Rb. Zutphen, 30-11-2010, nr. 06/920010-05
ECLI:NL:RBZUT:2010:BO5981, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Zutphen
- Datum
30-11-2010
- Zaaknummer
06/920010-05
- LJN
BO5981
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZUT:2010:BO5981, Uitspraak, Rechtbank Zutphen, 30‑11‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2013:CA1461, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 30‑11‑2010
Inhoudsindicatie
Een 67-jarige man en zijn 31-jarige zoon zijn veroordeeld voor oplichting van een groep mensen en het zonder vergunning aantrekken van investeringskapitaal voor Zuid-Afrika. Aan de verdachten zijn werkstraffen en voorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd. Ook dienen zijn schadevergoedingen aan een aantal slachtoffers te betalen. Geld voor henzelf en familie De mannen gaven leiding aan Kingdom Financial Services (KFS) dat zou investeren in de Hope of Africa Foundation (HOAF) uit Zuid-Afrika. Zij hebben investeerders toezeggingen voorgehouden die niet waargemaakt konden worden, slechts een deel van het geld is aangewend voor de beloofde investering in Zuid-Afrika. Een deel van het door investeerders ingelegde geld is door de verdachten gebruikt voor privé-doeleinden voor henzelf en familieleden. Uitspraken In vier uitspraken heeft de rechtbank de verdachten veroordeeld voor: Oplichting: omdat investeerders toezeggingen zijn voorgehouden die niet waargemaakt konden worden en slechts een deel van het geld is aangewend voor investering in Zuid-Afrika. Uitspraak verdachte senior BO5981; Uitspraak verdachte junior BO5999. Overtredingen van de Wet toezicht kredietwezen: Het zonder vergunning aantrekken van investeringskapitaal. Uitspraak verdachte senior BO6009; Uitspraak verdachte junior BO6017.
Partij(en)
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/920010-05
Uitspraak d.d.: 30 november 2010
Tegenspraak / dip
Na aanhouding: verschenen / oip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte sr.],
geboren te [plaats, 1943],
wonende te [adres].
Raadslieden: mr. E.N. Bouwman en mr. M.R. Tierie, respectievelijk advocaat te Utrecht en te Bunschoten.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 april 2007 en 16 november 2010.
Ter terechtzitting gegeven beslissing
Het namens verdachte gevoerde verweer dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging wegens schending van de redelijke termijn, is verworpen.
De tenlastelegging
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 25 april 2007 is gewijzigd, is aan de verdachte ten laste gelegd:
- 1.
hij,
in of omstreeks de periode van 1 september 2003 tot en met 24 mei 2004,
te Putten en/of Velserbroek, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of
door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van
verdichtsels, (onder andere) de hierna genoemde personen heeft/hebben bewogen
tot de afgifte van één of meer geldbedragen (zoals telkens genoemd na de
persoon):
- -
[slachtoffer 1] (inleg EUR 440.000,--), en/of
- -
[slachtoffer 2] (inleg EUR 24.000,--), en/of
- -
[slachtoffer 3] (inleg EUR 50.000,--), en/of
- -
[slachtoffer 4] (inleg EUR 45.000,--),
in elk geval van enig goed,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk
- -
zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in
strijd met de waarheid een brochure [D-101 e.v.] opgesteld en verspreid waarin
stond opgenomen en/of op bijeenkomsten aan bovengenoemde personen heeft voorgehouden dat:
- -
aan het uitlenen van geld aan KFS geen risico's verbonden waren, en/of
- -
dat de inleg verzekerd was tegen koersrisico's, en/of
- -
dat het ingelegde geld (alleen) zou worden besteed aan
overbruggingskredieten voor particulieren, en/of
- -
dat het ingelegde geld juridisch eigendom van KFS zou blijven,
waardoor voornoemde personen werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art 326 Wetboek van Strafrecht
- 2.
hij,
op of omstreeks 30 januari 2004, althans in 2004,
te Putten en/of Velserbroek, althans in Nederland, althans in Zuid-Afrika,
tezamen en in vereniging met één of meer andere(n), althans alleen,
een leningsovereenkomst (D-519) tussen [verdachte sr.], Kingdom Financial
Services en Hope of Africa - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot
bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) in voornoemde
overeenkomst (D-519) opgenomen/doen opnemen dat [verdachte sr.] EUR 75.000,- aan Hope of Africa uitleent ter investering in
Zuid-Afrika, terwijl die lening (van EUR 75.000,-) niet had plaatsgevonden /
plaats zou gaan vinden,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of
door anderen te doen gebruiken;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Verweer schending redelijke termijn
Ter terechtzitting van 16 november 2010 is namens verdachte aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging wegens schending van de redelijke termijn. Subsidiair is aangevoerd dat de schending van de redelijke termijn bij een veroordeling zou moeten leiden tot strafvermindering.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er wel sprake is geweest van een overschrijding, maar niet in die mate dat het zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid. Door de verdediging is verzocht om onderzoek in het buitenland te laten verrichten, hetgeen maakt dat de afdoening van een zaak langer op zich laat wachten. Er is geen sprake geweest van het door justitiële autoriteiten bewust vertragen van de procedure.
Op grond van de stukken en het ter terechtzitting verhandelde kan het volgende worden vastgesteld.
Op 11 mei 2005 heeft een doorzoeking plaatsgevonden en is verdachte aangehouden en in verzekering gesteld. Verdachte heeft daaruit af kunnen leiden en afgeleid dat hij als verdachte werd aangemerkt. Dit vindt zijn bevestiging in het gegeven dat hij vanaf 11 mei 2005 door de verbalisanten van de FIOD-ECD als verdachte is gehoord.
De rechtbank merkt derhalve 11 mei 2005 aan als het moment waarop de redelijke termijn is gaan lopen.
Het eindproces-verbaal in het onderzoek is op 17 oktober 2005 gesloten. Op 16 maart 2007 is de dagvaarding aan verdachte betekend om op 25 april 2007 te verschijnen voor de meervoudige economische kamer van de rechtbank. Op deze zitting is op verzoek van de verdediging beslist de zaak te verwijzen naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken, voor het horen van getuigen.
De verhoren van de in Nederland verblijvende getuigen hebben op 6 november 2007 plaatsgevonden. Ten aanzien van de in Zuid-Afrika te horen getuigen is op 10 augustus 2007 een rechtshulpverzoek aan de bevoegde autoriteiten van Zuid-Afrika toegezonden. Deze getuigenverhoren hebben plaatsgevonden op 21 oktober 2009 en 22 oktober 2009. Op 29 maart 2010 is het vertaalde proces-verbaal van de getuigenverhoren in Zuid-Afrika aan de officier van justitie en raadslieden toegezonden. De rechter-commissaris heeft het onderzoek op 29 maart 2010 gesloten.
Vervolgens is 30 september 2010 de oproeping aan verdachte betekend om op 16 november 2010 wederom te verschijnen voor de meervoudige economische kamer, op welke laatste datum een inhoudelijke behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden.
Bij arrest van 17 juni 2008 (LJN: BD2578) heeft de Hoge Raad, wat betreft de duur van de redelijke termijn, bepaald dat voor de berechting in eerste aanleg als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte en/of zijn raadsman op het verloop van de zaak en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
In het onderhavige geval zou met inachtneming van het uitgangspunt van een duur van de redelijke termijn van twee jaar en het aanvangstijdstip van de termijn, te weten 11 mei 2005, de redelijke termijn verstreken zijn op 11 mei 2007. Dat betekent dat de duur van overschrijding van de redelijke termijn, uitzonderlijke omstandigheden daargelaten, bij einduitspraak op 30 november 2010 ongeveer drie jaar, zes maanden en 20 dagen bedraagt.
