Hof Amsterdam, 04-10-2021, nr. 23-000202-19
ECLI:NL:GHAMS:2021:2860
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
04-10-2021
- Zaaknummer
23-000202-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2021:2860, Uitspraak, Hof Amsterdam, 04‑10‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:806
Uitspraak 04‑10‑2021
Inhoudsindicatie
Groepsbelediging en aanzetten tot discriminatie van homoseksuelen. Context maatschappelijk debat en geloofsovertuiging. Artikelen 137c, 137d en 137e Sr.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000202-19
datum uitspraak: 4 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-659331-16 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadslieden naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 15 oktober 2016 tot en met 16 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving, meermalen een voorwerp, te weten een flyer (zoals aan deze tenlastelegging gehecht en waarvan de inhoud als hier ingevoegd dient te worden beschouwd) waarin, naar hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een of meer uitlating(en) was/waren vervat, die, naar hij, verdachte en/of zijn medeverdachte(n), wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden, aanzet(ten) tot discriminatie van mensen wegens hun homoseksuele gerichtheid en/of voor een groep mensen wegens hun homoseksuele gerichtheid, beledigend was/waren, (telkens) aan iemand, te weten een of meer bewoner(s) van (een) woning(en) (in Amsterdam West en Nieuw-West) gelegen (onder andere) aan de Ookmeerweg en/of Cliffordstraat en/of Fannius Scholtenstraat en/of Van Beuningenstraat en/of Van Boetzelaerstraat, en/of het Oeverpad en/of de President Allendelaan en/of de Van Hogendorpstraat en/of het Osdorperban en/of het Langwater en/of het Dijkgraafplein anders dan op diens/dier verzoek, heeft/hebben doen toekomen en/of heeft/hebben verspreid, door voornoemde flyer in een of meer brievenbus(sen) van een of meer van voornoemde woningen te stoppen; (artikel 137E Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat in het vonnis de in de bewezenverklaring ingevoegde flyer foutief staat afgedrukt nu tweemaal dezelfde kant is weergegeven.
Feiten en omstandigheden
Op 15 en 16 oktober 2016 ontvingen bewoners in de wijken Amsterdam West en Amsterdam Nieuw-West een flyer zoals gevoegd bij de tenlastelegging in de brievenbus. Naar aanleiding van verschillende meldingen is de politie een onderzoek gestart naar de herkomst van de flyers. Diverse melders wilden aangifte doen omdat zij de inhoud van de flyer, naar het hof begrijpt, als discriminerend ervoeren. Via camerabeelden zijn drie verspreiders van de flyers (de verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] ) in beeld gekomen. De verdachte heeft bekend dat hij één van de verspreiders van de flyers is geweest.
Bewijsoverweging
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd.
Groepsbelediging
De Hoge Raad heeft voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van groepsbelediging, zoals bedoeld in artikel 137c Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), een toets ontwikkeld waarin drie stappen moeten worden nagelopen. Allereerst dient beoordeeld te worden of de uitlatingen beledigend zijn (stap 1). Bij de beoordeling van die vraag dient gekeken te worden naar de boodschap in de flyer in haar geobjectiveerde vorm. De subjectieve intentie van de dader is daarbij niet relevant. De uitlatingen in de flyer zijn als beledigend voor een bepaalde groep mensen, namelijk homoseksuelen, aan te merken, aldus de advocaat-generaal. Bij deze groep wordt met de flyer de nadruk gelegd op iets wat voor hen kenmerkend is, namelijk hun geaard- en gerichtheid. Naar de mening van de advocaat-generaal zijn de uitlatingen niet dienstig aan een publiek maatschappelijk debat, of (naar het hof begrijpt) van de geloofsopvatting nu de context niet of nauwelijks uit de flyer blijkt(stap 2). Er is dan ook geen dan wel onvoldoende sprake van een context waardoor het beledigend karakter aan de uitlatingen komt te ontvallen. De advocaat-generaal heeft subsidiair aangevoerd, dat indien het hof hier anders over oordeelt, de verdachte alsnog strafbaar is omdat de uitlatingen onnodig grievend zijn (stap 3). Van belang hierbij is dat in de flyer genoemde percentages zijn genoemd als feiten en niet zijn voorzien van enige bronvermelding. De (naar het hof begrijpt: nadien) gegeven onderbouwing kan geenszins als valide gelden.
