Procestaal: Pools.
HvJ EU, 13-12-2012, nr. C-215/11
ECLI:EU:C:2012:794
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
13-12-2012
- Magistraten
A. Tizzano, M. Ilešič, E. Levits, J.-J. Kasel, M. Safjan
- Zaaknummer
C-215/11
- LJN
BY7189
- Roepnaam
Iwona Szyrocka/SiGer Technologie
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2012:794, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 13‑12‑2012
Uitspraak 13‑12‑2012
A. Tizzano, M. Ilešič, E. Levits, J.-J. Kasel, M. Safjan
Partij(en)
In zaak C-215/11,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Sąd Okręgowy we Wrocławiu (Polen) bij beslissing van 11 april 2011, ingekomen bij het Hof op 9 mei 2011, in de procedure
Iwona Szyrocka
tegen
SiGer Technologie GmbH,
wijst
HET HOF (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, M. Ilešič (rapporteur), E. Levits, J.-J. Kasel en M. Safjan, rechters,
advocaat-generaal: P. Mengozzi,
griffier: K. Sztranc-Sławiczek, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 18 april 2012,
gelet op de opmerkingen van:
- —
de Poolse regering, vertegenwoordigd door M. Szpunar, M. Arciszewski en B. Czech als gemachtigden,
- —
de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door C. Pesendorfer als gemachtigde,
- —
de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Fernandes als gemachtigde,
- —
de Finse regering, vertegenwoordigd door M. Pere als gemachtigde,
- —
de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door S. Ossowski als gemachtigde,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A.-M. Rouchaud-Joët en K. Herrmann als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 28 juni 2012,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure (PB L 399, blz. 1).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een Europese betalingsbevelprocedure die door I. Szyrocka, woonachtig in Polen, is ingeleid tegen SiGer Technologie GmbH, gevestigd in Duitsland.
Toepasselijke bepalingen
Verordening nr. 1896/2006
3
De punten 8, 9, 10 en 11 van de considerans van verordening nr. 1896/2006 luiden:
- ‘(8)
De daaruit voortvloeiende belemmeringen voor de toegang tot efficiënte verhaalmogelijkheden in grensoverschrijdende zaken en de verstoring van de mededinging binnen de interne markt ten gevolge van de ongelijke procedurele middelen die de schuldeisers in de verschillende lidstaten ter beschikking staan, vragen om communautaire wetgeving die schuldeisers en schuldenaren in de gehele Europese Unie gelijke concurrentievoorwaarden waarborgt.
- (9)
Doel van deze verordening is de beslechting van een geschil in grensoverschrijdende zaken met betrekking tot niet-betwiste geldvorderingen te vereenvoudigen, te versnellen en goedkoper te maken door een Europese betalingsbevelprocedure in te voeren […].
- (10)
De bij deze verordening ingevoerde procedure is een aanvullend en facultatief instrument voor de eiser, die vrijelijk gebruik kan blijven maken van de procedures uit het nationale recht. Deze verordening strekt derhalve noch tot vervanging, noch tot harmonisatie van de bestaande mogelijkheden naar nationaal recht voor de inning van niet-betwiste schuldvorderingen.
- (11)
In het kader van de procedure moet voor de communicatie tussen de rechterlijke instantie en de partijen zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van standaardformulieren, teneinde de afhandeling ervan te vergemakkelijken en het gebruik van automatische gegevensverwerking mogelijk te maken.’
4
Uit hoofde van punt 16 van de considerans van deze verordening ‘toetst [het gerecht] het verzoek, met inbegrip van de bevoegdheid en de beschrijving van het bewijs, op basis van de informatie in het aanvraagformulier. Aldus zou het gerecht de gronden van de vordering prima facie kunnen onderzoeken en onder meer kennelijk ongegronde of niet-ontvankelijke vorderingen kunnen uitsluiten’.
5
Volgens punt 29 van de considerans van verordening nr. 1896/2006 is de doelstelling van de verordening ‘de instelling van een uniforme, snelle en efficiënte procedure voor de inning van niet-betwiste geldvorderingen in de ganse Europese Unie’.