In casu is naar het oordeel van de rechtbank sprake van uitzonderlijke omstandigheden, welke de overschrijding van minder lange duur maken. De zaak is ingewikkeld, mede gelet op de omvang van het vooronderzoek en het financieel-economische terrein waarop de
zaak zich beweegt. Op verzoek van de raadslieden van verdachte is de zaak verwezen naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken, voor het horen van getuigen, hetgeen eveneens tot vertraging heeft geleid. In het bijzonder geldt dat voor het ingevolge een daartoe strekkend rechtshulpverzoek horen van getuigen in het buitenland, in dit geval in Zuid-Afrika. Deze omstandigheden hebben tot gevolg dat het redelijk is de genoemde termijn van twee jaar te verlengen. Daar staat tegenover dat de bevoegde autoriteiten niet steeds even voortvarend te werk zijn gegaan.
Zo is de tijd die gelegen is tussen het sluiten van het proces-verbaal op 17 oktober 2005 en het vervolgens dagvaarden van de verdachte tegen de terechtzitting van 25 april 2007, namelijk een periode van ongeveer één jaar en zes maanden, onwenselijk lang. Dit geldt tevens voor de periode gelegen tussen aanhouding van de zaak ter terechtzitting van 25 april 2007 en het moment dat de getuigen in Zuid-Afrika werden gehoord op 21/22 oktober 2009, namelijk ongeveer twee jaar en 5 maanden. Vervolgens is een onwenselijk lange periode verstreken tussen het gereedkomen van de vertaling van het getuigenverhoor en sluiting van het onderzoek door de rechter-commissaris, namelijk eind maart 2010, en het moment van oproepen van de verdachte tegen de terechtzitting van 16 november 2010.
Alle genoemde omstandigheden tegen elkaar afwegende is de rechtbank van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn één jaar en tien maanden bedraagt. De periode tussen het rechtshulpverzoek en de getuigenverhoren in Zuid-Afrika komt daarbij voor de helft ten voordele van verdachte. Hetzelfde geldt voor een periode van zes maanden tussen het gereedkomen van het eindproces-verbaal en de eerste terechtzitting en een periode van vier maanden tussen eind maart 2010 en het eindvonnis in deze zaak.
In voornoemde beslissing heeft de Hoge Raad geoordeeld, dat - indien er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn - dit niet leidt tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging onderscheidenlijk de ontnemingsvordering, ook niet in uitzonderlijke gevallen.
Alhoewel er sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn kan zulks niet - zoals bij verweer is aangevoerd - leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in zijn vervolging. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer. De rechtbank zal de overschrijding van de redelijke termijn verrekenen in een op te leggen straf.
Dubbele strafbaarheid
Bij de vraag naar de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie dient onder meer beoordeeld te worden of de Nederlandse strafwet van toepassing is ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde. Voor de vraag naar rechtsmacht dient de locus delicti als uitgangspunt te worden genomen. Afhankelijk van de locus delicti kan rechtsmacht aanwezig zijn op grond van onder meer artikel 2 dan wel artikel 5 van het Wetboek van Strafrecht. Indien in de onderhavige zaak Nederland als locus delicti zou worden aangemerkt, is op grond van artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht de Nederlandse strafwet van toepassing. Bij rechtsmacht op grond van artikel 5, eerste lid, onder 2º van het Wetboek van Strafrecht dient er sprake te zijn van dubbele strafbaarheid, in die zin dat op het tenlastegelegde feit een straf is gesteld door de wet van het land waar het feit begaan is.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat, er van uitgaande dat de locus delicti gelegen is in Zuid-Afrika, sprake is van dubbele strafbaarheid. Hij baseert dit op het door onder andere C.G. van der Merwe geschreven boek "Introduction to the Law of South Africa".1
De raadslieden hebben ten aanzien van de dubbele strafbaarheid geen verweer gevoerd.
De (ambtshalve) toetsing van de dubbele strafbaarheid, vereist om eventueel rechtsmacht op grond van artikel 5 eerste lid, onder 2º van het Wetboek van Strafrecht aan te kunnen nemen, is blijkens vaste jurisprudentie een abstracte toetsing. Bepalend voor de dubbele strafbaarheid is het criterium of de buitenlandse strafbaarstelling in de kern hetzelfde rechtsgoed beschermt als de Nederlandse strafbaarstelling.
Ten aanzien van de dubbele strafbaarheid van het onder 2 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat uit het bovengenoemde, door de officier van justitie geciteerde boek2 blijkt dat naar Zuid-Afrikaans recht "a person who unlawfully makes, with intent to defraud, a false document that causes actual prejudice or which is potentially prejudicial to another" strafbaar is (ook reeds ten tijde van het tenlastegelegde) wegens forgery, een misdrijf (common law offence). Gelet op Van Dale Groot Woordenboek Engels - Nederlands, dient 'forgery' te worden vertaald als, (onder meer): het plegen van valsheid in geschrifte3. De bedoelde Zuid-Afrikaanse rechtsregel strekt in de kern tot bescherming van hetzelfde belang als het door het eerste lid van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht beschermde rechtsgoed, namelijk dat burgers in het maatschappelijk verkeer naar vorm en inhoud moeten kunnen vertrouwen op de juistheid van bepaalde geschriften. Krachtens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor dubbele strafbaarheid niet vereist dat het ten laste gelegde feit op dezelfde wijze in beide landen strafbaar is gesteld. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank aan het vereiste van dubbele strafbaarheid van het onder feit 2 tenlastegelegde naar Nederlands recht en naar het recht van Zuid-Afrika voldaan.
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs4
De aanleiding
De Nederlandsche Bank (hierna: DNB) heeft na het verkrijgen van gegevens en inlichtingen van de Autoriteit Financiële Markten over Stichting Kingdom Financiel Services (hierna: KFS), in mei 2004 een onderzoek opgestart. Doel daarvan was om te onderzoeken of KFS zou handelen in strijd met de Wet toezicht kredietwezen. De activiteiten van KFS bestonden uit het lenen van gelden tegen een vooraf afgesproken rentepercentage. Deze gelden werden vervolgens door KFS uitgeleend aan de Hope of Africa Foundation (hierna: HOAF) te Zuid-Afrika, die de gelden zou investeren in particuliere overbruggingskredieten.
De conclusie van het onderzoek van DNB was, dat KFS het bedrijf van kredietinstelling zou hebben uitgeoefend zonder dat zij daartoe een vergunning had verkregen. Naar aanleiding van dat onderzoek heeft DNB aangifte gedaan.
