Behoudens andere vermelding ontleend aan rov. 1.1-2.3 van het bestreden arrest: Hof Arnhem-Leeuwarden 26 mei 2020, zaaknummer 200.275.223 (ongepubliceerd).
HR, 30-10-2020, nr. 20/01720
ECLI:NL:HR:2020:1708
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30-10-2020
- Zaaknummer
20/01720
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1708, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 30‑10‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:689, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2020:689, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑07‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1708, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 30‑10‑2020
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 20/01720
Datum 30 oktober 2020
ARREST
In de zaak van
[verzoekster],wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: [verzoekster],
advocaat: K. Aantjes.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
het vonnis in de zaak C/05/17/99 van de rechtbank Gelderland van 26 februari 2020;
het arrest in de zaak 200.275.223 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 mei 2020.
[verzoekster] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
2. Beoordeling van het middel
De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.H. Sieburgh en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op 30 oktober 2020.
Conclusie 14‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. WSNP. Tussentijdse beëindiging schuldsaneringsregeling zonder schone lei; art. 350 lid 3 Fw.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/01720
Zitting 14 juli 2020
CONCLUSIE
G.R.B. van Peursem
In de zaak
[verzoekster]
(hierna: “ [verzoekster] ”)
verzoekster tot cassatie
adv. mr. K. Aantjes
In deze WSNP-zaak gaat het om de beëindiging van een schuldsaneringsregeling zonder schone lei (art. 354 lid 1 en 358 lid 2 Fw). Rechtbank en hof hebben geen schone lei verleend omdat de schuldenaar de informatieverplichting heeft geschonden met betrekking tot een strafrechtelijke vervolging en de afdoening daarvan. In cassatie wordt betoogd dat het hof hierbij onvoldoende aandacht heeft besteed aan de overige omstandigheden van het geval. Ik zie de klachten niet slagen.
1. Feiten en procesverloop1.
1.1 [verzoekster] is bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 9 februari 2017, na omzetting van haar op 3 mei 2016 uitgesproken faillissement, toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Daarbij is [betrokkene 1] benoemd tot rechter-commissaris (verder: “r-c”) en [betrokkene 2] tot bewindvoerder.
1.2 Aan de r-c en de bewindvoerder is een op 12 november 2019 gedateerde anonieme brief verzonden met daarin een aantal aantijgingen aan het adres van [verzoekster] . Naar aanleiding hiervan heeft een onderzoek door de bewindvoerder en een verhoor bij de r-c plaatsgevonden. Hieruit is gebleken dat er in het verleden aangifte is gedaan tegen [verzoekster] voor oplichting en/of verduistering. In eerste instantie is de aangifte tegen [verzoekster] geseponeerd. Op 11 februari 2016 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de officier van justitie echter bevolen om alsnog strafvervolging in te stellen tegen [verzoekster] . In augustus 2019 heeft [verzoekster] een schikkingsvoorstel van de officier van justitie aanvaard op basis waarvan zij een schadevergoeding van € 1.513,01 moet betalen2..
1.3 Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 26 februari 2020 is de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [verzoekster] beëindigd zonder dat aan haar de schone lei is verleend. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat [verzoekster] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de informatieverplichting en dat er geen grond is om te bepalen dat deze tekortkoming buiten beschouwing blijft.
1.4 Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 5 maart 2020, heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Zij heeft het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en alsnog te beslissen dat de wettelijke schuldsaneringsregeling wordt beëindigd met verlening van de schone lei, althans de beslissing te nemen die het hof juist acht. De bewindvoerder heeft bij brief met bijlagen van 18 maart 2020 gereageerd.
1.5 De mondelinge behandeling bij het hof heeft plaatsgevonden op 14 mei 2020.
1.6 Bij arrest van 26 mei 2020 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden het vonnis bekrachtigd. Hieronder volgt een weergave van de motivering in rov. 3.4-3.7 van het arrest.
1.7 Het hof heeft eerst de feitelijke context van deze zaak vastgesteld:
“3.4 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting van het hof is het volgende gebleken.