6
Artikel 1, lid 1, van verordening nr. 1896/2006 bepaalt:
‘Deze verordening heeft ten doel:
- a)
de beslechting van een geschil in grensoverschrijdende zaken met betrekking tot niet-betwiste geldvorderingen te vereenvoudigen, te versnellen en goedkoper te maken door een Europese betalingsbevelprocedure in te voeren;
[…]’
7
Artikel 2, lid 1, van deze verordening bepaalt:
‘Deze verordening is, in grensoverschrijdende zaken, van toepassing in burgerlijke en handelszaken, ongeacht de aard van het gerecht. […]’
8
Artikel 3, lid 1, van deze verordening bepaalt:
‘In deze verordening wordt onder grensoverschrijdende zaak verstaan, een zaak waarin ten minste een van de partijen haar woonplaats of haar gewone verblijfplaats heeft in een andere lidstaat dan de lidstaat van het aangezochte gerecht.’
9
In artikel 4 van deze verordening heet het:
‘De Europese betalingsbevelprocedure wordt ingevoerd voor de inning van liquide geldvorderingen voor een specifiek bedrag, die opeisbaar zijn op het tijdstip waarop het verzoek om een Europees betalingsbevel wordt ingediend.’
10
Artikel 6, lid 1, van verordening nr. 1896/2006 bepaalt:
‘Voor de toepassing van deze verordening wordt de rechterlijke bevoegdheid bepaald volgens de ter zake geldende regels van het gemeenschapsrecht, […]’
11
Artikel 7 van deze verordening bepaalt:
- ‘1.
Het verzoek om een Europees betalingsbevel wordt ingediend door middel van het standaardformulier A van bijlage I.
- 2.
Het verzoek vermeldt:
- a)
naam en adres van de partijen en, in voorkomend geval, van hun vertegenwoordigers, alsmede de gegevens van het gerecht waarbij het verzoek wordt ingediend;
- b)
het bedrag van de schuldvordering, met inbegrip van de hoofdsom en, in voorkomend geval, de rente, de contractuele boetes en de kosten;
- c)
ingeval rente over de schuldvordering wordt geëist, de rentevoet en de termijn waarvoor rente wordt gevorderd, tenzij volgens het recht van de lidstaat van oorsprong de hoofdsom automatisch met de wettelijke rente wordt vermeerderd;
- d)
de grondslag van de rechtsvordering, waaronder een beschrijving van de elementen waarmee de schuldvordering en, in voorkomend geval, de geëiste rente worden gestaafd;
- e)
een beschrijving van het bewijs tot staving van de schuldvordering;
- f)
de gronden voor de rechterlijke bevoegdheid;
en
- g)
het grensoverschrijdende karakter van de zaak in de zin van artikel 3.
- 3.
In het verzoek verklaart de eiser dat de verstrekte inlichtingen naar zijn weten waarheidsgetrouw zijn, en erkent hij dat het opzettelijk afleggen van een valse verklaring aanleiding kan geven tot passende sancties naar het recht van de lidstaat van oorsprong.
- 4.
In een bijlage bij het verzoek kan de eiser aan het gerecht aangeven dat hij bezwaar maakt tegen een overgang naar een gewone procedure […] in geval van verweer door de verweerder. De eiser kan dit ook in een later stadium doen, doch in elk geval voordat het betalingsbevel wordt uitgevaardigd.
- 5.
Het verzoek wordt ingediend op papieren drager of via elk ander communicatiemiddel, inclusief langs elektronische weg, dat door de lidstaat van oorsprong wordt aanvaard en dat bij het gerecht van oorsprong beschikbaar is.
- 6.
Het verzoek wordt door de eiser of, in voorkomend geval, door zijn vertegenwoordiger ondertekend. […]’
12
Artikel 11, lid 1, van deze verordening luidt:
‘Het gerecht wijst het verzoek af indien:
- a)
de in de artikelen 2, 3, 4, 6 en 7 gestelde eisen niet vervuld zijn;
[…]’
13
Artikel 12, lid 3, van deze verordening bepaalt:
‘In het Europees betalingsbevel wordt de verweerder meegedeeld dat hij de volgende mogelijkheden heeft:
- a)
het in het betalingsbevel vermelde bedrag aan de eiser te betalen;
[…]’
14
Artikel 25 van verordening nr. 1896/2006 bepaalt:
- ‘1.
De totale gerechtskosten van de Europese betalingsbevelprocedure en van de gewone civielrechtelijke procedure die volgt op de indiening van een verweerschrift tegen het Europees betalingsbevel in een lidstaat, mogen niet hoger zijn dan de gerechtskosten van een gewone civielrechtelijke procedure waaraan in die lidstaat geen Europese betalingsbevelprocedure is voorafgegaan.
- 2.
