenslange gevangenisstraf.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit dat er geen TBS-maatregel dient te worden opgelegd, maar dat dient te worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank dient rekening te houden met de omstandigheid dat behandeling van deze zaak ook vóór de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen op 1 juli 2021 had kunnen plaatsvinden en dat de regeling voor de voorwaardelijke invrijheidstelling daardoor thans ongunstiger is voor verdachte.
De raadsman verzoekt de rechtbank een gevangenisstraf op te leggen van 9 jaar als de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van doodslag van [slachtoffer 2] . Indien de rechtbank ook de doodslag van de andere drie slachtoffers bewezen acht, stelt de raadsman dat een gevangenis van 15,5 jaar passend is. Meer subsidiair stelt de raadsman dat aan verdachte een gevangenisstraf dient te worden opgelegd waarbij er nog enig perspectief is voor verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord op zijn moeder. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan doodslag op zijn vrouw en twee jonge kinderen waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat hij tenminste bij twee van hen planmatig heeft gehandeld. Vier afschuwelijke feiten, die de nabestaanden, vrienden, bekenden én de maatschappij ernstig hebben geschokt.
Moord en doodslag worden in ons strafrechtstelsel beschouwd als een van de ernstigste misdrijven. Deze feiten hebben voor de nabestaanden onherstelbaar leed en verdriet gebracht, zoals ook is gebleken uit de slachtofferverklaringen van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] . Voor hen moet het bijzonder moeilijk zijn een dergelijk zwaar verlies te dragen.
De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven. Verdachte is tegen beter weten in blijven ontkennen dat hij op enige wijze betrokken was bij de dood van zijn vrouw en kinderen en heeft met zijn leugenachtige verklaringen over een derde, buitenlandse partij, getracht iedereen zand in de ogen te strooien. Dit maakt het proces nog pijnlijker voor de nabestaanden. Verdachte heeft hen onbeschrijfelijk en onherstelbaar leed toegebracht. De onzekerheid over wat zich heeft afgespeeld in de laatste momenten van het leven van hun dierbaren en wat het motief van verdachte is geweest, blijft bestaan door de houding van verdachte en maakt het voor nabestaanden nog lastiger het verlies te verwerken. Verdachte heeft daarmee hun leed verergerd.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de Pro Justitia rapportage over verdachte, opgemaakt door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie en de verklaringen bij de rechter-commissaris van de getuige-deskundigen [naam 5] en [naam 6] . Bij het onderzoek in het Pieter Baan Centrum is geconstateerd dat verdachte een ernstige, persisterende gokstoornis heeft. Er zijn daarnaast vermijdende en narcistische trekken in zijn persoonlijkheid geconstateerd. De deskundigen hebben zich niet in staat geacht te komen tot een advies ten aanzien van de toerekenbaarheid en het recidivegevaar, omdat verdachte weliswaar meewerkte, maar ontwijkende en ontkennende antwoorden bleef geven. Hij heeft nauwelijks openheid van zaken gegeven. Dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van deze feiten, kan dan ook niet worden aangenomen. De deskundigen stellen dat in de maanden voorafgaand aan de ten laste gelegde feiten, verdachtes leven steeds meer werd bepaald door de gevolgen van de gokverslaving. Verdachte moest in toenemende mate zaken verheimelijken, liegen en bedriegen om zijn gokverslaving en de financiële consequenties hiervan te camoufleren. Verdachte heeft geen hulp gevraagd, hij heeft alleen anderen om geld verzocht. Niemand in zijn omgeving was op de hoogte van de ernst van zijn problemen. De deskundigen stellen dat verdachte krampachtig probeerde te voorkomen dat de volle omvang van de financiële problemen aan het licht zou komen, maar dat hij hierbij niet zocht naar proactieve of structurele oplossingen. Verdachte bagatelliseerde de ernst en de gevolgen van zijn problemen en bleef lange tijd hoopvol dat er toch nog een oplossing zou komen.
Ook de rechtbank kan niet vaststellen of en zo ja in welke mate de geconstateerde gokstoornis en de vermijdende en narcistische trekken in zijn persoonlijkheid verdachte zouden hebben beperkt in zijn mogelijkheden om anders te handelen dan hij heeft gedaan.