Uit het strafrechtelijk onderzoek dat is opgestart kwam vervolgens naar voren dat verdachte zich mogelijk ook schuldig zou hebben gemaakt aan oplichting en valsheid in geschrift.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de aan verdachte ten laste gelegde feiten. Er is door KFS voor bijna € 5,2 miljoen euro aan leningsovereenkomsten met beleggers gesloten. Daarvan is een bedrag van bijna 4,6 miljoen euro doorgeleend aan HOAF. Het verschil is in KFS achtergebleven. Van dat verschil zijn "rentebetalingen" aan beleggers gedaan. Ook zijn er bedragen aan [verdachte jr.] uitgeleend, die daarmee zijn huis heeft verbouwd en er een auto mee heeft gefinancierd. Voorts zijn er allerlei andere kosten mee betaald, waaronder reiskosten naar Zuid-Afrika, Canada en Australië. Ook is er ten laste van KFS elke maand salaris via Stichting Vriendschap onder Geestelijke Leiders uitbetaald aan [verdachte jr.] en zijn vrouw. [verdachte sr.] ontving maandelijks een bedrag als rente, en ook overigens zijn privé-uitgaven van de familie van verdachte en diens medeverdachte uit middelen van KFS voldaan. In Zuid-Afrika is het geld slechts gedeeltelijk belegd in overbruggingskredieten. Er werd geld aangewend voor de veel riskantere overheidsgaranties. De belofte in de brochure dat aan het uitlenen van geld geen risico's verbonden waren en dat het geld alleen zou worden besteed aan overbruggingskredieten voor particulieren, respectievelijk dat het ingelegde geld juridisch van KFS zou blijven, was in deze constructie onmogelijk waar te maken. Valutarisico's waren niet, zoals overeengekomen, daadwerkelijk afgedekt.
Onder verantwoordelijkheid van verdachte en zijn zoon is de brochure uitgegeven en zij hebben de voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd. Zij hebben beloftes aan beleggers gedaan of laten doen, zonder zich ervan te verzekeren of die beloftes nagekomen konden worden. Met deze loze beloften hebben ze beleggers bewogen tot afgifte van hun inleg aan KFS, waarvan zij de bestuurders waren.
De valsheid in geschrift betreft de valse overeenkomst van geldlening waarbij verdachte geld uitleende aan HOAF, terwijl een dergelijke lening nimmer is verstrekt. Niettemin werd hem rente uitbetaald. [verdachte jr.] heeft in dat verband verklaard dat er vanaf de rekening van KFS interest is overgeboekt naar zijn vader.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
Door en namens verdachte is aangevoerd dat er ten aanzien van de overbruggingsfinancieringen geen of nauwelijks risico's aanwezig waren. Het enige resterende risico leek het valutarisico te zijn, dat kon worden afgedekt middels een verzekering. De rentes die berekend werden waren min of meer marktconform. Het idee van de overbruggings-kredieten was van [betrokkene 1]. Verdachte en zijn medeverdachte hebben daar geen inbreng in gehad. [betrokkene 1] was bankman met een uitstekende staat van dienst in die sector. Uit de ter terechtzitting vertoonde opnamen van de voorlichtingsbijeenkomst ( "seminar") waarop [betrokkene 1] een presentatie gaf blijkt in welke sfeer hij probeerde mensen over de streep te trekken om te investeren. Het onderzoek dat verdachte en zijn medeverdachte hebben gedaan bestond uit spreken met juristen van een advocatenkantoor ter plaatse en de notaris van HOAF. In Nederland werd advies gevraagd aan [betrokkene 2], die werkzaam was bij DNB. [betrokkene 1] is daarbij aanwezig geweest en had een leidende rol in het gesprek. In Nederland werd KFS opgericht en een bankrekening geopend. Verdachte en zijn medeverdachte hebben op geen enkele wijze een signaal gekregen dat hetgeen men deed in strijd zou zijn met de Nederlandse wet en regelgeving. Er werd alleen maar geïnvesteerd in één project. Dat was bij elke investeerder bekend en dat was voor alle investeerders de reden om hier in te stappen. Op het moment dat DNB dat ter discussie stelde en een onderzoek begon, is men direct gestopt met alle activiteiten. Indien HOAF aan haar financiële verplichtingen had voldaan en De Nederlandsche Bank was ingegaan op het voorstel van KFS om de zaak af te wikkelen was er geen enkel probleem geweest. Binnen de wereld van de Bereagemeenschap waarin verdachte en zijn zoon zich bewogen werd de ratio ondergeschikt gemaakt aan de openbaring en heerste een groot vertrouwen dat het handelen van deze mensen heeft gekenmerkt, hetgeen ook blijkt uit het feit dat geen van de investeerders wilde dat het faillissement van HOAF werd aangevraagd. Dat vertrouwen van alle betrokkenen in Nederland is door de mensen in Zuid-Afrika zwaar beschaamd omdat men zonder bericht vooraf ook in andere dingen is gaan investeren en omdat bleek dat het niet mogelijk was op buitenlandse tegoeden een hogere rente te betalen en uit te voeren dan 5% per jaar. HOAF heeft in nieuwsbrieven opgeschept met bezittingen die nooit eigendom van HOAF zijn geweest.
Er is bij verdachte op geen moment sprake geweest van enig bewustheid van mogelijk strafbaar handelen. Er was sprake van een slaafse onderworpenheid van verdachte en diens zoon/medeverdachte aan [betrokkene 1], en de mensen die de eerste voorlichtingsbijeenkomst hebben bezocht waren bepaald geen achterlijke mensen. Er bestond bij verdachte dan ook geen oogmerk om zichzelf of een ander te bevoordelen. Er was geen sprake van een samenweefsel van verdichtsels, want [betrokkene 1] heeft gezegd dat er geen risico was. Evenmin heeft verdachte zich bediend van listige kunstgrepen. Verdachte heeft niet samengewerkt met medeverdachte [verdachte jr.] met het oogmerk om zichzelf te bevoordelen.
Wat betreft het onder feit 2 tenlastegelegde geldt dat verdachte voornemens was het in de overeenkomst van geldlening genoemde bedrag te verkrijgen door een extra hypotheek op zijn woning en het dan te betalen aan HOAF. Dat is er niet van gekomen, maar verdachte heeft die overeenkomst niet opgesteld om deze te vervalsen. Al het onder de noemer van "rente" door verdachte ontvangen geld is inmiddels door verdachte terugbetaald. Het bewijs is ten aanzien van dit feit niet geleverd.
De conclusie is dat er vrijspraak dient te volgen voor beide tenlastegelegde feiten.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde
Stichting KFS is opgericht5 op 2 september 2003, met als statutaire zetel Velserbroek, gemeente Velsen. Als bestuurders stonden ingeschreven [verdachte sr, geboren 1943], wonende te [adres], en [verdachte jr, geboren 1979], wonende te [adres].
In artikel 7, twaalfde lid, van de statuten van KFS staat dat de bestuursleden geen honorarium genieten en dat hun onkosten kunnen worden vergoed.
De administratie van KFS is onderzocht. Daarin zijn brochures, aanmeldingsformulieren en overeenkomsten op naam van KFS aangetroffen, waaruit het volgende blijkt met betrekking tot de werkwijze van KFS/het door verdachten gehanteerde systeem tot het aantrekken van investeringen. De investeerder gaat een overeenkomst aan met KFS. KFS neemt het in te leggen bedrag in ontvangst met als doel dit namens de investeerder in te brengen in het overbruggingproject van HOAF. KFS garandeert de terugbetaling van het geïnvesteerde bedrag in euro's met dezelfde wisselkoers zoals die gold bij aanvang van de investering. In de overeenkomst is telkens een vast rentepercentage per maand opgenomen.