Voor de toepassing van deze verordening omvatten de gerechtskosten de aan het gerecht te betalen vergoedingen en kosten, waarvan het bedrag overeenkomstig het nationale recht wordt vastgesteld.’
15
Artikel 26 van deze verordening bepaalt:
‘Niet uitdrukkelijk in deze verordening geregelde procedurekwesties worden beheerst door het nationale recht.’
16
Bijlage I van deze verordening bevat formulier A, met het opschrift ‘Verzoek om een Europees betalingsbevel’.
17
Punt 7 van de richtsnoeren, met het opschrift ‘Richtsnoeren voor de invulling van het formulier’ in bijlage I bij die verordening, schrijft voor:
‘Rente. Indien er rente wordt verlangd, moet dit voor iedere vordering worden vermeld […] met behulp van de op het formulier vermelde codes. […] Indien er rente wordt verlangd tot aan de beslissing van het gerecht, moet het laatste vak [tot] worden opengelaten. […]’
18
Formulier E voor de uitvaardiging van een Europees betalingsbevel is opgenomen in bijlage V bij verordening nr. 1896/2006.
Pools recht
19
Volgens artikel 187, lid 1, van het Poolse wetboek van burgerlijke rechtsvordering (hierna: ‘k.p.c.’) moet het verzoekschrift in zaken die betrekking hebben op vermogensrechten de waarde van het voorwerp van het geding bevatten, tenzij het voorwerp van de zaak in een bepaald geldbedrag bestaat.
20
Artikel 130, lid 1, k.p.c. regelt de gevolgen van de indiening van een verzoek met formele gebreken. Volgens dat artikel roept de rechter als algemene regel de eiser op, onder bedreiging van terugzending van het processtuk, om dit binnen een week te corrigeren, aan te vullen dan wel de kosten te betalen.
Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen
21
Op 23 februari 2011 heeft Szyrocka, woonachtig in Polen, bij de verwijzende rechter een verzoek om een Europees betalingsbevel ingediend tegen SiGer Technologie GmbH, gevestigd te Tangermünde (Duitsland).
22
Bij de toetsing van dit verzoek heeft de verwijzende rechter geconstateerd dat het niet voldeed aan bepaalde formele voorwaarden die door het Poolse recht worden gesteld. Onder meer was de waarde van het voorwerp van het geding niet aangegeven in Poolse valuta, zoals het Poolse recht voorschrijft om de gerechtskosten te kunnen berekenen. Uit het dossier dat aan het Hof is overgelegd, blijkt dat Szyrocka in het aanvraagformulier voor een Europees betalingsbevel het bedrag van de hoofdsom in euro heeft aangegeven. Bovendien onderstreept de verwijzende rechter dat Szyrocka in dat formulier heeft aangegeven dat zij rente vordert vanaf een bepaalde datum tot aan de dag van betaling van de hoofdsom.
23
In deze omstandigheden heeft de Sąd Okręgowy we Wrocławiu de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
- ‘1)
Moet artikel 7 van verordening (EG) nr. 1896/2006 […] aldus worden uitgelegd dat:
- a)
daarin alle voorwaarden waaraan een verzoek om een Europees betalingsbevel moet voldoen, uitputtend worden geregeld, of
- b)
daarin alleen minimumvoorwaarden voor een dergelijk verzoek worden bepaald, en dat met betrekking tot de formele voorwaarden voor het verzoek die niet in die bepaling zijn geregeld, de bepalingen van nationaal recht moeten worden toegepast?
- 2)
Indien [de eerste] vraag[, sub b,] bevestigend wordt beantwoord, dient de eiser dan, indien het verzoek niet voldoet aan de in het recht van de lidstaat vastgestelde formele voorwaarden (bijvoorbeeld, er is geen afschrift van het verzoek voor de tegenpartij bijgevoegd of de waarde van het voorwerp van het geding is niet aangegeven), te worden verzocht die gebreken aan te vullen op grond van de bepalingen van nationaal recht, overeenkomstig artikel 26 van verordening nr. 1896/2006 dan wel volgens artikel 9 van die verordening?
- 3)
Moet artikel 4 van verordening nr. 1896/2006 aldus worden uitgelegd dat de daarin genoemde kenmerken van de geldvordering, namelijk een specifiek bedrag en de opeisbaarheid van de vordering op het tijdstip dat het verzoek om een Europees betalingsbevel wordt ingediend, alleen betrekking hebben op de hoofdsom of ook op de vordering tot betaling van vertragingsrente?