Voor moord kan een levenslange gevangenisstraf worden opgelegd. Een levenslange gevangenisstraf is, behoudens gratie, evenwel ook echt levenslang. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze straf daarom alleen in uitzonderlijke gevallen en met grote behoedzaamheid te worden opgelegd. Anders dan de officieren van justitie acht de rechtbank in de onderhavige zaak geen uitzonderlijke omstandigheden aanwezig die zouden moeten leiden tot oplegging van een levenslange gevangenisstraf. De rechtbank heeft niet, zoals het openbaar ministerie heeft bepleit, viermaal moord, maar éénmaal moord en driemaal doodslag bewezen geacht. Hoewel de deskundigen vanwege de houding van verdachte ten tijde van hun onderzoek geen inschatting hebben kunnen maken omtrent het recidivegevaar, ziet de rechtbank geen aanwijzingen dat er van een groot recidivegevaar sprake is. Noch uit het strafblad, noch uit getuigenverklaringen in het dossier blijkt van eerdere gewelddadigheid van de kant van verdachte. Een levenslange gevangenisstraf acht de rechtbank om die reden niet aan de orde. Als strafdoel is aan de orde vergelding voor de inbreuk op de rechtsorde, voor het leed dat de nabestaanden van de slachtoffers is aangedaan en afschrikking van anderen om dergelijke ernstige misdrijven te plegen. De rechtbank acht gelet op de grote ernst van de feiten wel een zeer lange gevangenisstraf op zijn plaats.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de thans geldende V.I.-regeling ongunstiger is voor verdachte, terwijl het onderzoek ter zitting enkel door gebrek aan zittingsruimte bij de rechtbank niet vóór de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen afgedaan kon worden. Dit kan gelet op de ernst van de feiten echter niet leiden tot een lagere gevangenisstraf dan de hoogste tijdelijke gevangenisstraf.
De rechtbank acht, gelet op dit alles, een gevangenisstraf voor de duur van 30 jaar, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
7. De benadeelde partij
Wettelijke grondslag/juridisch kader
Niet betwisting door verdachte
De rechtbank stelt vast de verdachte de vorderingen van de benadeelde partij nadrukkelijk niet heeft betwist. De rechtbank zal nog ambtshalve en marginaal toetsen of er voor toewijzing van de vordering rechtsgronden en feitelijke gronden bestaan.
Affectieschade
De rechtbank stelt voorop dat buiten alle twijfel staat dat de benadeelde partijen diep zijn getroffen door het overlijden van de slachtoffers. De rechtbank heeft begrip voor het enorme verdriet en het leed dat de nabestaanden hebben. De rechtbank zal eerst het toepasselijke juridische kader schetsen, waarna de vorderingen afzonderlijk zullen worden beoordeeld.
Op 1 januari 2019 is de Wet affectieschade en verplaatste schade in werking getreden. Op grond van deze wet is het voor naasten van slachtoffers met ernstig en blijvend letsel en nabestaanden van overleden slachtoffers mogelijk om vergoeding van immateriële schade in de vorm van affectieschade te vorderen. Het letsel of overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. De rechtbank benadrukt dat deze vergoeding een symbolisch karakter heeft, omdat met geen mogelijkheid volledige compensatie gegeven kan worden voor het verdriet van de naasten. De kring van gerechtigden die zonder meer aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade is in het Besluit vergoeding affectieschade uitdrukkelijk beperkt tot (pleeg/stief)ouders en -kinderen, echtgenoten en geregistreerd partners.
Shockschade
De wet geeft nabestaanden ook in andere gevallen recht op immateriële schadevergoeding. Alleen indien vastgesteld kan worden dat verdachte het oogmerk had om nabestaanden leed en verdriet toe te brengen als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) of als sprake is van shockschade bij nabestaanden waardoor zij op andere wijze in hun persoon zijn aangetast in de zin van artikel 6:106 aanhef en onder b BW, hebben nabestaanden recht op immateriële schadevergoeding. Shockschade kan alleen worden toegewezen als er sprake is van 1) een nauwe en affectieve relatie; 2) een heftige shock door de directe confrontatie met – in dit geval – het misdrijf of de ernstige gevolgen hiervan en 3) geestelijk letsel met een in de psychiatrie erkend ziektebeeld ten gevolge hiervan.
7.1.
De vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Materiële en immateriële schade
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert een schadevergoeding van € 75.160,95 voor deze feiten.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 50.160,95 een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. Dit bedrag bestaat uit € 7.660,95 ter zake van materiële schade (kosten lijkbezorging en reiskosten) en € 42.500 ter zake van immateriële schade ( €17.500 affectieschade en € 25.000 shockschade).
De rechtbank acht verdachte aansprakelijk voor de materiële schade ter hoogte van
€ 7.660,95 die ook is onderbouwd en geenszins betwist en zal de vordering daarom tot genoemd bedrag toewijzen.
De gevorderde affectieschade ter hoogte van een bedrag van € 17.500 is conform het Besluit Affectieschade voor de relatie van ouders en hun uitwonende meerderjarige kinderen en komt dan ook eveneens voor vergoeding in aanmerking.