Eind 2011 is er door diverse gedupeerden aangifte gedaan van oplichting door [verzoekster] en haar toenmalige echtgenoot in de periode van 16 juli 2011 tot en met 31 december 2011. [verzoekster] hield zich bedrijfsmatig bezig met verhuur van aan derden toebehorende vakantiewoningen, via haar website “ [A] ”. Naast het tot stand brengen van de huurovereenkomsten, regelde ze de aankomst van de vakantiegangers (de intake en de sleuteloverdracht en dergelijke). Medio 2011, midden in het vakantieseizoen, toen er nog verschillende aankomsten van vakantiegangers zouden plaatsvinden, is [verzoekster] terug naar Nederland verhuisd. Bij afwezigheid van [verzoekster] heeft een aantal eigenaren geweigerd het geboekte huis ter beschikking te stellen, waardoor de vakantiegangers geen toegang kregen tot het door hen reeds betaalde verblijf. Een aantal gedupeerden heeft aangifte gedaan van oplichting en/of verduistering. Eind 2014 heeft de officier van justitie deze gedupeerden meegedeeld dat [verzoekster] en haar toenmalige echtgenoot niet vervolgd zouden worden, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs zou zijn. Naar aanleiding van een door één van de gedupeerden ingediend klaagschrift ex artikel 12 Sv heeft dit gerechtshof op 11 februari 2016 bevolen dat de officier van justitie een strafvervolging op grond van verduistering en/of oplichting tegen [verzoekster] en haar toenmalige echtgenoot zal instellen. Het hof heeft daarbij gelast dat de officier van justitie nader onderzoek zal verrichten.
Op 14 augustus 2019 heeft [verzoekster] ten overstaan van de officier van justitie een verklaring ondertekend, waarmee zij instemt om de strafzaak met betrekking tot de verduistering en/of oplichting af te doen door middel van het betalen van een schadevergoeding van € 1.513,- door haar aan de gedupeerde die de klachtprocedure had opgestart, binnen een termijn van zes maanden met de mogelijkheid van een verlenging van die termijn met zes maanden. Na betaling van deze schadevergoeding zou de strafzaak worden geseponeerd.”
1.8 Naar het oordeel van het hof had het op de weg van [verzoekster] gelegen om bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling uit zichzelf te vermelden dat zij op grond van het bevel van het hof van 11 februari 2016 strafrechtelijk vervolgd zou worden:
“3.5 Het hof oordeelt als volgt. Een saniet is verplicht om gevraagd en ongevraagd aan de bewindvoerder de informatie te verstrekken die van invloed kan zijn op het verloop van de schuldsaneringsregeling. Het had op de weg van [verzoekster] gelegen om begin 2017 bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling uit zichzelf te melden dat zij, op grond van het in 3.4 genoemde bevel van dit hof van 11 februari 2016, strafrechtelijk zou worden vervolgd. Het hof acht de verklaring van [verzoekster] dat zij de curator in haar aan de schuldsaneringsregeling voorafgaand faillissement heeft ingelicht over hetgeen zich in 2011 had afgespeeld met betrekking tot de verhuur van vakantiewoningen alsmede over de (strafrechtelijke) gevolgen daarvan, niet aannemelijk. Het had in dat geval namelijk voor de hand gelegen dat de curator die kwestie in het advies over de omzetting van het faillissement in de schuldsaneringsregeling had behandeld, maar dat is niet gesteld of anderszins gebleken. Ook in hoger beroep zijn geen stukken overgelegd (bijvoorbeeld een faillissementsverslag, het advies of een schriftelijke verklaring van de curator) waaruit die wetenschap blijkt. Wat daar ook van zij, het had in ieder geval op de weg van [verzoekster] gelegen om over deze kwestie van de op handen zijnde strafvervolging zelf openheid van zaken te geven op de toelatingszitting en later bij de bewindvoerder nu dit consequenties kon hebben voor de toelating tot en het voortduren van de schuldsaneringsregeling.”
