Hof Arnhem-Leeuwarden, 20-05-2016, nr. 21-001180-14
ECLI:NL:GHARL:2016:3906
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
20-05-2016
- Zaaknummer
21-001180-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2016:3906, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 20‑05‑2016; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
IR 2016/96, UDH:IR/13443 met annotatie van Onder redactie van Tina van der Linden – Smit en Kea Kroeks – de Raaij
Uitspraak 20‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Veroordeling voor het plegen van ontucht met een persoon die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van 16 jaar maar nog niet de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt (art. 248b Sr). Verdachte is via advertentie op website in contact gekomen met slachtoffer en heeft daarna meermalen seksueel contact met haar gehad. Verdachte heeft leeftijd slachtoffer niet gecontroleerd. Straftoemeting hof bij veroordeling art. 248b Sr: hof legt onvoorwaardelijke geldboete op passend bij de gemiddelde maandinkomsten van verdachte en voorwaardelijke gevangenisstraf.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001180-14
Uitspraak d.d.: 20 mei 2016
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 25 februari 2014 met parketnummer 18-820003-14 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1970] ,
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 april 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. G.W. van der Zee, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het vonnis niet voldoet aan de wettelijke eis dat het proces-verbaal van zitting, naast de uitwerking van de aantekening mondeling vonnis, tevens een uitwerking van de gehanteerde bewijsmiddelen dient te bevatten. Bovendien komt het hof tot een andere strafoplegging dan de politierechter. Het hof zal om voormelde redenen opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 29 maart 2013 in de gemeente Groningen meermalen, althans eenmaal, (telkens) ontucht heeft gepleegd met een persoon, genaamd [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), die zich (onder de werknaam " [slachtoffer] ") beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en welke persoon de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, bestaande die ontucht daarin, dat verdachte meermalen, althans eenmaal, (telkens) het lichaam van die [slachtoffer] seksueel is binnengedrongen en/of zich door die [slachtoffer] heeft laten pijpen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 29 maart 2013 in de gemeente Groningen meermalen, althans eenmaal, (telkens) ontucht heeft gepleegd met een persoon, genaamd [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), die zich (onder de werknaam " [slachtoffer] ") beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en welke persoon de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, bestaande die ontucht daarin, dat verdachte meermalen, althans eenmaal, (telkens) het lichaam van die [slachtoffer] seksueel is binnengedrongen en/of zich door die [slachtoffer] heeft laten pijpen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Door de officier van justitie is in eerste aanleg een gevangenisstraf van negen maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk geëist. De politierechter heeft verdachte een gevangenisstraf van drie maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk opgelegd. Tegen het vonnis heeft zowel verdachte als het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld. Door het openbaar ministerie werd hoger beroep ingesteld, omdat de door de politierechter opgelegde straf te laag zou zijn. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep een gevangenisstraf van negen maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk geëist, waarbij hij zich onder meer heeft gebaseerd op de Richtlijn voor strafvordering artikel 248b Sr. Hij heeft het hof verzocht de strafoplegging breed te motiveren.
Het feit van artikel 248b Sr wordt bedreigd met een maximale gevangenisstraf van vier jaar en een geldboete van de vierde categorie. Alleen bij oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan een taakstraf worden opgelegd (artikel 22b Sr). De wettelijke regeling bevat verder geen gevallen waarin een bepaalde strafsoort dient te worden opgelegd of een speciale minimumstraf is voorgeschreven. Dat heeft tot gevolg dat voor de straftoemeting in gevallen waarin de gedraging van artikel 248b Sr bewezen wordt verklaard het algemene kader betreffende de rechterlijke straftoemetingsvrijheid - ‘vrijheid’ in de zin van ruimte voor beoordeling en afweging - van toepassing is. Daarvan maakt een aantal beginselen deel uit. Een daarvan is het beginsel dat de straf moet worden toegespitst op het individuele geval, zodat niet alleen rekening wordt gehouden met de ernst van het feit maar ook de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechter moet daarbij alle omstandigheden in aanmerking nemen die hij relevant acht. Verder geldt dat voor de strafbepaling rekening wordt gehouden met overwegingen van vergelding, generale preventie (waaronder normhandhaving) en speciale preventie. Dit heeft een aantal gevolgen, onder meer dat belangen als de noodzaak van bevestiging van de overtreden norm voor potentiële overtreders, het gewicht van het geschonden rechtsgoed, de mate van verwijtbaarheid van een gedraging en de consequenties die strafoplegging voor de verdachte en zijn omgeving waarschijnlijk heeft in aanmerking moeten worden genomen. Ten aanzien van zowel de vergelding als de speciale preventie geldt dat niet alleen gekeken dient te worden naar de effecten van de oplegging en de tenuitvoerlegging van de straf, maar naar de effecten van de strafvervolging (inclusief de oplegging en de tenuitvoerlegging van de straf) voor de verdachte in zijn geheel. Een beginsel, dat voortvloeit uit het strafdoel vergelding, is het proportionaliteitsbeginsel, dat meebrengt dat er sprake moet zijn van een redelijke verhouding tussen de straf en de omstandigheden van het geval en de (mate van) verwijtbaarheid.
Voor een aantal delictssoorten worden binnen de rechtspraak oriëntatiepunten gehanteerd, die een vertrekpunt van denken over de in een concreet geval op te leggen straf bieden. Van een dergelijk oriëntatiepunt is met betrekking tot het onderhavige delict geen sprake.