Aanzetten tot discriminatie
Voor de beoordeling van de vraag of een uitlating aanzet tot discriminatie van mensen wegens hun homoseksuele gericht en/of geslacht zoals bedoeld is in artikel 137d Sr dient volgens de advocaat-generaal die uitlating niet uitsluitend op zichzelf te worden bezien, doch tevens in de gegeven omstandigheden van het geval en in het licht van mogelijke associaties die deze wekt. Daarbij staat niet de uitlating op zich centraal, maar de beoogde effecten daarvan op anderen. De verdachten hebben met hun laatste zin op de flyer: ‘De morele verantwoordelijkheid voor deze kinderen is van ons allemaal voor de komende generaties, moeten alle moslims, christenen en joden zich verenigen’ de oproep gedaan dat gelovigen zich verenigen om het opgroeien van (adoptie) kinderen bij homoseksuele ouders tegen te gaan. Een achterstelling wordt gemaakt, er wordt afbreuk gemaakt aan verworven rechten. Met een verdenking van een strafbaar feit, het misbruiken van eigen kinderen, wordt dit kracht bijgezet. Er is dan ook sprake van het aanzetten tot discriminatie van mensen met een homoseksuele gerichtheid, aldus de advocaat-generaal (stap 1). Zij stelt zich vervolgens op het standpunt dat, als het gevaarzettende karakter van de uitlatingen is vastgesteld er bij de toets van artikel 137d Sr niet dezelfde ruimte als bij artikel 137c Sr is om door de context dat karakter te elimineren, tenzij het evident ironisch is bedoeld. Daarvan is hier geen sprake. Als hiervoor aangevoerd is er volgens de advocaat-generaal überhaupt geen dan wel onvoldoende context waardoor ook het tot discriminatie aanzettend karakter aan de uitlatingen komt te ontvallen (stap 2). Ten aanzien van stap 3 stelt de advocaat-generaal zich op het standpunt dat de uitlatingen onnodig grievend zijn.
De advocaat-generaal stelt zich voorts op het standpunt dat aan de vereisten van artikel 137e Sr – het verspreidingsartikel is voldaan. Daarbij was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten zodat het tenlastegelegde feit bewezen worden verklaard.
Artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) staat niet aan een veroordeling in de weg.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de verdediging primair, ten aanzien van stap 1 aangevoerd dat het gaat om (i) religieuze passages uit “heilige boeken” die op zichzelf niet beledigend zijn. (ii) De cijfermatige gegevens op de flyer hebben evenmin een beledigend karakter. Deze informatie hebben de verdachte en zijn medeverdachten niet zelf bedacht. Ook de uitlatingen op de flyer zijn informatief van aard en hebben naar algemeen spraakgebruik niet een op zichzelf beledigend karakter. Voor wat betreft onderdeel (iii) ‘De morele verantwoordelijkheid voor deze kinderen is van ons allemaal voor de komende generaties moeten alle moslims, christenen en joden zich verenigen’ meent de verdediging dat de rechtbank de context heeft miskend. Het gaat niet om een gezamenlijke actie tegen homoseksuelen maar om een oproep voor deze kinderen en voor de komende generaties. Het is geen daadwerkelijke oproep tot enige vorm van concrete actie en van “aanzetten” is geen sprake geweest. Stap 2: Indien het hof van oordeel is dat de uitlatingen wel zijn aan te merken als beledigend en/of aanzetten tot discriminatie heeft de verdediging zich subsidiair op het standpunt gesteld dat deze uitlatingen in de context van godsdienstvrijheid en het maatschappelijk debat zijn gedaan. Homoseksualiteit, adoptie, pleegouderschap en aanverwante onderwerpen maken evident deel uit van het publieke debat. ‘Shockerende’ of andere standpunten zijn juist nodig in een democratie. Beperkingen op de vrijheid van meningsuiting moeten volgens het EHRM restrictief worden geformuleerd. Deze context neemt het beledigende karakter weg. Meer subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de uitlatingen niet onnodig grievend zijn nu er geen scheldwoorden of krachtermen zijn gebruikt.