1.9 Verder is het hof van oordeel dat [verzoekster] de bewindvoerder op de hoogte had moeten stellen van het feit dat zij tijdens de schuldsaneringsregeling heeft ingestemd met afdoening van de strafzaak door betaling van € 1.513,- aan schadevergoeding:
“3.6 Vervolgens heeft [verzoekster] de bewindvoerder ook niet op de hoogte gesteld van het feit dat zij tijdens de schuldsaneringsregeling, op 14 augustus 2019 ten overstaan van de officier van justitie een verklaring heeft ondertekend, waarmee zij heeft ingestemd om de strafzaak af te doen door middel van het betalen van een schadevergoeding van € 1.513.- aan de gedupeerde. [verzoekster] heeft ter zitting van het hof verklaard dat zij slechts één afbetalingstermijn van de schadevergoeding heeft betaald, maar dat zij daarmee is gestopt omdat zij daarna te horen had gekregen dat dit niet is toegestaan gedurende de schuldsaneringsregeling en dat zij voornemens was om het restant na afloop van de wettelijke schuldsaneringsregeling te voldoen. Uit het proces-verbaal van het verhoor bij de rechter-commissaris van 23 januari 2020 blijkt dat [verzoekster] heeft verklaard dat zij niet wist of zij fout zat of niet en wat er zou gebeuren als zij het aan de bewindvoerder zou melden, zodat zij ervoor heeft gekozen de regeling met de officier van justitie tot schadeloosstelling van de gedupeerde niet aan de bewindvoerder mee te delen. De officier van justitie had haar meegedeeld dat de getroffen regeling los stond van schuldsanering omdat dit een strafrechtelijke vervolging betrof, aldus [verzoekster] . Ook als juist is dat de officier van justitie inderdaad een dergelijke (onjuiste) mededeling heeft gedaan, doet dit niets af aan de actieve informatieplicht van [verzoekster] in de schuldsaneringsregeling. Als [verzoekster] onzeker was of dit geoorloofd was, had het op haar weg gelegen hierover in contact te treden met de bewindvoerder die immers toeziet op een correcte naleving van de schuldsaneringsregeling. Verder heeft [verzoekster] , nadat de bewindvoerder van de strafvervolging op de hoogte was geraakt, aanvankelijk ook alleen de eerste pagina van de regelingsbrief van de officier van justitie aan de bewindvoerder in kopie gegeven en niet de tweede pagina waarop een verwijzing naar verduistering voorkwam. Het hof is van oordeel dat de verzwijging van de strafrechtelijke vervolging en haar daarop volgende regeling met de officier van justitie, een ernstige tekortkoming is van haar informatieplicht.”
1.10 Aan het slot van rov. 3.6 heeft het hof het verweer van [verzoekster] verworpen dat het in de rede had gelegen dat de schadevergoeding bij vermelding als nieuwe schuld zou zijn beoordeeld die zij, al dan niet in het kader van een verlenging, had mogen inlopen:
“(…) [betrokkene 3] heeft nog namens [verzoekster] aangevoerd dat het volgens hem in de lijn der verwachting lag dat, indien [verzoekster] de door haar te betalen schadevergoeding wél had gemeld bij de bewindvoerder, dit bedrag door de rechter als nieuwe schuld zou zijn beoordeeld die zij al dan niet in het kader van een verlenging had mogen inlopen zodat dit niet aan een schone lei in de weg zou staan. De vraag is of het hier een zogenoemde oude of nieuwe schuld betreft. Als wordt aangenomen dat het een nieuwe schuld betreft, moet [verzoekster] nog steeds het verwijt worden gemaakt dat zij de strafrechtelijke vervolging en de in dat kader ontstane nieuwe schuld heeft verzwegen, zodat de vraag of en hoe deze nieuwe schuld eventueel in het geval van niet verzwijgen kon worden ingelopen niet relevant is. Bij de rechter-commissaris heeft [verzoekster] echter verklaard dat zij van de officier van justitie de keus had gekregen tussen ofwel een vordering via de strafrechter ofwel een regeling met de gedupeerde die had geklaagd waarbij zijn vordering in twaalf maanden zou worden afbetaald. In dat licht bezien zou het feitelijk een schuld betreffen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, een zogeheten oude schuld. Afbetaling van die schuld uit het vrij te laten bedrag, zoals [verzoekster] heeft verricht, is op grond van artikel 306 Fw nietig. Ook in deze situatie had [verzoekster] de regeling en de beoogde betaling hoe dan ook moeten melden.”