De brochure van KFS zoals die aan potentiële investeerders is uitgereikt, is als bijlage6 in het dossier opgenomen. De rechtbank stelt vast dat er in de brochure staat vermeld dat KFS een product heeft ontwikkeld waarin investeerders geld kortere tijd uitlenen ten behoeve van het verlenen van overbruggingskredieten aan particuliere huizenverkopers in Zuid-Afrika door HOAF, en, zonder risico te lopen, een interest van 2% per maand (24% per jaar) incasseren. Ook staat vermeld dat het geld juridisch eigendom blijft van KFS en dat het alleen tijdelijk wordt voorgeschoten tot het vrijkomt bij de overdracht van het huis, waarna het direct wordt teruggestort. Het geld komt niet in handen van de Zuid-Afrikaanse klant, wat het voor de investeerder een uiterst veilige manier van uitlenen maakt, aldus de brochure. Ook staat er in de brochure dat KFS de inleg verzekerd heeft tegen koerswisselingen, waardoor gegarandeerd kan worden dat de volledige inleg teruggestort wordt tegen dezelfde koers.
Uit onderzoek7 van de rekeningafschriften van KFS is gebleken dat er in de periode van 1 september 2003 tot en met 24 mei 2004 door investeerders gelden op de rekening van KFS zijn gestort, namelijk (onder meer):
- -
op 5 mei 2004 door [bedrijf slachtoffer 1] BV inzake [slachtoffer 1] privé, inleg EUR 440.000,--, bijbehorend bankafschrift: bijlage D-054;
- -
op 11 maart 2004 door [slachtoffer 2], inleg EUR 24.000,--, bijbehorend aanmeldingsformulier en overeenkomst: bijlagen D-243 en D-244;
- -
op 24 mei 2004 door [slachtoffer 3], inleg in totaal EUR 50.000,--, bijbehorend aanmeldingsformulier en overeenkomst: bijlage D-193, D-194-D-195;
- -
op 20 april 2004 door [slachtoffer 4], inleg EUR 45.000,--, bijbehorend aanmeldingsformulier en overeenkomst: bijlagen D-256 en D-257.
Tijdens een huiszoeking in het huis van medeverdachte [verdachte jr.] te Putten is een document8 aangetroffen waarin onder meer het volgende staat:
"de totale interest bedraagt 6% per maand. Hieruit maken we de volgende verdeling:
- *
3% voor de investeerder
- *
2% voor Kingdom Financial Services (onderdeel van Hope of Afrika)
- *
1% voor Hope of Afrika
De volgende personen krijgen de volledige 5%:
- -
[namen 1]
- -
[namen 2]
- -
[namen 3]
- -
[naam 4]
- -
Gemeente Amsterdam
- -
Gemeente Utrecht (echter wel in overleg met [verdachte sr.])
[...]
Deze samenstelling is zoals pa en ik 23 augustus samen besproken hebben en het hier ook voorlopig bij houden."
Verdachte heeft ter terechtzitting van 25 april 2007 en 16 november 2010 verklaringen afgelegd.
Hij heeft verklaard (zakelijk weergegeven) dat de garanties die werden gegeven gelegen waren in de voortreffelijkheid van de personen met wie de zaken gedaan werd.
[betrokkene 1] is ongeveer drie of vier keer geweest voor het geven van seminars. Tijdens die seminars werden mensen geïnteresseerd gemaakt om te investeren. Tijdens de conferenties vertelden verdachte en zijn medeverdachte alleen wat de mogelijkheden waren; het technische en financiële verhaal kwam van [betrokkene 1]. [betrokkene 1] is gevraagd om rapporten te verstrekken over feitelijke bestedingen en percentages, maar die rapporten kregen verdachte en zijn medeverdachte niet. Het klopt dat HOAF 60% rente op jaarbasis aan KFS zou uitkeren, dus 5% per maand. Daarvan was 1% voor de valutaverzekering, 2% voor de investeerders en 2% voor evangelisatieprojecten. Verdachte en zijn medeverdachte gingen ervan uit dat [betrokkene 1] de valutaverzekering had afgesloten. In het begin was dat risico wel verzekerd, op het einde niet meer.
Verdachte heeft tegenover de verbalisanten verklaard9 dat hij in augustus 2003 samen met zijn zoon op uitnodiging van [betrokkene 1] naar Zuid-Afrika is geweest om bouwprojecten te bezichtigen, gefinancierd en begeleid door HOAF. Via HOAF kwam er geld binnen van investeerders. Dit werd gebruikt voor financiering van overbruggingsprojecten. Dat waren bouwprojecten, zoals scholen, huizen en gevangenissen. HOAF kocht met het geld dat via KFS aan hen uitgeleend was, grond aan voor bouwprojecten. Als een bouwproject was afgerond dan kocht de overheid het project terug. De overheid liep vast met bouwprojecten omdat de bouwondernemingen vaak niet betrouwbaar bleken. HOAF kon deze projecten wel doen. Zijn taak was toe te zien op gelden die vanuit HOAF weer terug kwamen in KFS. Zijn zoon stond de investeerders te woord tijdens een presentatie, eind november 2003. Hij is daarbij aanwezig geweest. Bij een eerdere presentatie in september 2003 is hij niet aanwezig geweest, maar wel bij een bijeenkomst in Den Haag Daar is ook de brochure van KFS uitgedeeld. Vanaf november 2003 is ook [betrokkene 1] bij een aantal presentaties aanwezig geweest. De brochures die gemaakt waren hadden betrekking op overbruggingsprojecten. Later is die brochure niet meer gebruikt, omdat hetgeen in de brochure stond niet overeen kwam met hetgeen met het geld in Zuid-Afrika gebeurde. De brochure ging over overbruggingskredieten en de activiteiten van HOAF betroffen ook zelfstandige commerciële projectontwikkeling. Het klopt dat er in maart 2004 door KFS nog contracten zijn afgesloten met als omschrijving overbruggingskrediet, terwijl het geld al voor andere doeleinden werd besteed. Dat ging over een ander soort overbruggingskrediet, namelijk ten behoeve van ondernemers.
Het beleid van KFS werd bepaald door het bestuur, zijnde hijzelf en zijn zoon. Ook de beslissingsbevoegdheid lag bij hen. KFS sloot de overeenkomst met de individuele investeerder.
Sommige investeerders kregen meer interest omdat ze een nauwere band hadden met verdachte en met de kerk. Dit is vooraf bepaald, in het begin van KFS. Dit zal kort na 23 augustus 2003 zijn geweest. Zijn dochters en schoonzonen zouden een hogere rente krijgen. [naam 4] kreeg 4% omdat zij veel voor de kerk deed, dat was om haar te zegenen en hij heeft met medeverdachte [verdachte jr.] overlegd over die betaling aan [naam 4]. [naam 4] was als een geestelijk dochter voor hem. De schoonvader van zijn medeverdachte heeft ook meer gekregen dan de afgesproken rente. Dat werd bepaald door hem en zijn zoon.
KFS heeft een aantal giften gedaan aan Stichting Vriendschap Onder Geestelijke Leiders in Europa (hierna VGL), de internationale benaming voor die stichting is ACMI. Die giften waren onder andere bedoeld voor het betalen van de salarissen van zijn zoon en schoondochter van respectievelijk ongeveer € 4.000,- en € 3.000,- netto per maand. Zijn zoon en schoondochter waren in loondienst bij ACMI en hadden daaraan een volledige dagtaak. Hij en zijn vrouw zijn beide bestuurder van VGL. Zelf heeft hij van VGL onkostenvergoeding voor de auto gekregen. VGL en KFS hebben een verwevenheid, ze hebben hetzelfde doel en de verwevenheid heeft ook te maken met zijn persoon.