- 4)
Houdt een juiste uitlegging van artikel 7, lid 2, sub c, van verordening nr. 1896/2006 in dat het in de Europese betalingsbevelprocedure, indien het recht van de lidstaat niet voorziet in een automatische vermeerdering met rente, mogelijk is naast de hoofdsom te vorderen:
- a)
alle rente, waaronder ook de zogenoemde open rente (die wordt berekend vanaf de dag van opeisbaarheid ervan, die met een precieze datum wordt aangegeven, tot de dag van betaling waarvan de datum niet wordt bepaald, bijvoorbeeld ‘vanaf 20 maart 2011 tot de dag van betaling’);
- b)
alleen de rente die verschuldigd is vanaf de dag van opeisbaarheid ervan, die met een precieze datum wordt aangegeven, tot de dag van indiening van het verzoek of tot de dag van uitvaardiging van het betalingsbevel;
- c)
uitsluitend de rente die verschuldigd is vanaf de dag van opeisbaarheid ervan die met een precieze datum wordt aangegeven, tot de dag van indiening van het verzoek?
- 5)
Indien het antwoord op [de vierde] vraag[, sub a,] bevestigend luidt, hoe dient dan volgens verordening nr. 1896/2006 de beslissing over de rente in het formulier van het betalingsbevel te worden geformuleerd?
- 6)
Indien het antwoord op [de vierde] vraag[, sub b,] bevestigend luidt, wie dient dan het bedrag van de rente aan te geven — de betrokken partij of het gerecht ambtshalve?
- 7)
Indien het antwoord op [de vierde] vraag[, sub c,] bevestigend luidt, is de betrokken partij dan verplicht om in het verzoek het bedrag van de berekende rente aan te geven?
- 8)
Indien de eiser de tot de dag van indiening van het verzoek verlangde rente niet berekent, moet het gerecht dit dan ambtshalve berekenen, dan wel dient het gerecht de betrokken partij overeenkomstig artikel 9 van verordening nr. 1896/2006 te verzoeken, het verzoek aan te vullen?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
De eerste vraag
24
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 7 van verordening nr. 1896/2006 aldus moet worden uitgelegd dat daarin de voorwaarden waaraan het verzoek om een Europees betalingsbevel moet voldoen, uitputtend zijn geregeld, of dat het slechts de minimumvoorwaarden voor dat verzoek bevat en alle andere formele voorwaarden die niet in deze bepaling zijn vastgesteld, door het nationale recht worden beheerst.
25
Voor het antwoord op deze vraag moet zowel de letter van artikel 7 van verordening nr. 1896/2006 als de opzet en het doel van die verordening in ogenschouw worden genomen.
26
Om te beginnen moet eraan worden herinnerd dat artikel 7 van deze verordening een serie eisen aan de inhoud en de vorm van een verzoek om een Europees betalingsbevel bevat. Het regelt onder meer de voorwaarde dat een zodanig verzoek door middel van een standaardformulier moet worden ingediend, de onderdelen van dat verzoek, de verklaring van de eiser dat de in het verzoek verstrekte inlichtingen waarheidsgetrouw zijn, de mogelijkheid bezwaar te maken tegen een overgang naar een gewone civielrechtelijk procedure, en de wijze van ondertekening van het verzoek.
27
De bewoordingen van dit artikel bevatten geen enkele aanwijzing voor de conclusie dat de lidstaten de vrijheid houden in hun nationale recht aanvullende voorwaarden voor het verzoek om een Europees betalingsbevel op te leggen.
28
Zoals duidelijk blijkt uit artikel 7, leden 2, sub c, 3, 5 en 6, van verordening nr. 1896/2006, wordt het namelijk uitdrukkelijk aangegeven als deze bepaling de lidstaten toestaat bepaalde aspecten van de eisen aan een verzoek om een Europees betalingsbevel in hun nationale recht te regelen. Dit artikel bevat echter geen enkele andere uitdrukkelijke of stilzwijgende verwijzing die de lidstaten in algemene zin toestaat in hun nationale recht aanvullende voorwaarden op te leggen.