Ten aanzien van de gevorderde shockschade voor een bedrag van € 50.000 stelt de rechtbank het volgende vast.
Dat er voor [benadeelde partij 1] sprake was van een nauwe en affectieve relatie met zijn moeder, staat onmiskenbaar vast. Of er ook sprake was van een nauwe en affectieve relatie met zijn schoonzus, neefje en nichtje, is dan ook naar het oordeel van de rechtbank niet meer relevant. Er heeft op 28 maart 2020 een directe confrontatie met de plaats delict en het misdrijf plaatsgevonden, zodat ook aan het tweede vereiste voor toewijzing van deze vordering wordt voldaan. Er was hier sprake van shockschade als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Uit de toelichting van de geestelijke schade van [benadeelde partij 1] blijkt dat hij schade heeft ondervonden naar aanleiding van de confrontatie. Er is echter ook aangevoerd dat [benadeelde partij 1] geestelijk letsel heeft ondervonden vanwege het regelen van de begrafenissen, de financiële problemen en het zelf worden aangemerkt als verdachte. Dergelijk geestelijk letsel is geen shockschade in de zin van artikel 6:106 aanhef en onder b van het BW. Nu er door de benadeelde partij zelf geen onderscheid is gemaakt in welk aandeel de laatstgenoemde omstandigheden hebben gehad in het gestelde geestelijk letsel, zal de rechtbank de shockschade schatten en de rest niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank wijst de gevorderde shockschade toe tot een bedrag van € 25.000 en verklaart de benadeelde partij voor het overige bedrag niet-ontvankelijk, zodat hiervoor de weg naar de burgerlijke rechter openstaat.
Wettelijke rente
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop de confrontatie met de strafbare feiten plaatsvond, 28 maart 2020.
Proceskostenvergoeding
De benadeelde partij heeft geen overige proceskosten gevorderd, zodat de rechtbank die op nihil zal begroten.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.2.
De vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert een schadevergoeding van € 20.000 wegens affectieschade.
De gevorderde affectieschade ter hoogte van een bedrag van € 20.000 is niet conform het Besluit Affectieschade voor de relatie van ouders en hun uitwonende meerderjarige kinderen. In het besluit is vastgesteld dat voor die relatie een bedrag van € 17.500 kan worden toegekend. Dat er tussen [benadeelde partij 2] in Turkije en haar dochter [slachtoffer 1] (en de kleinkinderen) in Nederland sprake zou zijn van zorg in gezinsverband, zoals is aangegeven op de vordering, is geenszins aangetoond of onderbouwd. De rechtbank zal derhalve het bedrag aanhouden zodat opgenomen in het Besluit Affectieschade en deze schade toewijzen tot een bedrag van € 17.500 en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren zoals hiervoor de weg naar de burgerlijke rechter openstaat.
Wettelijke rente
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
Proceskostenvergoeding
De benadeelde partij heeft geen proceskosten gevorderd, zodat de rechtbank die op nihil zal begroten.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.3.
De vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert een schadevergoeding van € 20.000 wegens affectieschade.
De gevorderde affectieschade ter hoogte van een bedrag van € 20.000 is niet conform het Besluit Affectieschade voor de relatie van ouders en hun uitwonende meerderjarige kinderen. In het besluit is vastgesteld dat voor die relatie een bedrag van € 17.500 kan worden toegekend. Dat er tussen [benadeelde partij 3] in Turkije en zijn dochter [slachtoffer 1] (en de kleinkinderen) in Nederland sprake zou zijn van zorg in gezinsverband, zoals is aangegeven op de vordering, is geenszins aangetoond en onderbouwd. De rechtbank zal derhalve het bedrag aanhouden zoals opgenomen in het Besluit Affectieschade en deze schade toewijzen tot een bedrag van € 17.500 en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren zodat hiervoor de weg naar de burgerlijke rechter openstaat.
Wettelijke rente
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
Proceskostenvergoeding
De benadeelde partij heeft geen proceskosten gevorderd, zodat de rechtbank die op nihil zal begroten.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Doodslag;
feit 2: Doodslag;
feit 3: Doodslag;
feit 4: Moord;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 30 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] van
€ 50.160,95, waarvan € 7.660,95 ter zake van materiële schade en € 42.500 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] € 50.160,95 te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 285 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] van
€ 17.500 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil ;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] € 17.500 te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 122 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Benadeelde partij [benadeelde partij 3]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3] van
€ 17.500 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3] € 17.500 te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 122 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en
mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.P.A.J. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 november 2021.