Het bestuur van KFS bepaalt welke onkosten worden vergoed. Hij heeft reiskosten naar Cape Town vergoed gekregen en wat zakgeld. Zijn zoon heeft dezelfde onkosten vergoed gekregen.
Het zou kunnen dat zijn zoon even geld heeft geleend van KFS om een auto aan te schaffen. Zijn zoon heeft tegen hem gezegd dat hij dat zou doen. Geld van KFS dat is gebruikt voor de betaling van een woonhuis van zijn zoon betrof een leenovereenkomst. Daarover is overleg geweest met [betrokkene 1]. Hij heeft gehoord dat zijn zoon een LCD-tv heeft aanbetaald met de creditcard van KFS. Hij gaat er vanuit dat zijn zoon het geleende geld heeft terugbetaald, maar hij heeft daar geen toezicht op gehouden.
Het geld dat aan HOAF is doorgeleend is nog niet helemaal terug. Van de € 5,5 miljoen moet nog € 900.000,-- worden terugbetaald. Een deel van het geld dat van HOAF is teruggekomen is niet aan de investeerders terugbetaald, maar gebruikt voor het voldoen aan andere verplichtingen die KFS is aangegaan, dat is onder andere gaan zitten in reiskosten van zijn zoon en hemzelf waaronder van reizen naar Canada, Australië en Zuid-Afrika.
[verdachte jr.] heeft tegenover de verbalisanten verklaard10 dat hij in september 2003 samen met zijn vader is begonnen met KFS. Hij was leidinggevende van KFS, samen met zijn vader. Ze waren verantwoordelijk, overlegden en namen zo goed als alle beslissingen samen. Er was geen sprake van toezicht. Er waren geen jaarrekeningen en/of jaarstukken.
Een van de projecten van HOAF was het overbruggingskrediet project.
[betrokkene 1] had hen in augustus 2003 uitgenodigd in Zuid-Afrika. Hij gaf voorlichting over HOAF en over het overbruggingsproject. HOAF hield zich ook bezig met andere projecten. De overheidsprojecten kwamen al heel snel. Een week nadat zij in Zuid-Afrika waren geweest hoorden zij van [betrokkene 1] dat er mogelijkheden waren in overheidsprojecten onder andere in bouwprojecten. De door KFS aangetrokken gelden zijn ook voor deze bouwprojecten gebruikt. Het was vanaf het begin al duidelijk dat HOAF dat zou gaan doen.
In de brochure van KFS staat dat de notaris het geld na verkoop terugstort naar KFS. Dat is onjuist. Het is onjuist in de brochure terecht gekomen. Over de term "Juridisch blijft het geld in ons bezit" kan hij zeggen dat het geld juridisch niet in bezit bleef bij KFS, maar bij HOAF. Omdat KFS een contract en een samenwerkingsverband met HOAF had is het zo in de brochure terechtgekomen. Contractueel was HOAF na het overboeken naar de notaris nog steeds juridisch eigenaar van het overbruggingskrediet. Er zijn brochures aan investeerders uitgedeeld.
Vanaf augustus 2003 is hij in dienst gekomen van VGL, maar het was geen officieel dienstverband. Er is niets op papier gezet. Hij is met zijn vader overeen gekomen wat hij zou verdienen: € 4.000,-- netto per maand. Er is een relatie tussen KFS en VGL, want zijn vader is van beide bestuurder. Er is geen contract over de werkzaamheden tussen KFS en VGL. KFS maakte giften over naar VGL, waarvan zijn salaris werd betaald. Een deel van het geld dat zij van investeerders in KFS binnenkregen werd direct overgemaakt naar de rekening van VGL. Zijn vrouw kreeg € 3.000,-- netto salaris van VGL. Zijn vrouw heeft ook geen contract met VGL. Alle kosten die werden gemaakt voor VGL werden betaald door KFS. Er zijn ook buitenlandse reizen gemaakt en er is geld gebruikt voor de aankoop van een woning. Hij en zijn vader bepaalden zelf welke onkosten vergoed werden.
Hij heeft een overeenkomst ondertekend, samen met zijn vader. Het betrof een lening met HOAF.
In het geld dat van HOAF naar KFS terugkwam zat 1% voor het afdekken van het koersrisico. Het afdekken van het koersrisico hebben hij en zijn vader niet contractueel vastgelegd.
De getuige [betrokkene 1] heeft verklaard11 dat het vanaf oktober 2003 voor verdachte en zijn medeverdachte duidelijk was dat er geld naar de meer risicovolle overheidsgaranties ging. Hij heeft dat toen aan hen verteld, hen uitgelegd om welk project het ging en dat het risico daarvan hoger was dan in de reguliere economie. Ook heeft hij verklaard dat tussen HOAF en KFS aanvankelijk was overeengekomen dat KFS de valutaverzekering zou betalen. Later ontkenden de [verdachten sr. en jr.] (verdachte en diens medeverdachte, Rb) deze overeenkomst en vertelden hem dat HOAF het valutarisico moest dragen. Vanaf dat moment heeft HOAF geen verzekering meer genomen. De [verdachten sr. en jr.] wisten vanaf december 2003 of januari 2004 dat HOAF de valuta niet had verzekerd. Ze hebben daarna nooit meer om een verzekeringsbewijs gevraagd.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard12 dat hij sinds maart 2004 bij HOAF betrokken is en dat in de periode dat hij bij HOAF betrokken was veel garanties aan startende aannemers werden verstrekt. Dat is een zeer risicovolle business en HOAF is de enige stichting die bereid is deze zeer risicovolle garanties te verstrekken. [betrokkene 1] heeft hem verteld dat HOAF overbruggingskredieten aan particulieren verstrekte in de periode voordat KFS in beeld kwam. In de periode dat hij bij HOAF betrokken was heeft hij nooit een contract met betrekking tot een overbruggingskrediet voor individuele huiseigenaren gezien.
De getuige [slachtoffer 1] heeft verklaard13 dat hij in maart 2004 bij een bijeenkomst is geweest. [betrokkene 1] gaf een presentatie over HOAF en [verdachte jr.] en [verdachte sr.] waren ook aanwezig. Van [verdachte jr.] heeft hij gehoord dat er waterdichte garanties waren, waardoor het hele risico in Zuid-Afrika werd afgedekt. Het hele verhaal van [verdachte jr.] over HOAF had betrekking op overbruggingskredieten voor de particuliere markt. Hij heeft, naast andere via KFS geïnvesteerd bedragen, een bedrag € 440.000,-- geïnvesteerd in het overbruggingskrediet voor particulieren in Zuid-Afrika. Hij is vooraf nooit door KFS op de hoogte gesteld dat er salaris onttrokken zou worden. Als hij vooraf had geweten wat hij nu (blijkens "index getuigen" heeft het verhoor op 19 mei 2005 plaatsgevonden) weet zou hij nooit geïnvesteerd hebben. Hij en zijn vrouw hebben voor hun geïnvesteerde bedrag aandelen gekregen in HOAF en hebben dus geen claim meer op KFS.