1.11 Het hof komt daarom in rov. 3.7 tot de conclusie dat [verzoekster] haar informatieverplichting ernstig heeft geschonden. Er is ook geen sprake van een tekortkoming die gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing moet blijven. Deze tekortkoming rechtvaardigt volgens het hof dus een onthouding van de schone lei.
1.12 Tegen deze uitspraak richt zich het op 3 juni 2020, dus binnen de termijn van acht dagen3., ingekomen cassatieberoep. Bij brief van 16 juni 2020 heeft de advocaat van de bewindvoerder aan de griffie bericht dat de bewindvoerder geen partij of belanghebbende is en dat daarom geen verweerschrift in cassatie wordt ingediend4..
2. Bespreking van het cassatieberoep
2.1
Het cassatieberoep is gericht tegen rov. 3.5-3.7 van de bestreden uitspraak en bestaat uit twee onderdelen. Verder is een voorbehoud gemaakt vanwege het ontbreken van het proces-verbaal (“p-v”) van de mondelinge behandeling in hoger beroep. Het p-v is op 23 juni 2020 aan de cassatieadvocaat van [verzoekster] gezonden. Hierbij is een termijn verleend om op het p-v te reageren, die ongebruikt is verstreken.
2.2
In de kern betoogt het cassatiemiddel dat het hof zich bij zijn beslissing om de schuldsaneringsregeling zonder schone lei te beëindigen niet had mogen beperken tot vaststellingen over de aard van de niet-verstrekte inlichtingen, maar ook acht had moeten slaan op (de stellingen over) de verdere omstandigheden van het geval.
2.3
Over de informatie- en inlichtingenplicht in het kader van de WSNP heeft het volgende te gelden. Op de schuldenaar rusten diverse verplichtingen tot het verstrekken van inlichtingen. Bij het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling dient de schuldenaar aan de rechtbank informatie te verstrekken over (onder meer en kort gezegd) zijn financiële situatie (art. 285 lid 1 Fw). De schuldenaar is verder verplicht om inlichtingen aan de bewindvoerder te verschaffen “als hij hiervoor wordt opgeroepen” (art. 105 lid 1 jo. 327 Fw). Ook rust op hem een verplichting om spontaan inlichtingen te geven5.. In onze zaak gaat het over die spontane inlichtingenplicht.
2.4
De spontane inlichtingenplicht houdt in dat de schuldenaar gehouden is om de bewindvoerder ongevraagd informatie te verschaffen waarvan hij weet of behoort te begrijpen dat deze van belang is voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Deze verplichting is geformuleerd in een arrest van Uw Raad van 15 februari 20026.en is daarna onder meer herhaald in een arrest van Uw Raad van 4 november 20057.. Bij de invoering van de Wet versterking positie curator8.(2017) is deze verplichting gecodificeerd in art. 105 lid 1 Fw (voor de WSNP: in verbinding met art. 327 Fw). De spontane inlichtingenplicht heeft mede betrekking op feiten die dateren van vóór de toelating tot de schuldsaneringsregeling9..
2.5
In het genoemde arrest van 15 februari 2002 oordeelde Uw Raad dat een schending van de spontane inlichtingenplicht aanleiding kan zijn voor tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling (art. 350 lid 3 onder c Fw). De rechter dient daarbij niet alleen de aard van de niet-verstrekte inlichtingen, maar ook de overige omstandigheden in aanmerking te nemen. De maatstaf is of, in het licht van de overige omstandigheden van het geval, het niet verstrekken van de inlichtingen een duidelijke aanwijzing vormt dat bij de schuldenaar de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt10.. In die maatstaf ligt besloten dat de schuldenaar een verwijt moet kunnen worden gemaakt11..
2.6
Uit het genoemde arrest van 4 november 2005 blijkt dat een schending van de spontane inlichtingenplicht ook kan resulteren in het onthouden van een schone lei aan het einde van de termijn van de schuldsaneringsregeling (art. 354 lid 1 en 358 lid 2 Fw). Uw Raad stelde in deze uitspraak de uitgangspunten uit het arrest van 15 februari 2002 voorop en overwoog vervolgens dat één en ander ingevolge art. 354 lid 1 Fw mede van belang is voor de verlening van de schone lei. Daarbij verdient vermelding dat de schone lei (alleen) kan worden geweigerd als aan drie voorwaarden wordt voldaan: (a) de schuldenaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, (b) de tekortkoming kan aan de schuldenaar worden toegerekend en (c) de toerekenbare tekortkoming kan niet gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijven12..