29
Deze letterlijke uitlegging vindt steun in de opzet van verordening nr. 1896/2006. In dat verband moet enerzijds worden onderstreept, zoals blijkt uit punt 16 van de considerans van de verordening, dat de aangezochte rechter het verzoek om een Europees betalingsbevel enkel toetst op basis van de daarin opgenomen informatie. Anderzijds voorzien de artikelen 2 tot en met 4 en 6 van de verordening, die enkele voorwaarden voor de uitvaardiging van een Europees betalingsbevel nader preciseren, evenmin in een mogelijkheid om aanvullende voorwaarden op basis van het nationale recht van de lidstaten op te leggen. Voorts brengt volgens artikel 11, lid 1, sub a, van de verordening enkel het niet vervullen van de in de artikelen 2 tot en met 4, 6 en 7 gestelde eisen de afwijzing van het verzoek om een Europees betalingsbevel mee.
30
Tot slot is het dienstig eraan te herinneren dat verordening nr. 1896/2006, zoals naar voren komt uit artikel 1, lid 1, sub a, ervan, onder meer ten doel heeft de beslechting van een geschil in grensoverschrijdende zaken met betrekking tot niet-betwiste geldvorderingen te vereenvoudigen, te versnellen en goedkoper te maken. Zoals in de punten 8, 10 en 29 van de considerans van de verordening is aangekondigd, strekt zij noch tot vervanging, noch tot harmonisatie van de bestaande mogelijkheden naar nationaal recht voor de inning van niet-betwiste schuldvorderingen, maar wordt daarbij om die doelstelling te verwezenlijken een uniform, snel en efficiënt instrument voor de inning van niet-betwiste geldvorderingen ingesteld, dat schuldeisers en schuldenaren in de gehele Europese Unie gelijke concurrentievoorwaarden waarborgt.
31
Aan deze doelstelling zou afbreuk worden gedaan als de lidstaten in hun nationale wetgeving in algemene zin aanvullende eisen aan het verzoek om een Europees betalingsbevel zouden kunnen neerleggen. Als gevolg daarvan zouden immers niet alleen uiteenlopende voorwaarden voor een dergelijk verzoek in de lidstaten gelden, maar dergelijke eisen zouden ook leiden tot ingewikkeldere, langere en duurdere Europese betalingsbevelprocedures.
32
Derhalve waarborgt enkel de uitlegging dat artikel 7 van verordening nr. 1896/2006 de voorwaarden voor een verzoek om een Europees betalingsbevel uitputtend regelt, dat de doelstelling van deze verordening in acht wordt genomen.
33
Met betrekking tot, met name, de vraag of de nationale rechter, in omstandigheden als in het hoofdgeding, de eiser kan verzoeken, het verzoek om een Europees betalingsbevel aan te vullen met de waarde van het voorwerp van het geding in Poolse valuta, zodat de gerechtskosten kunnen worden berekend, moet worden vastgesteld dat het de rechter vrijstaat te dien einde artikel 25, lid 2, van verordening nr. 1896/2006 in te roepen, waarin is bepaald dat het bedrag van de gerechtskosten overeenkomstig het nationale recht wordt vastgesteld.
34
Dienaangaande moet worden onderstreept dat de wijze waarop de gerechtskosten worden bepaald, bij gebreke van harmonisatie van de nationale regelingen voor de inning van niet-betwiste schuldvorderingen, krachtens het beginsel van procedurele autonomie van de lidstaten, een zaak van de interne rechtsorde van die staten is, mits de voorwaarden van artikel 25 van deze verordening in acht worden genomen. Niettemin mogen de voorschriften daarvoor niet ongunstiger zijn dan die welke voor soortgelijke situaties krachtens intern recht gelden (gelijkwaardigheidsbeginsel) en de uitoefening van de door het Unierecht verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidsbeginsel) (zie in die zin arrest van 14 juni 2012, Banco Español de Crédito, C-618/10, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
35
Daaruit volgt dat het de nationale rechter in beginsel vrijstaat zich de gegevens over de waarde van het voorwerp van het geding te bezorgen volgens de in zijn nationale recht voorgeschreven procedures, mits de procedurevoorschriften voor het bepalen van de gerechtskosten er niet toe leiden dat de Europese betalingsbevelprocedure buitensporig wordt verlengd of het verzoek om een dergelijk bevel wordt afgewezen.
36
Onder die omstandigheden moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 7 van verordening nr. 1896/2006 aldus moet worden uitgelegd dat het de voorwaarden waaraan het verzoek om een Europees betalingsbevel moet voldoen, uitputtend regelt. Uit hoofde van artikel 25 van deze verordening en mits aan de daarin gestelde voorwaarden wordt voldaan, is de nationale rechter vrij het bedrag van de gerechtskosten te bepalen aan de hand van de in het nationale recht neergelegde voorschriften, mits deze niet ongunstiger zijn dan die welke voor soortgelijke situaties krachtens intern recht gelden en zij de uitoefening van de door het Unierecht verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken.