De getuige [slachtoffer 2] heeft verklaard14 dat hij een contract heeft gesloten met KFS waaruit bleek dat hij heeft geïnvesteerd in het overbruggingskrediet. Hij en zijn vrouw hebben in maart 2004 € 24.000,-- ingelegd. Hij heeft besloten dit te doen op basis van informatie van [verdachte jr.] en [verdachte sr.] Tijdens een bijeenkomst heeft [betrokkene 1] ook het een en ander uitgelegd. Hij heeft een paar maanden voordat hij heeft geïnvesteerd een brochure ontvangen en later het aanmeldingsformulier ingevuld en opgestuurd. Volgens de brochure was het risicoloos. Hij is er altijd vanuit gegaan dat het geld in overbruggingskredieten zat zoals aangeboden in de brochure, niet in nieuwbouwprojecten. Er is nooit gevraagd of hij wilden investeren in bouwprojecten. Als hij dat vooraf had geweten, zou hij niet bij KFS hebben geïnvesteerd.
De getuige [slachtoffer 4] heeft verklaard15 dat zij in april 2004 een bedrag van € 45.000,-- heeft gestort op de rekening van KFS voor het overbruggingskrediet. Een maand voor de inleg is zij bij een voorlichtingsbijeenkomst van KFS geweest, waar de [verdachten sr. en jr.] aanwezig waren. [betrokkene 1] gaf uitleg over het overbruggingsproject. Dat zou bestemd zijn voor zwarte mensen, die daardoor fatsoenlijker konden wonen. Zij heeft in april of mei 2004 een brochure gekregen van KFS over het overbruggingsproject. Tijdens een voorlichting in juli 2005 werd haar duidelijk dat HOAF en KFS twee verschillende dingen waren.
De getuige [slachtoffer 3] heeft verklaard16 dat zij begin 2004 € 50.000,-- heeft geïnvesteerd in KFS ten behoeve van het overbruggingskrediet. Zij is bij het allereerste seminar geweest, waarbij [verdachte jr.] en [betrokkene 1] aanwezig waren. Er werd uitleg gegeven over overbruggingskrediet van KFS en er werd verteld dat er mensen in Zuid-Afrika geholpen werden. De brochure heeft zij later opgestuurd gekregen, begin 2004. Tijdens de seminar is verteld dat investeren in het overbruggingskrediet van KFS risicoloos zou zijn. Dat was voor haar natuurlijk een reden om te investeren. In de brochure stond vermeld dat het geld in Zuid-Afrika niet uit handen gegeven zou worden, wat bij haar een zeker gevoel gaf. [verdachte jr.] was positief over het project, waardoor zij er een goed gevoel erbij kreeg. Zij kan nauwelijks geloven dat de [verdachten sr. en jr.] geld in iets anders zouden investeren en gebruiken om kosten in Nederland te betalen. Als zij datgene had geweten wat zij nu (verhoor op 28 september 2005) weet, zou zij nooit hebben geïnvesteerd in het overbruggingsproject van KFS.
Uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en zijn medeverdachte door het verstrekken van informatie tijdens seminars en persoonlijke gesprekken en het verstrekken van voornoemde brochures, informatie hebben verstrekt aan toekomstige investeerders in KFS waarvan zij wisten dat deze niet juist was. Zij hebben toezeggingen gedaan en zijn vervolgens verplichtingen aangegaan waarvan zij wisten, althans hadden moeten weten, dat deze niet nagekomen zouden kunnen worden. De investeerders zijn op de juistheid van de verstrekte informatie afgegaan en zijn daardoor bewogen tot investeren in KFS. KFS verkreeg daardoor de beschikking over gelden, waarover zij anders, gelet op verklaringen van getuigen, niet de beschikking zou hebben verkregen en is in die zin bevoordeeld door het handelen van verdachte en zijn medeverdachte. Tevens was bij verdachte en zijn medeverdachte al een patroon ontstaan van het gebruiken van gelden, ook onder de noemer van giften, die door de investeerders in KFS waren ingelegd. Zij zijn daar na investering van de in de bewezenverklaring genoemde slachtoffers mee doorgegaan en hebben ook door deze investeerders ingelegde gelden gebruikt voor privé-doeleinden. Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en diens medeverdachte reeds in augustus 2003 hebben besloten om aan [verdachte jr.] en diens echtgenote een "salaris" van maandelijks totaal € 7.000,-- netto toe te kennen uit de middelen van KFS, via een - daartoe bestemde - schenking aan VGL die het onder de noemer "salaris" aan de [verdachten sr. en jr.] uitbetaalde maar waarmee geen schriftelijk vastgelegd dienstverband bestond. De rechtbank merkt daarbij op dat uit het feit dat zowel verdachte als dienst echtgenote bestuursleden waren van VGL en dat noch verdachte, noch diens medeverdachte aannemelijk heeft kunnen maken dat de medeverdachte en diens echtgenote daadwerkelijk een volle werkweek besteedden aan werkzaamheden voor VGL kan worden geconcludeerd dat het gestelde dienstverband met VGL slechts een dekmantel betrof voor het onttrekken van gelden aan KFS, dat immers gelet op de statutaire bepalingen geen salaris kon betalen aan haar bestuurders. Ook is gebleken dat verdachte en diens medeverdachte reeds in augustus of september 2003 voornemens waren om bepaalde familieleden en kennissen een hogere rente (veelal 5% in plaats van 2% per maand) toe te kennen dan de andere investeerders in KFS, indien zij in KFS zouden investeren. Het feit dat niet alle in het als bijlage D-521 bekende document genoemde personen/instellingen ook daadwerkelijk hebben geïnvesteerd doet er niet aan af dat verdachte en diens medeverdachte voornemens waren de genoemde aan hen gerelateerde personen te bevoordelen door het toekennen van een hogere rente dan aan de overige investeerders zou worden uitgekeerd.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en diens medeverdachte door een samenweefsel van verdichtsels de in de tenlastelegging genoemde personen hebben bewogen tot afgifte van gelden, en dat zij reeds op het moment dat zij de in de tenlastelegging genoemde personen tot die afgifte bewogen het oogmerk hadden zichzelf en anderen (waaronder KFS) wederrechtelijk te bevoordelen. Verdachte en diens medeverdachte hebben in dat kader als bestuursleden van KFS nauw en bewust samengewerkt, zoals blijkt uit hun verklaringen en de verklaringen van diverse getuigen.
Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde
De overeenkomst tussen [verdachte sr.] en KFS met betrekking tot de geldlening door verdachte aan HOAF van een bedrag van € 75.000,-- is als bijlage17 in het dossier opgenomen. In die overeenkomst staat onder meer het volgende:
"[...][verdachte sr.] ([afkorting]) will lend € 75000.00 (seventy-five thousand euros only) to Hope of Africa Foundation Trust (HOAF) for investment in South Africa in projects that HOAF identify as being appropriate and in the best interest of [afkorting]. The terms of the loan are:
- 1.
Interest will be at 4% (four per cent) per annum. The interest is to be paid monthly. [...]
4. Kingdom Financial Services (KFS) agrees to pay € 3,000.00 (three thousand euros only) to [afkorting] on HOAF's behalf as prepayment for the returns to be realised from the investments.
[...]
6. Until HOAF has paid the full investment return to [afkorting], all payments made to [afkorting] by KFS will constitute a loan to HOAF.
[...]
This agreement is effective from 1 february 2004 [...]"
De overeenkomst is (blijkens de tekst) ondertekend op 30 januari 2004, onder meer door verdachte, door diens medeverdachte/zoon ("for KFS") en door [betrokkene 1] ("for HOAF").
Verdachte heeft daarover ter terechtzitting van 25 april 2007 en 16 november 2010 het volgende verklaard:
Het was een idee van [betrokkene 1]. Die wilde mij meer in Zuid-Afrika hebben. Hij had het inkomen niet om steeds af te reizen en vroeg om een oplossing. [betrokkene 1] kwam met de
€ 75.000,-. Hij had het geldbedrag nog niet uitgeleend, maar had wel de intentie daartoe. Hij wilde eventueel een tweede hypotheek op zijn huis nemen.