2.7
Tot slot merk ik op dat een beslissing met betrekking tot een schending van de inlichtingenplicht en een eventueel daaraan te verbinden sanctie in overwegende mate feitelijk is en in zoverre in cassatie slechts op begrijpelijkheid kan worden getoetst13..
2.8
Het eerste onderdeel betoogt dat het hof hetzij de maatstaf uit het arrest van 15 februari 2002 heeft miskend, hetzij zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd, omdat de volgende door [verzoekster] aangevoerde omstandigheden niet zouden zijn meegewogen:
1) de schuldeisers zijn niet benadeeld doordat [verzoekster] de bewindvoerder niet heeft geïnformeerd over de beslissing van het hof van 11 februari 2016 of de met de officier van justitie op 14 augustus 2019 getroffen schikking14.;
2) [verzoekster] heeft onbetwist gesteld dat zij zich aan alle overige uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen heeft gehouden15.;
3) de bewindvoerder had de rechtbank (dan ook) aanvankelijk geadviseerd aan [verzoekster] de schone lei te verlenen16.;
4) de zeer ingrijpende gevolgen voor [verzoekster] , indien haar, na de reguliere termijn van drie jaren te hebben doorlopen, de schone lei niet zou worden verleend, hetgeen in geen redelijke verhouding staat tot de haar verweten tekortkomingen.
2.9
In het licht van deze stellingen en omstandigheden acht het onderdeel onbegrijpelijk dat het hof overweegt dat de omissies die [verzoekster] worden verweten als een ernstige tekortkoming in haar informatieplicht moeten worden aangemerkt (rov. 3.6), dat [verzoekster] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieverplichting ernstig heeft geschonden en dat er geen sprake is van een tekortkoming die gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing moet blijven, zodat deze tekortkoming de onthouding van de schone lei rechtvaardigt (rov. 3.7).
2.10
Het onderdeel bepleit dat deze stellingen en omstandigheden ieder op zich, maar zeker in onderling verband bezien, het hof tot een ander oordeel hadden moeten brengen. Het hof had hetzij de schone lei aan [verzoekster] moeten verlenen, hetzij de termijn van de schuldsaneringsregeling moeten verlengen17.. Ter toelichting wordt opgemerkt dat het een doelstelling van de schuldsaneringsregeling is te voorkomen dat natuurlijke personen tot in lengte van dagen door schuldeisers achtervolgd worden. De regeling dient een daadwerkelijke oplossing te zijn voor mensen met financiële problemen. De consequenties van het onthouden van een schone lei zijn drastisch want alle schulden zullen dan weer herleven en de schuldeisers zullen dan via deurwaarders opnieuw proberen hun vorderingen te innen. Verder wordt aan [verzoekster] op grond van art. 288 lid 2 onder d Fw de toegang tot de saneringsregeling voor 10 jaar ontzegd18.. De consequentie van het onthouden van de schone lei is volgens het onderdeel aldus te ingrijpend, afgezet tegen hetgeen [verzoekster] verweten wordt.
2.11
Deze klachten treffen naar mijn mening geen doel. Het hof heeft namelijk niet voorbij gezien aan de vier genoemde stellingen. Ik licht dat hieronder per stelling toe.
2.12 (1)
(1) Geen benadeling. Ik stel voorop dat benadeling van de schuldeisers volgens de heersende leer een gezichtspunt, en geen noodzakelijke voorwaarde, is voor het onthouden van een schone lei op de voet van art. 354 lid 1 jo 358 lid 2 Fw19.. Ter onderbouwing van haar standpunt dat de schuldeisers niet zijn benadeeld heeft [verzoekster] aangevoerd dat de door haar te betalen schadevergoeding van € 1.513,- bij vermelding als een nieuwe schuld zou zijn beoordeeld en dat zij die nieuwe schuld dan (al of niet met een termijnverlenging) had mogen inlopen20.. Het hof is in rov. 3.6 op dit standpunt ingegaan. Het hof heeft overwogen dat de schadevergoeding, bezien in het licht van de verklaring van [verzoekster] bij de r-c, een oude schuld zou betreffen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt. Verder heeft het hof overwogen dat [verzoekster] , ook als wordt aangenomen dat sprake is van een nieuwe schuld, het verwijt moet worden gemaakt dat zij de strafrechtelijke vervolging en de in dat kader ontstane schuld heeft verzwegen. Het hof is dus ingegaan op hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar standpunt dat de schuldeisers niet zijn benadeeld. Naar het oordeel van het hof legt die argumentatie onvoldoende gewicht in de schaal.