De tweede vraag
37
Gezien het antwoord op de eerste vraag hoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.
De derde en vierde vraag
38
Met zijn derde en vierde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 4 en 7, lid 2, sub c, van verordening nr. 1896/2006 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat de eiser in het kader van het verzoek om een Europees betalingsbevel rente kan vorderen voor de periode vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van betaling van de hoofdsom.
39
Om te beginnen moet eraan worden herinnerd dat geldvorderingen waarvan de inning wordt gevorderd door middel van de Europese betalingsbevelprocedure volgens artikel 4 van verordening nr. 1896/2006 liquide en opeisbaar moeten zijn, terwijl artikel 7, lid 2, sub c, van deze verordening bepaalt dat het verzoek om een betalingsbevel, ingeval rente over de schuldvordering wordt geëist, de rentevoet en de termijn waarvoor rente wordt gevorderd, vermeldt.
40
Met betrekking, enerzijds, tot de vraag of de in het kader van een Europese betalingsbevelprocedure gevorderde rente liquide en opeisbaar moet zijn in de zin van artikel 4 van verordening nr. 1896/2006, moet worden vastgesteld dat de letterlijke uitlegging van dit artikel op dit punt geen nauwkeurige aanwijzing geeft, onder meer omdat deze bepaling in algemene zin melding maakt van ‘geldvorderingen’ die kunnen worden geïnd in het kader van een Europese betalingsbevelprocedure.
41
Niettemin moet worden onderstreept dat uit de context van deze bepaling, met name in samenhang met artikel 7, lid 2, sub c, van de verordening, voortvloeit dat de daarin opgenomen voorwaarden van liquiditeit en opeisbaarheid van de vordering niet zien op de rente.
42
Zoals de Europese Commissie terecht onderstreept, vergt geen van de bepalingen van verordening nr. 1896/2006 dat de eiser in zijn verzoek om een Europees betalingsbevel het beloop van de rente exact aangeeft. Inzonderheid artikel 7, lid 2, sub c, van deze verordening schrijft enkel voor dat de rentevoet en de termijn waarvoor rente wordt gevorderd, worden vermeld ingeval rente over de schuldvordering wordt geëist, hetgeen overigens weerspiegeld wordt in het aanvraagformulier voor een Europees betalingsbevel in bijlage I bij de verordening.
43
Anderzijds moet met betrekking tot de vraag of artikel 7, lid 2, sub c, zich verzet tegen de vordering van rente voor de periode van de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van betaling van de hoofdsom, worden onderstreept dat deze bepaling weliswaar niet vereist dat het beloop van de rente in het verzoek om een betalingsbevel wordt aangegeven, maar ook geen termijn geeft tot wanneer rente kan worden gevorderd.
44
In die omstandigheden moet de bepaling onder meer worden uitgelegd in het licht van de doelstelling van verordening nr. 1896/2006, namelijk niet enkel de instelling van een uniforme, snelle en efficiënte procedure voor de inning van niet-betwiste geldvorderingen, maar ook het terugdringen van de kosten van een dergelijke procedure, zoals aangegeven in punt 30 van het onderhavige arrest.
45
Dienaangaande dient te worden onderstreept dat een uitlegging van artikel 7, lid 2, sub c, van verordening nr. 1896/2006 die de eiser de mogelijkheid ontneemt om lopende rente te vorderen tot aan de dag van betaling van de hoofdsom, niet strookt met deze doelstelling. Zoals de advocaat-generaal in punt 66 van zijn conclusie heeft opgemerkt, zou de eiser, als de rentevordering beperkt moest worden tot de rente die ten tijde van indiening van het verzoek of uitvaardiging van een Europees betalingsbevel al verschenen was, enkel alle rente tot aan de dag van betaling van de hoofdsom kunnen vorderen door meerdere verzoeken in te dienen: een eerste verzoek voor de hoofdsom en de al verschenen rente, gevolgd door een verzoek voor de resterende rente over de periode van de indiening van het oorspronkelijke verzoek of de uitvaardiging van het betalingsbevel tot aan de betaling van de hoofdsom.
46
Indien artikel 7, lid 2, sub c, van verordening nr. 1896/2006 aldus wordt uitgelegd dat het niet mogelijk is lopende rente tot aan de dag van betaling van de hoofdsom te vorderen, kan de Europese betalingsbevelprocedure derhalve langduriger, ingewikkelder en duurder worden.