Oordeel van het hof
Juridisch kader
Met de rechtbank overweegt het hof dat het verspreiden van een flyer als waarvan hier sprake is strafbaar kan zijn op grond van artikel 137e Sr indien de flyer of delen daarvan uitlatingen bevatten die strafbaar zijn op grond van artikel 137c of 137d Sr. Het hof dient daarom te beoordelen of de inhoud van de flyer beledigend is voor mensen wegens hun homoseksuele gerichtheid en/of de uitlatingen aanzetten tot discriminatie van deze groep mensen. Daarnaast dient het hof te beoordelen of de verdachte wist, dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat deze uitlatingen beledigend waren voor mensen wegens hun seksuele gerichtheid of aanzetten tot discriminatie van deze groep mensen.
Artikel 137c, eerste lid, Sr stelt strafbaar het zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap. In de jurisprudentie van de Hoge Raad (onder andere ECLI:NL:HR:2018:541) zijn toetsingscriteria ontwikkeld met betrekking tot de vraag of sprake is van belediging van een groep mensen. Deze vraagt dient te worden beantwoord aan de hand van drie toetsingscriteria:
is de uitlating naar haar bewoordingen beledigend, en zo ja;
neemt de context het beledigende karakter weg, en zo ja;
is de uitlating onnodig grievend?
Voor de beoordeling van de vraag of uitlatingen aanzetten tot haat tegen of discriminatie van mensen wegens hun ras of geaardheid, in de zin van artikel 137d Sr, dienen die uitlatingen niet uitsluitend op zichzelf te worden bezien, doch tevens in de gegeven omstandigheden van het geval en in het licht van mogelijke associaties die deze wekken.
De vraag of sprake is van het aanzetten tot groepsdiscriminatie dient ook aan de hand van dezelfde toetsingscriteria te worden vastgesteld:
is de uitlating naar haar bewoording discriminerend voor een groep, en zo ja;
neemt de context het discriminerende karakter weg, en zo ja;
is de uitlating onnodig buitensporig en/of grievend?
Vast staat dat in de flyer verwezen wordt naar teksten uit heilige geschriften van het Christendom, het Jodendom en de Islam. In de geciteerde passages worden homoseksuele handelingen onder meer bestempeld als tegennatuurlijk, schandelijk, walgelijk en een gruweldaad. Vervolgens wordt aan de andere kant van de flyer vermeld dat 29% van de kinderen van homoseksuele ouders seksueel wordt misbruikt, dat homoseksuele personen 50% meer kans hebben op depressie dan heteroseksuele personen en dat het zelfmoordpercentage meer dan 200% is (het hof begrijpt, gelet op de nadere uitleg van de verdediging ter terechtzitting in eerste aanleg: 200% hoger dan bij heteroseksuele personen). Daarnaast bevat de flyer een verwijzing naar een [website] genaamd ‘ [naam] ’ en een [website] genaamd: ‘volgens het Jodendom, Christendom en de Islam is homoseksualiteit verboden’. Tevens bevat de flyer een oproep aan alle Moslims, Christenen en Joden om hun morele verantwoordelijkheid voor ‘deze kinderen’ te nemen en zich te verenigen voor komende generaties.