2.13 (2)
(2) Overige verplichtingen nagekomen. Het arrest is volgens mij aldus te begrijpen dat het onvermeld laten van de strafrechtelijke vervolging en de afdoening daarvan een ernstige tekortkoming in de informatieverplichting oplevert en dat deze tekortkoming als zodanig de onthouding van de schone lei rechtvaardigt. Bij die stand van zaken behoefde het hof niet in te gaan op de stelling van [verzoekster] dat zij de overige verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling is nagekomen. Overigens is bij het verhoor bij de r-c van 23 januari 2020 en bij de eindzitting van 19 februari 2020 verder nog gesproken over nieuwe schulden aan VGZ en een schermclub en het uitblijven van een afdracht over januari 2020, maar dat speelt bij de beoordeling geen rol21..
2.14 (3)
(3) Aanvankelijk advies bewindvoerder. In het eindverslag van 4 november 2019 aan de r-c heeft de bewindvoerder positief geadviseerd over het verlenen van een schone lei aan [verzoekster] . Dit advies is echter van eerder datum dan de anonieme brief van 12 november 2019 die aanleiding was voor het nadere verhoor en onderzoek waarbij de strafvervolging en de afdoening daarvan boven tafel zijn gekomen (zie hiervoor 1.2). De bewindvoerder heeft nadien schriftelijk geadviseerd om de schone lei aan [verzoekster] te onthouden (zie rov. 2.1 van het vonnis). De bewindvoerder noemt in de brief van 18 maart 2020 aan het hof nog wel de mogelijkheid van een verlenging van de termijn op de voet van art. 349a lid 3 Fw. Die verlenging zou dan volgens de bewindvoerder dienen om het onderzoek voort te kunnen zetten waarna alsnog toepassing kan worden gegeven aan art. 350 lid 3 sub c t/m g Fw (tussentijdse beëindiging)22.. Vanaf het moment dat zij bekend was met de strafvervolging en de afwikkeling daarvan heeft de bewindvoerder dus geen schone lei meer geadviseerd. Het hof behoefde tegen die achtergrond het aanvankelijke advies niet in zijn beoordeling te betrekken.
2.15 (4)
(4) Consequenties onthouden schone lei in verhouding tot de tekortkoming. Het onderdeel stelt terecht dat het onthouden van een schone lei ingrijpende consequenties heeft. De schulden kunnen dan weer worden geïnd en de schuldenaar kan tien jaar lang niet opnieuw tot de schuldsaneringsregeling worden toegelaten (art. 288 lid 2 onder d Fw). Volgens mij is desondanks niet onbegrijpelijk dat de vastgestelde tekortkoming naar het oordeel van het hof de onthouding van de schone lei rechtvaardigt. Het gaat hier om het onvermeld laten van een strafrechtelijke vervolging en de afwikkeling daarvan. De schuldsaneringsregeling is stringent als het gaat om strafrechtelijke kwesties. Zo wordt een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen als de schulden voortvloeien uit een veroordeling voor een misdrijf en die veroordeling in de vijf jaar daarvoor onherroepelijk is geworden (art. 288 lid 2 sub c Fw) en kan het verzoek bij andere strafrechtelijke aangelegenheden afstuiten op het vereiste van goede trouw (art. 288 lid 1 onder b Fw)23.. Wordt later bekend dat dit soort omstandigheden bij het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling bestonden, dan is dit een grond voor tussentijdse beëindiging (art. 350 lid 3 sub f Fw)24.. Een schending van de informatieplicht ten aanzien van strafrechtelijke kwesties kan dan dus ook zwaarwegend zijn. Het is daarom niet onbegrijpelijk dat het hof op die grond de schone lei heeft onthouden.