47
Overigens kan de eiser er door een dergelijke uitlegging van worden weerhouden een Europese betalingsbevelprocedure in te leiden en ertoe worden aangezet in plaats daarvan zijn toevlucht te nemen tot nationale procedures aan de hand waarvan hij alle rente kan vorderen. Hoewel de bij verordening nr. 1896/2006 ingevoerde procedure, zoals punt 10 van de considerans ervan verklaart, louter een instrument is dat de procedures naar nationaal recht aanvult en voor de eiser facultatief is, moeten schuldeisers niettemin in staat zijn dezelfde rechten te doen gelden als in de nationale procedures, opdat deze procedure schuldeisers daadwerkelijk een keuzemogelijkheid biedt.
48
De artikelen 4 en 7, lid 2, sub c, van verordening nr. 1896/2006 verzetten er zich derhalve niet tegen dat de eiser in het kader van het Europese betalingsbevel lopende rente vordert tot aan de dag van betaling van de hoofdsom.
49
Aan deze uitlegging wordt overigens geen afbreuk gedaan door de argumenten van de Portugese regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk, die ervoor pleiten deze bepalingen aldus uit te leggen dat geen rente kan worden gevorderd voor de periode na de uitvaardiging van het betalingsbevel.
50
Anders dan de regering van het Verenigd Koninkrijk aanvoert, kan de omstandigheid dat in punt 7 van de richtsnoeren voor de invulling van het aanvraagformulier voor een Europees betalingsbevel in bijlage I bij verordening nr. 1896/2006 enkel de mogelijkheid wordt genoemd om lopende rente te vorderen tot aan de dag van beslissing van het gerecht op dat verzoek, de eiser niet de mogelijkheid ontnemen ook rente te vorderen die na die datum is verschenen. Deze richtsnoeren kunnen ongetwijfeld nuttig zijn bij de uitlegging van de verordening, maar zoals de advocaat-generaal in punt 86 van zijn conclusie heeft opgemerkt, zijn zij slechts indicatief en vormen zij geen uitputtende opsomming van de gevallen die zich in de praktijk kunnen voordoen.
51
Wat betreft het argument dat de Portugese regering ontleent aan artikel 12, lid 3, sub a, van verordening nr. 1896/2006, moet worden vastgesteld dat deze bepaling voorschrijft dat aan de verweerder in het Europees betalingsbevel wordt meegedeeld welk bedrag hij aan de eiser moet betalen. De verweerder wordt echter niet alleen in kennis gesteld van dat bedrag indien het Europees betalingsbevel de definitieve bedragen van de hoofdsom en de rente bevat, maar ook ingeval het bevel het bedrag van de hoofdsom aangeeft alsook de rentevoet en de termijn waarvoor rente wordt gevorderd. Bovendien zou een uitlegging van deze bepaling volgens welke de eiser geen lopende rente tot aan de dag van betaling van de hoofdsom kan vorderen, om de in de punten 44 tot en met 46 van het onderhavige arrest aangegeven redenen in strijd zijn met de doelstelling van de verordening.
52
Daarnaast kunnen de bepalingen van verordening nr. 1896/2006 op zichzelf, zonder grondslag in het recht waardoor de rechtsbetrekking tussen de eiser en de verweerder wordt beheerst, geen grond vormen voor de vordering van lopende rente tot aan de dag van betaling van de schuld. Verordening nr. 1896/2006 regelt immers louter de procedurele aspecten van het betalingsbevel, terwijl alle materieelrechtelijke kwesties, waaronder het soort rente dat in het kader van de procedure kan worden gevorderd, in beginsel geregeld blijven door het recht dat van toepassing is op de betrekking tussen de partijen waaruit de betrokken vordering voortvloeit.
53
Gelet op bovenstaande overwegingen moet op de derde en vierde vraag worden geantwoord dat de artikelen 4 en 7, lid 2, sub c, van verordening nr. 1896/2006 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich er niet tegen verzetten dat de eiser in het kader van een verzoek om een Europees betalingsbevel rente vordert voor de periode van de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van betaling van de hoofdsom.
De vijfde vraag
54
Met de vijfde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen hoe het formulier voor het Europees betalingsbevel in bijlage V bij verordening nr. 1896/2006 moet worden ingevuld als de verweerder wordt gelast aan de eiser lopende rente tot aan de dag van betaling van de hoofdsom te betalen.