Verdachte heeft over de door hem getekende overeenkomst met HOAF tegenover verbalisanten het volgende verklaard:18
Het contract met betrekking tot telkens de stortingen van € 3.000,-- per maand is in januari 2004 in Zuid-Afrika opgemaakt en ondertekend. Er is met [betrokkene 1] afgesproken dat hij dat geld vanaf februari 2004 zou ontvangen. Het was een constructie om het als rentebetaling te boeken.
Hij heeft het bedrag van € 75.000,-- niet uitgeleend aan HOAF. Het contract is niet naar waarheid. Het is slechts bedoeld geweest om hem € 3.000,-- per maand te doen toekomen.
De getuige [betrokkene 1] heeft verklaard,19 gevraagd naar de vier betalingen van € 3.000,-- die verdachte van KFS heeft ontvangen als zijnde "rente", dat de overeenkomst met betrekking tot een lening van € 75.000,-- nooit is uitgevoerd. Hij ontdekte dat [verdachte sr.] (verdachte) dit geld van KFS had en dat hij, [verdachte sr.] een dekmantel nodig had.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard20 dat de overeenkomst met [verdachte sr.] met betrekking tot
€ 75.000,-- anders was dan de andere overeenkomsten die gesloten werden. Deze was op verzoek van [verdachte sr.] opgesteld. HOAF heeft het bedrag van € 75.000,-- nooit ontvangen. Toen hij naar Nederland ging ontdekte hij dat [verdachte sr.] (verdachte, Rb) geld onttrok aan KFS, en verdachte wilde dat HOAF een contract zou opstellen om dit tegenover de Nederlandsche Bank te verantwoorden. [verdachte sr.] wilde de commissie als "rente" ontvangen, omdat dat niet belastbaar was.
Ten aanzien van feit 2 is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte een constructie heeft opgezet om privégebruik van in KFS geïnvesteerd geld te maskeren, dan wel om over te ontvangen inkomsten geen of minder belasting te hoeven afdragen. In het kader van die constructie heeft hij valselijk een geschrift houdende een overeenkomst van geldlening tussen hemzelf en HOAF opgemaakt met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of te doen gebruiken. Immers, feitelijk is het overeengekomen bedrag nimmer ter beschikking gesteld aan HOAF, terwijl evenmin is gebleken van een begin van uitvoering van de intentie om dat bedrag op een later moment alsnog ter beschikking te stellen aan HOAF, terwijl wel reeds betalingen plaatsvonden als de overeengekomen tegenprestatie aan verdachte.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte dit feit gezamenlijk en in vereniging met zijn medeverdachte/zoon [verdachte jr.] heeft gepleegd, nu niet is komen vast te staan dat die laatste wist dat de overeenkomst vals was op het moment dat hij deze ondertekende.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
- 1.
hij in de periode van 1 september 2003 tot en met 24 mei 2004, te Putten en/of Velserbroek, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één ander, met het oogmerk om zich en/of ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels de hierna genoemde personen heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen (zoals telkens genoemd na de persoon):
- -
[slachtoffer 1] (inleg EUR 440.000,--), en
- -
[slachtoffer 2] (inleg EUR 24.000,--), en
- -
[slachtoffer 3] (inleg EUR 50.000,--), en
- -
[slachtoffer 4] (inleg EUR 45.000,--),
hebbende verdachte en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid een brochure opgesteld en verspreid waarin stond opgenomen en/of op bijeenkomsten aan
bovengenoemde personen heeft voorgehouden dat:
- -
aan het uitlenen van geld aan KFS geen risico's verbonden waren, en/of
- -
dat de inleg verzekerd was tegen koersrisico's, en/of
- -
dat het ingelegde geld (alleen) zou worden besteed aan
overbruggingskredieten voor particulieren, en/of
- -
dat het ingelegde geld juridisch eigendom van KFS zou blijven,
waardoor voornoemde personen werden bewogen tot bovenomschreven afgifte.
- 2.
hij op 30 januari 2004, althans in 2004, in Zuid-Afrika een leningsovereenkomst tussen [verdachte sr.], Kingdom Financial Services en Hope of Africa - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte in voornoemde overeenkomst opgenomen/doen opnemen dat [verdachte sr.] EUR 75.000,- aan Hope of Africa uitleent ter investering in Zuid-Afrika, terwijl die lening (van EUR 75.000,-) niet had plaatsgevonden /plaats zou gaan vinden, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
- 1.
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
- 2.
valsheid in geschrift.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Ter toelichting op zijn eis heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte ernstige feiten heeft gepleegd. Er is ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in verdachte en zijn medeverdachte is gesteld, alsmede in het semi-ideële doel waarin belegd werd. Voorts heeft hij er rekening mee gehouden dat een deel van het ingelegde geld terug lijkt te zijn gekomen, dat verdachte een blanco strafblad heeft en dat de redelijke termijn is overschreden. Voor afdoening middels werkstraf acht de officier van justitie de ernst van de feiten en de mate van verwijtbaarheid te groot.
De raadslieden hebben naast de hiervoor besproken (bewijs)verweren aangevoerd dat de eis van de officier van justitie te hoog is, daar verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel is zinloos, aangezien verdachte nooit meer activiteiten zal verrichten die mogelijk als strafbaar feit aangemerkt zouden kunnen worden. Er zou kunnen worden volstaan met schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Mede onder leiding van verdachte is op stelselmatige wijze geld van nietsvermoedende slachtoffers afhandig gemaakt. Er zijn hen voorwaarden en toezeggingen voorgehouden die niet waargemaakt konden worden. Slechts een deel van het geïnvesteerde geld is aangewend voor het doel waarvoor het door inleggers was geïnvesteerd. Een deel van het geld is daarnaast gebruikt voor privé-doeleinden van verdachte en zijn familie. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift, teneinde een constructie op te zetten om privégebruik van gelden uit de in KFS ingelegde geldbedragen te maskeren. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat verdachte weliswaar steeds uiting heeft gegeven aan zijn goede intenties bij het aantrekken van gelden, maar daarbij weinig blijk heeft gegeven dat hij het laakbare van zijn handelen inziet, en daarentegen steeds heeft benadrukt zelf slachtoffer te zijn geworden van zijn Zuid-Afrikaanse zakenpartners.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening houden met de omstandigheid dat sinds het tijdstip waarop de door hem gepleegde strafbare feiten hebben plaatsgevonden inmiddels geruime tijd is verstreken, dat verdachte heeft getracht de schade voor de benadeelden te beperken en dat verdachte - voor zover thans bekend - sinds het plegen van de onderhavige strafbare feiten geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd.
Om recht te doen aan de ernst van de feiten komt de rechtbank echter tot de oplegging van een hogere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. Zij wil hiermee tot uitdrukking brengen dat zij het onverteerbaar vindt dat verdachte zich door het plegen van de bewezen verklaarde feiten mede voor zichzelf goede financiële omstandigheden heeft gecreëerd, terwijl een aantal slachtoffers nog vele jaren de negatieve financiële gevolgen van verdachtes handelen kunnen ondervinden.