Het hof zal de toetsingscriteria voor zowel artikel 137c en 137d Sr bespreken teneinde de vraag te beantwoorden of de bovengenoemde uitingen vallen binnen het bereik van de strafbaarstelling van groepsbelediging en/of het aanzetten tot discriminatie.
Stap 1: Groepsbelediging
Voor de beoordeling of sprake is van groepsbelediging moet worden gekeken naar de feitelijke uitlating en naar de samenhang met de overige omstandigheden. Om te beoordelen of een uitlating woordelijk beledigend is, dient een objectieve toets plaats te vinden waarbij van belang is of een uitlating naar algemeen spraakgebruik beledigend is. De Hoge Raad heeft overwogen dat een uitlating beledigend is wanneer zij de strekking heeft een ander bij het publiek in een kwaad daglicht te stellen (ECLI:NL:HR:2001:AB3143). De uitlating moet daarnaast over een groep mensen of haar kenmerk gaan.
Naar het oordeel van het hof zijn de bovengenoemde uitlatingen op de flyer in samenhang bezien beledigend voor een groep mensen, te weten homoseksuelen. De combinatie van uitlatingen maakt dat niet alleen negatieve conclusies aan deze groep worden verbonden, maar tevens worden ze in verband gebracht met seksueel misbruik van kinderen. De uitlatingen hebben in samenhang bezien dan ook onmiskenbaar de strekking homoseksuelen bij het publiek in een negatief daglicht te stellen vanwege hun homoseksuele gerichtheid. Zij worden als groep in diskrediet gebracht en de waardigheid van de groep wordt ernstig aangetast.
Stap 1: Aanzetten tot discriminatie
Bij het aanzetten tot discriminatie gaat het om de vorm van discriminatie zoals gedefinieerd in artikel 90quarter Sr, te weten: elke vorm van onderscheid, elke uitsluiting, beperking of voorkeur, die ten doel heeft of ten gevolge kan hebben dat de erkenning, het genot of de uitoefening op voet van gelijkheid van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden op politiek, economisch, sociaal of cultureel terrein of op andere terreinen van het maatschappelijk leven, wordt teniet gedaan of aangetast.
De uitlatingen op de flyer zetten naar het oordeel van het hof een groep, te weten de homoseksuelen, op negatieve wijze apart en zijn daarmee discriminerend van karakter. De verdachte heeft deze flyer vervolgens bij een grote groep mensen door de brievenbus gedaan, waardoor zij, zonder enige vorm van instemming, kennis hebben moeten nemen van de inhoud van de flyer. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg ook verklaard dat het een bewuste keuze was de flyers van deur tot deur door de brievenbus te doen zodat de ontvanger de flyer wel moest lezen. Door op deze manier te handelen hebben de verdachten getracht deze mensen te overtuigen en aan te sporen tot discriminatie.
Stap 2: De context van de uitlatingen
De tweede toets betreft de vraag of een uitlating is gedaan in een bepaalde context en zo ja in welke. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat de context waarin een uitlating is gedaan het beledigende karakter van de uitlating weg kan nemen, indien de uitlating een bijdrage levert of dienstig is aan een publiek maatschappelijk debat, een geloofsopvatting of als de uitlating onder de bescherming van artistieke expressie valt.
De reikwijdte van die context wordt gevormd door het recht van de verdachte op vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het hof leidt uit de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 2] ter terechtzitting in eerste aanleg van 12 december 2018 (welke verklaring in het dossier van de verdachte is gevoegd) af dat het doel van de verspreiding van de flyer onder meer was om aandacht te vragen voor de zaak van de familie [naam] woonachtig in het Verenigd Koninkrijk. De kinderen van dit van oorsprong Roemeense gezin, waarvan de vader en moeder gescheiden waren, werden uit huis geplaatst en ondergebracht bij een homoseksueel koppel. Dit leidde tot verontwaardiging bij de vader en moeder, onder meer, omdat geen rekening werd gehouden met hun christelijke achtergrond. De verdachte denkt dat deze situatie ook in Nederland voorkomt. Daarom wilde hij in de hoofdstad Amsterdam aandacht voor deze problematiek vragen.