2.16
Aan dit alles doet volgens mij niet af dat het de bedoeling van de schuldsaneringsregeling is te voorkomen dat natuurlijke personen tot in lengte van dagen door schuldeisers achtervolgd worden25.. Deze doelstelling geldt voor schuldenaren die te goeder trouw zijn en hun verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren nakomen. De wetgever wijst hierbij op het belang van maatschappelijk draagvlak voor de regeling26..
2.17
Het eerste onderdeel faalt dus. Het tweede onderdeel stelt dat gegrondbevinding van onderdeel 1 ook rov. 4 (het dictum) van de bestreden beslissing raakt. Deze voortbouwende klacht deelt het lot van het eerste onderdeel en slaagt dus evenmin.
3. Conclusie
Ik concludeer tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑07‑2020
Zie rov. 3.3 van het vonnis van 26 februari 2020. Die overweging is in zoverre niet bestreden. Grief 1 van het appelschrift richt zich tegen een passage uit rov. 3.3 die hier niet is opgenomen.
Art. 355 lid 2 Fw jo. art. 351 lid 5 Fw.
Verwezen wordt naar HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:145, NJ 2018/90 m. red. aant., JBPr 2018/10, rov. 3.3.2.
Zie over de verplichtingen tot het verstrekken van informatie: Wessels Insolventierecht IX 2017/9067c, 9371c en 9388, GS Faillissementswet (H.H. Lammers), art. 327 Fw, aant. 10.1-10.3, Pannevis, Insolventierecht 2017/8.1.5 en Van Bommel/Dethmers, Van schuldsanering tot schone lei, 2015, nr. 5.4.3.
ECLI:NL:HR:2002:AD9144, NJ 2002/259 m.nt. B. Wessels.
ECLI:NL:HR:2005:AT5574, NJ 2006/135. Zie in gelijke zin: HR 14 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7003, NJ 2004/620.
Wet van 22 maart 2017 tot wijziging van de Faillissementswet in verband met de versterking van de positie van de curator, Stb 2017/124. Deze wet is in werking getreden op 1 juli 2017. Zie: Besluit van 19 april 2017 tot vaststelling tijdstip inwerkingtreding, Stb 2017/176.
Wessels Insolventierecht IX 2017/9371d en conclusie A-G Strikwerda vóór HR 26 september 2008, ECLI:NL:PHR:2008:BD7085, RvdW 2008/893, punt 7 onder verwijzing naar Kamerstukken I, 1997/1998, 22 969 en 23 429, nr. 297, blz. 8 (Nadere MvA Invoering WSNP).
Die maatstaf wordt tevens genoemd in: Wessels Insolventierecht IX 2017/9067c, 9371c en 9388, GS Faillissementswet (H.H. Lammers), art. 327 Fw, aant. 10.3 en Van Bommel/Dethmers, Van schuldsanering tot schone lei, 2015, nr. 5.4.3.
HR 12 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0455, NJ 2009/270, GS Faillissementswet (B.J. Engberts), art. 350 Fw, aant. 7.4.2 en Wessels Insolventierecht IX 2017/9371b. Vgl. ook HR 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2755, NJ 2016/502 m. red. aant., HR 14 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2348, NJ 2016/453 m. red. aant. en Pannevis, Insolventierecht 2017/24.4.
HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ7459, NJ 2013/339, JOR 2014/180, Wessels Insolventierecht IX 2017/9387, Pannevis, Insolventierecht 2017/24.5, GS Faillissementswet (B.J. Engberts), art. 354 Fw, aant. 5.1, 5.2 en 5.5 en Van Bommel/Dethmers, Van schuldsanering tot schone lei, 2015, nr. 14.1.