Gelet op alle omstandigheden zal de rechtbank naast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf een werkstraf opleggen. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient verdachte er mede van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal de overschrijding van de redelijke termijn op de voet van de maatstaf, aangelegd door de Hoge Raad in zijn uitspraak van 17 juni 2008, LJN BD2578, compenseren door de op te leggen werkstraf met 20% te matigen.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [echtgenote slachtoffer 2] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 21.713,-- gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 45.235,-- gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 45.512,-- gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.
De raadsman mr. Bouwman heeft aangevoerd dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden, aangezien deze naar zijn oordeel te ingewikkeld van aard zijn om door de strafrechter te worden behandeld.
De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet anderszins weersproken. De vorderingen zien op het geld dat door middel van oplichting via KFS is aangetrokken.
De rechtbank zal de benadeelde partij [echtgenote slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Uit het dossier blijkt dat de overeenkomst is gesteld op naam van [slachtoffer 2]. De vordering benadeelde partij is ondertekend op 27 februari 2006 en op 1 maart 2006 binnengekomen bij de afdeling slachtofferzorg van het openbaar ministerie. In de toelichting bij de vordering benadeelde partij heeft [echtgenote slachtoffer 2] vermeld dat haar man op 1 december 2005 is overleden. Uit de vordering van de benadeelde partij en de inhoud van het dossier blijkt niet welke echtelijke status er heeft bestaan tussen [slachtoffer 2] en [echtgenote slachtoffer 2]. De rechtbank kan derhalve niet vaststellen of [echtgenote slachtoffer 2] rechtstreeks schade heeft geleden als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Met betrekking tot de verschuldigdheid van het gevorderde bedrag ad € 45.235,-- is voorts van belang dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] zich ten aanzien van deze vordering ook heeft gevoegd in de strafrechtelijke procedure tegen verdachte ten overstaan van de meervoudige economische kamer van deze rechtbank onder parketnummer 06/920004-07. De rechtbank dient rekening te houden met de mogelijkheid dat de vordering van de benadeelde partij (ook) in die procedure zal worden toegewezen. De rechtbank zal het gevorderde bedrag ad € 45.235,-- daarom toewijzen onder de voorwaarde dat verdachte genoemd bedrag alleen aan de benadeelde partij verschuldigd is indien en voor zover de benadeelde partij nog niet ingevolge het onder parketnummer 06/920004-07 te wijzen vonnis betaling van dit bedrag door verdachte heeft verkregen.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank zal een bedrag van € 40.712,-- toewijzen, zijnde het ingelegde geldbedrag van € 45.000,--, verminderd met het op andere wijze vergoed gekregen schadebedrag van € 4.288,--. Met betrekking tot de verschuldigdheid van het toe te wijzen bedrag is voorts van belang dat de benadeelde partij [slachtoffer 4] zich ten aanzien van deze vordering ook heeft gevoegd in de strafrechtelijke procedure tegen verdachte ten overstaan van de meervoudige economische kamer van deze rechtbank onder parketnummer 06/920004-07. De rechtbank dient rekening te houden met de mogelijkheid dat de vordering van de benadeelde partij (ook) in die procedure zal worden toegewezen. De rechtbank zal het bedrag ad € 40.712,-- daarom toewijzen onder de voorwaarde dat verdachte genoemd bedrag alleen aan de benadeelde partij verschuldigd is indien en voor zover de benadeelde partij nog niet ingevolge het onder parketnummer 06/920004-07 te wijzen vonnis betaling van dit bedrag door verdachte heeft verkregen. De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 4] voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu zij van oordeel is dat het overige deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor afdoening in het strafgeding. De benadeelde partij kan desgewenst het overige deel van de vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht telkens de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van genoemde benadeelde partijen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Beslissing
De rechtbank:
- *
verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
- *
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
- *
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
- 1.
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
- 2.
valsheid in geschrift.
- *
verklaart verdachte strafbaar;
- *
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
- *
veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 96 (zesennegentig) uren, met bevel dat indien deze straf niet
naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur
van 48 (achtenveertig) dagen.
- *
verklaart de benadeelde partij [echtgenote slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in haar vordering;
- *
veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 3], [adres], (rekening [nummer], tot een bedrag van € 45.235,--, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, met dien verstande dat verdachte genoemd bedrag alleen aan de benadeelde partij verschuldigd is indien en voor zover de benadeelde partij nog niet ingevolge het onder parketnummer 06/920004-07 te wijzen vonnis betaling van dit bedrag door verdachte heeft verkregen.
Verstaat dat indien en voor zover door de mededader het betreffende schadebedrag is betaald, verdachte daarvan zal zijn bevrijd.
- *
legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], een bedrag te betalen van € 45.235,--, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 60 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
- *
bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
- *
veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 4], [adres], (rekening [nummer]), tot een bedrag van € 40.712,--, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, met dien verstande dat verdachte genoemd bedrag alleen aan de benadeelde partij verschuldigd is indien en voor zover de benadeelde partij nog niet ingevolge het onder parketnummer 06/920004-07 te wijzen vonnis betaling van dit bedrag door verdachte heeft verkregen.
Verstaat dat indien en voor zover door de mededader het betreffende schadebedrag is betaald, verdachte daarvan zal zijn bevrijd.
- *
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
- *
legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4], een bedrag te betalen van € 40.712,--, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 60 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
- *
bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mrs. Van de Wetering, voorzitter, Van der Hooft en Boerwinkel, rechters, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 november 2010.
Eindnoten
- 1.
Introduction tot the Law of South Africa, C.G. van der Merwe and Jacques E. du Plessis (edrs.), Kluwer Law International, 2004
- 2.
Introduction tot the Law of South Africa, supra, p. 483-484.
- 3.
Van Dale Groot Woordenboek Engels-Nederlands, versie 2.0(c)2002, van Dale Lexicografie bv Utrecht
- 4.
Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer 33621, van de Belastingdienst/FIOD-ECD/kantoor Haarlem, gesloten en ondertekend op 17 oktober 2005.
- 5.
Akte van oprichting, bijlage D-508 - D-512
- 6.
Brochure van KFS terzake overbruggingsproject, bijlage D-566.1 tot en met D-567
- 7.
Proces-verbaal van ambtshandelingen AH-001, pag. 1-20
- 8.
Bijlage D-521, een notitie getiteld "Kingdom Financial Services"
- 9.
Processen-verbaal van verhoor van verdachte, V02-01-02-03
- 10.
Processen-verbaal van verhoor van verdachte V3-01 tot en met V3-04
- 11.
Proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 1], bijlage G9-01, en het proces-verbaal van verhoor van deze getuige op 21 en 22 oktober 2009 in het kader van het rechtshulpverzoek
- 12.
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige A], bijlage G10-01, en het proces-verbaal van verhoor van deze getuige op 21 en 22 oktober 2009 in het kader van het rechtshulpverzoek
- 13.
Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1], bijlage G4-01
- 14.
Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2], bijlage G5-01
- 15.
Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 4], bijlage G16-01
- 16.
Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 3], bijlage G21-01
- 17.
Overeenkomst tussen [verdachte sr.] en KFS, bijlage D-519
- 18.
Processen-verbaal van verhoor van verdachte, V02-01-02-03
- 19.
Proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 1], bijlage G9-01, en het proces-verbaal van verhoor van deze getuige op 21 en 22 oktober 2009 in het kader van het rechtshulpverzoek
- 20.
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige A], bijlage G10-01, en het proces-verbaal van verhoor van deze getuige op 21 en 22 oktober 2009 in het kader van het rechtshulpverzoek