Anders dan de advocaat-generaal leidt het hof, niet alleen uit de toelichting van de verdachte en/of de medeverdachten bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg, maar ook uit inhoud en strekking van de flyer af dat het de bedoeling was daarmee een door geloofsovertuiging gevoed publiek of maatschappelijk debat in Nederland op te starten. Dat debat gaat, kortgezegd, over het plaatsen van pleegkinderen bij homoseksuele pleegouders. In het bijzonder blijkt uit de verwijzing naar de [website] ‘ [naam] ’ dat de inhoud van de flyer in deze context moet worden beoordeeld. Aan de wijze waarop de link is vormgegeven, te weten witte letters, tegen een zwarte rechthoekige achtergrond, hecht het hof niet die betekenis die de advocaat-generaal daaraan kennelijk wenst toegekend te zien. Gelet op de opmaak, grootte van de (hoofd)letters, plaatsing en kleurstelling is de ‘link’ niet onopvallend te noemen. Dat deze ‘op andere wijze’ grafisch is vormgegeven dan de rest van de tekst rechtvaardigt geenszins de conclusie dat daarmee de attentiewaarde zou zijn verminderd. Ook de omstandigheid dat enkel sprake was van een verwijzing acht het hof niet doorslaggevend nu een flyer zich gezien zijn aard niet leent voor een uitgebreide uiteenzetting van en toelichting op standpunten. De lezer van de flyer wordt blijkens de tekst van de verwijzing uitgenodigd de betreffende [website] te bezoeken, kennelijk met het oog op verduidelijking van de achtergrond van het verhaal van de [naam] en het entameren van het maatschappelijk debat. Waarbij relevante aspecten die volgens de steller(s) van de flyer in deze discussie een rol zouden moeten spelen eveneens zijn geformuleerd. Tot slot merkt het hof op dat de hierboven al weergegeven conclusie dat het maatschappelijk debat is gevoed door geloofsovertuiging wordt afgeleid uit de uitdrukkelijke wijze waarop naar heilige geschriften en Jodendom, Christendom en Islam wordt verwezen.
Gelet op het vorenstaande zal ook de derde stap dienen te worden beoordeeld.
Stap 3: Onnodig grievend
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen moet getoetst worden of (een of meer) uitlatingen op de flyer onnodig grievend zijn. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt. In de flyer is gesteld: 'het aantal kinderen die seksueel misbruikt worden door homoseksuele ouders is 29%’. Dit percentage is gepresenteerd als feit en niet voorzien van enige bronvermelding. Het in dit verband ter terechtzitting in eerste aanleg aan de rechtbank overgelegd wetenschappelijk onderzoek kan naar het oordeel van het hof op geen enkele wijze grond vormen voor een dergelijke vergaande, in algemene termen geformuleerde conclusie nu dit onderzoek, uitgevoerd door een instituut uit de Verenigde Staten, dateert uit 2007, en de onderzoekers zelf hebben vastgesteld dat het percentage van 29% slechts een beperkte inschatting behelst. Deze relativering acht het hof temeer passend en geboden nu rond de 5.000 personen zijn bevraagd, daarvan 17 personen hebben geantwoord dat zij zijn opgevoegd door homoseksuele ouders, en slechts bij 5 van die 17 personen volgens hun eigen (niet getoetste) verklaring sprake zou zijn (geweest) van seksueel misbruik door de ouders. Het op deze wijze koppelen van homoseksuele gerichtheid en ouderschap aan een zeer ernstig strafbaar feit als kindermisbruik is naar het oordeel van het hof, nu hiervoor ook overigens geen enkele wetenschappelijke basis kan worden gevonden, volkomen ongefundeerd, en ook verwerpelijk en daarmee onnodig grievend. De door de verdediging aangevoerde omstandigheid dat geen sprake was van scheldwoorden of krachttermen doet hieraan niet af.