Getuige de vele zaken waarin klachten hierover met art. 80a RO of art. 81 RO zijn afgedaan: HR 14 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2349, RvdW 2016/1067, HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2231, RvdW 2016/1016, HR 22 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:729, RvdW 2016/557, HR 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1069, RvdW 2014/656, HR 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:914, RvdW 2013/1197, HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW8768, RvdW 2012/973, HR 23 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4854, RvdW 2007/234, HR 8 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX3083, RvdW 2006/798, HR 2 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4487, RvdW 2006/539, HR 7 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9735, RvdW 2006/371, HR 10 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1580, RvdW 2006/276, HR 13 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4794, RvdW 2006/86, HR 10 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0219, HR 10 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0223 en HR 12 juli 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4548. Het feitelijke karakter van deze beoordeling wordt uitdrukkelijk benoemd in: conclusie A-G Keus vóór HR 14 september 2007, ECLI:NL:PHR:2007:BA7636, RvdW 2007/766, punt 2.2 en conclusie A-G Wuisman voor HR 23 februari 2007, ECLI:NL:PHR:2007:AZ4854, RvdW 2007/234, punt 3.5.
Appelschrift p. 6, bovenaan.
Appelschrift p 7, tweede alinea; brief bewindvoerder van 18 maart 2020, p. 7 bovenaan.
Appelschrift p 7, tweede alinea.
Zoals volgens [verzoekster] door de bewindvoerder aan het hof is voorgesteld. Zij verwijst naar de brief van de bewindvoerder aan het hof van 18 maart 2020, p. 3, onderaan en p. 4, bovenaan.
Ter vergelijking wordt verwezen naar Rechtbank Midden-Nederland 6 februari 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:925. In het onderdeel wordt over die uitspraak het volgende opgemerkt. Het ging in die zaak om een schuldenaar die gedurende langere tijd niet voldeed aan de sollicitatieverplichting. Verder was een schuld aan de belastingdienst ontstaan in verband met de terugvordering van toeslagen. Daarop verlengde de rechtbank de termijn voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling op de voet van art. 349a lid 3 Fw.
Wessels Insolventierecht IX 2017/9388a, GS Faillissementswet (B.J. Engberts), art. 354 Fw, aant. 5.4, conclusie A-G Timmerman voor HR 9 november 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BX5882, NJ 2012/637, punt 2.34, conclusie A-G Langemeijer voor HR 2 juni 2006, ECLI:NL:PHR:2006:AV4487, RvdW 2006/539, punt 2.8 en conclusie A-G Keus voor HR 20 juni 2003, ECLI:NL:PHR:2003:AF7542, punt 2.12. Anders: R.J. Verschoof, Schuldsaneringsregeling voor natuurlijke personen, 1998, p. 174: 'Het moet toch wel om een zeer uitgesproken - en ook aan de schuldeisers veel schade toebrengende - toerekenbare tekortkoming gaan, wil deze na een toepassing van de schuldsaneringsregeling gedurende vele jaren nog leiden tot een dergelijke rechterlijke ingreep.'
Appelschrift, p. 6, eerste alinea.
Verslag verhoor 23 januari 2020, p. 4 en aantekeningen eindzitting 19 februari 2020, p. 1.
Brief van de bewindvoerder aan het hof van 18 maart 2020, p. 3, onderaan en p. 4, bovenaan.
GS Faillissementswet (B.J. Engberts), art. 288 Fw, aant. 9 en 9.5, Wessels, Insolventierecht IX 2017/9067j, Van Bommel/Dethmers, Van schuldsanering tot schone lei, 2015, nrs. 3.1.2 en 3.1.6, Kamerstukken II, 2004/2005 29 942, nr. 3, p. 21 (MvT Herziening WSNP), Kamerstukken II, 2004/2005, 29 942, nr. 4, p. 4 (Advies en nader rapport Herziening WSNP) en Kamerstukken II, 2005/2006, 29 942, nr. 7, p. 85 (Nota n.a.v. verslag Herziening WSNP).
HR 27 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:111, NJ 2017/77, HR 17 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0709, NJ 2012/227 m.nt. F.M.J. Verstijlen, GS Faillissementswet (B.J. Engberts), art. 350 Fw, aant. 7.7, Wessels, Insolventierecht IX 2017/9373a, Van Bommel/Dethmers, Van schuldsanering tot schone lei, 2015, nr. 14.3.6 en Kamerstukken II, 2004/2005, 29 942, nr. 3, p. 35 (MvT Herziening WSNP).
Kamerstukken II, 1992/1993, 22 969, nr. 3, p. 6 (MvT WSNP).
Kamerstukken II, 2004/2005, 29 942, nr. 3, p. 2-3 (MvT Herziening WSNP).