55
Om te beginnen moet worden gepreciseerd dat dit formulier een rij ‘Rente (vanaf)’ bevat, die doorsneden wordt door drie kolommen, namelijk ‘Munteenheid’, ‘Bedrag’ en ‘Datum (dag/maand/jaar)’.
56
Zoals blijkt uit punt 11 van de considerans van verordening nr. 1896/2006 moet in het kader van de Europese betalingsbevelprocedure zo veel mogelijk gebruik worden gemaakt van standaardformulieren, teneinde de afhandeling ervan te vergemakkelijken en het gebruik van automatische gegevensverwerking mogelijk te maken.
57
De formulieren zijn gebaseerd op de situaties die zich in de praktijk het vaakst voordoen, zodat de inhoud van het formulier in omstandigheden als in het hoofdgeding, waar het formulier voor het Europees betalingsbevel niet uitdrukkelijk voorziet in de mogelijkheid aan te geven dat de verweerder gehouden is de eiser lopende rente tot aan de dag van betaling van de hoofdsom te betalen, moet worden aangepast aan de bijzondere omstandigheden van het geval, zodat de rechter een beslissing van die strekking kan nemen.
58
Het formulier voor het Europees betalingsbevel moet dus zodanig worden ingevuld, dat de verweerder, enerzijds, de beslissing dat hij de eiser lopende rente tot aan de dag van betaling van de hoofdsom moet betalen, er met zekerheid uit kan opmaken, en, anderzijds, de rentevoet en de dag vanaf wanneer rente wordt gevorderd duidelijk kan identificeren. Indien aan deze voorwaarden is voldaan, kan de nationale rechter bepalen hoe het formulier concreet wordt ingevuld.
59
De nationale rechter kan bijvoorbeeld in het formulier voor het Europees betalingsbevel de valuta invullen in de daarvoor bedoelde kolom, de rentevoet in de kolom ‘Bedrag’, en de precisering dat de verweerder gehouden is rente te betalen vanaf een bepaalde datum tot aan de dag van betaling in de kolom ‘Datum (dag/maand/jaar)’.
60
Dientengevolge moet op de vijfde vraag worden geantwoord dat het de nationale rechter, als de verweerder wordt gelast de eiser lopende rente tot aan de dag van betaling van de hoofdsom te betalen, vrijstaat te bepalen hoe het formulier voor het Europees betalingsbevel in bijlage V bij verordening nr. 1896/2006 concreet wordt ingevuld, mits de verweerder, enerzijds, de beslissing dat hij lopende rente tot aan de dag van betaling van de hoofdsom moet betalen, met zekerheid uit het aldus ingevulde formulier kan opmaken, en, anderzijds, de rentevoet en de dag vanaf wanneer rente wordt gevorderd duidelijk kan identificeren.
De zesde, zevende en achtste vraag
61
Gelet op het antwoord op de derde en vierde vraag, hoeven de andere vragen niet te worden beantwoord.
Kosten
62
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:
- 1)
Artikel 7 van verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure moet aldus worden uitgelegd dat het de voorwaarden waaraan het verzoek om een Europees betalingsbevel moet voldoen, uitputtend regelt.
Uit hoofde van artikel 25 van deze verordening en mits aan de daarin gestelde voorwaarden wordt voldaan, is de nationale rechter vrij de hoogte van de gerechtskosten te bepalen aan de hand van de in het nationale recht neergelegde voorschriften, mits deze niet ongunstiger zijn dan die welke voor soortgelijke situaties krachtens intern recht gelden en zij de uitoefening van de door het Unierecht verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken.
- 2)
De artikelen 4 en 7, lid 2, sub c, van verordening nr. 1896/2006 moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich er niet tegen verzetten dat de eiser in het kader van een verzoek om een Europees betalingsbevel rente vordert voor de periode van de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van betaling van de hoofdsom.
- 3)
Als de verweerder wordt gelast de eiser lopende rente tot aan de dag van betaling van de hoofdsom te betalen, staat het de nationale rechter vrij te bepalen hoe het formulier voor het Europees betalingsbevel in bijlage V bij verordening nr. 1896/2006 concreet wordt ingevuld, mits de verweerder, enerzijds, de beslissing dat hij lopende rente tot aan de dag van betaling van de hoofdsom moet betalen, met zekerheid uit het aldus ingevulde formulier kan opmaken, en, anderzijds, de rentevoet en de dag vanaf wanneer rente wordt gevorderd duidelijk kan identificeren.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 13‑12‑2012