Artikel 10 EVRM
In het voorgaande ligt naar het oordeel van het hof besloten dat de uitlating in de flyer waarin kortgezegd, homoseksuele gerichtheid en ouderschap wordt gekoppeld aan seksueel misbruik niet is gebleven binnen de grenzen van hetgeen in het licht van het in artikel 10 EVRM gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting toelaatbaar moet worden geacht. Deze is immers onnodig grievend voor de groep mensen die het betreft en juist daarvoor dient in een democratie heel weinig ruimte te zijn. Dergelijke uitlatingen dreigen namelijk de democratie en de daaraan inherente mensenrechten -waarvan het funderend principe de menselijke waardigheid is die aan ieder individu wordt toegedacht- te ondermijnen. Nu de verdachte en de medeverdachten de grens van het toelaatbare hebben overschreden bestaat er een dwingende maatschappelijke noodzaak om de verdachte in zijn recht op vrijheid van meningsuiting te beperken. Er is geen minder ingrijpend middel denkbaar om dat doel te bereiken.
Wetenschap
De verdachte heeft verklaard dat het niet zijn intentie was om homoseksuelen te kwetsen. Het hof is echter van oordeel dat de verdachte minst genomen redelijkerwijs moest vermoeden dat de flyer beledigend was voor homoseksuelen en ook dat de uitlatingen in de flyer aanzetten tot discriminatie van homoseksuelen.
Medeplegen
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de te bezigen bewijsmiddelen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 15 oktober 2016 tot en met 16 oktober 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving, meermalen een voorwerp, te weten een flyer (zoals hieronder weergegeven en waarvan de inhoud als hier ingevoegd dient te worden beschouwd) waarin, naar hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden, uitlatingen waren vervat, die, naar hij, verdachte en zijn medeverdachten, redelijkerwijs moesten vermoeden, aanzetten tot discriminatie van mensen wegens hun homoseksuele gerichtheid, en voor een groep mensen wegens hun homoseksuele gerichtheid beledigend was, aan bewoners van woningen in Amsterdam West en Nieuw-West gelegen onder andere aan de Ookmeerweg en Cliffordstraat en Fannius Scholtenstraat en Van Beuningenstraat en Van Boetzelaerstraat, en het Oeverpad en de President Allendelaan en de Van Hogendorpstraat en het Osdorperban en het Langwater en het Dijkgraafplein anders dan op hun verzoek, heeft doen toekomen en heeft verspreid, door voornoemde flyer in brievenbussen van voornoemde woningen te stoppen;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van het anders dan ten behoeve van een zakelijke berichtgeving een voorwerp waarin, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een uitlating als bedoeld in artikel 137e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, is vervat, aan iemand, anders dan op diens verzoek, meermalen doen toekomen en verspreiden.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van €500,- subsidiair tien dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte, alsmede zijn draagkracht. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan het verspreiden van flyers met een tekst die bijzonder kwetsend is en onnodig grievend voor homoseksuelen. Dat, volkomen ongefundeerd, een verband wordt gelegd tussen homoseksuele ouders en seksueel misbruik van kinderen, neemt het hof de verdachte zeer kwalijk. Het gaat bovendien in tegen in de samenleving gerespecteerde normen en waarden. In Nederland moet iedereen, ongeacht zijn seksuele geaardheid, zich veilig kunnen voelen.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in hoger beroep met acht maanden is overschreden. Het hof zal volstaan met de enkele constatering van de termijnoverschrijding nu de hoogte van de op te leggen straf zich niet voor (verdere) matiging leent.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van €500,- passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. M. Iedema en mr. H.A.G. Nijman,
in tegenwoordigheid van mr. F. van den Brink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 oktober 2021.
Mr. M. Iedema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.