Het hof merkt op dat het feit van artikel 248b Sr zich in vele varianten van feitelijke situaties kan voordoen. In dit geval is de feitelijke situatie als volgt. Verdachte is met het slachtoffer, ‘ [slachtoffer] ’, in contact gekomen via een advertentie op een website. Daarop werd onder meer vermeld dat zij 18 jaar was. Verdachte heeft met haar een afspraak gemaakt. Op het afgesproken tijdstip is hij naar de portiekwoning aan de [adres] geweest, waar ‘ [slachtoffer] ’ open deed en verder geen personen aanwezig waren. ’ [slachtoffer] ’ en verdachte hebben op deze locatie tweemaal gewoon seksueel contact gehad (binnendringen), waarbij door verdachte een condoom werd gebruikt. Verdachte heeft niet haar leeftijd gecontroleerd aan de hand van een identiteitskaart of paspoort. Verdachte en ‘ [slachtoffer] ’ hebben nog een derde keer seksueel contact gehad. Dit vond eveneens plaats in een woning aan de [adres] .
In het kader van de waardering en weging overweegt het hof in de eerste plaats dat door verdachtes gedraging inbreuk is gemaakt op de persoon van het slachtoffer, dat volgens de bedoeling van wetgever vanwege de minderjarigheid extra bescherming behoeft, ook als het initiatief of de vraag dan wel een andere handeling van de minderjarige zelf uitgaat. De gedraging van verdachte vormt in dit geval één van een aantal gedragingen van dezelfde soort. Het betreffende meisje is tevens slachtoffer van mensenhandel door een derde. In verband daarmee is zij aangemeld bij een behandelcentrum. Volgens een brief van het behandelcentrum van 18 oktober 2013 en een e-mail van 6 april 2016 heeft het slachtoffer (nog steeds) te kampen heeft met ernstige psychische problematiek. Niet uitgesloten kan worden dat hetgeen in deze zaak is bewezenverklaard daaraan een bijdrage heeft geleverd
In het kader van de waardering en weging overweegt het hof vervolgens dat - hoewel voorop staat dat verdachte de leeftijd van ‘ [slachtoffer] ’ had moeten controleren en dit ten onrechte heeft nagelaten - het hof het aannemelijk acht dat verdachte heeft gedwaald over de leeftijd van het slachtoffer en dat hij ervan uitging dat zij (minstens) 18 jaar was, zoals ook vermeld stond in de advertentie op internet. Verdachte wist niet dat het slachtoffer 16 jaar oud was. Er waren in vergelijking met een ‘gewoon’ contact met een meerderjarige prostituee geen situationele bijzonderheden op grond waarvan hij gespitst had moeten zijn op de mogelijke minderjarigheid van ‘ [slachtoffer] ’ dan wel misbruik van haar. Op basis van ‘ [slachtoffer] ’ uiterlijk was niet duidelijk dat zij nog geen 18 was. Verdachte heeft geen contact gehad met een ander dan het slachtoffer voor het regelen van het contact en de betaling, in het bijzonder niet met degene die zich ten opzichte van haar aan mensenhandel schuldig heeft gemaakt. De plaats van het contact - in een woning - was ook geen bijzondere (bijvoorbeeld geen kelderbox, schuur). Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof in de omstandigheid dat het contact tussen verdachte en ‘ [slachtoffer] ’ via internet tot stand is gekomen op zich geen reden tot extra alertheid. Nu het hof rekening dient te houden met de mate van verwijtbaarheid, neemt het hof het feit dat verdachte niet wist van de minderjarigheid van ‘ [slachtoffer] ’ onder de geschetste omstandigheden in aanmerking ten gunste van verdachte.
Wat de persoon van verdachte betreft neemt het hof verder ten gunste van verdachte in aanmerking dat hij een blanco strafblad heeft. Deze omstandigheid geldt in de rechtspraak in het algemeen als een contra-indicatie tegen het opleggen van onvoorwaardelijke gevangenisstraf, de zwaarste strafsoort en strafmodaliteit die ons recht kent, voor zover de zwaarte van het delict zich daartegen niet verzet.
Uit het proces-verbaal van verhoor van verdachte, het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg, het recente reclasseringsadvies en de behandeling van de zaak ter terechtzitting in hoger beroep komt het volgende naar voren. Toen verdachte er bij zijn verhoor van op de hoogte kwam dat ‘ [slachtoffer] ’ ten tijde van het contact pas 16 jaar was, heeft dit diepe indruk op verdachte gemaakt. Verdachte vindt wat gebeurd is in alle opzichten verschrikkelijk. Hij heeft berouw. Verdachte had contact gezocht met een prostituee omdat er sprake was van relationele problemen. Verdachte zal bij detentie zijn bedrijf (tijdelijk) moeten stilleggen, met alle - ook meer structurele - financiële gevolgen van dien voor zijn gezin. De reclassering vindt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet geschikt. De ruim twee jaar die de zaak heeft geduurd voor behandeling van het hoger beroep hebben een negatieve invloed op de persoon van verdachte gehad. In het reclasseringsadvies wordt opgemerkt dat het recidivegevaar laag wordt geacht.
Het hof constateert dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden. Nu het om een beperkte termijnoverschrijding gaat en de gevolgen daarvan voor verdachte in de eerder besproken omstandigheden reeds naar voren komen, volstaat het hof met de enkele constatering.
Het hof is op grond van deze overwegingen van oordeel dat in dit geval geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Het hof ziet niet in waarom zonder meer zou moeten worden uitgegaan van een bepaald aantal maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door het OM voorgestaan, en dat aan de bijzondere omstandigheden, in het bijzonder persoonlijke omstandigheden - anders dan in andere, vergelijkbare strafzaken gebruikelijk is - zo weinig gewicht zou moeten worden toegekend als de advocaat-generaal heeft gedaan in zijn requisitoir.
Ook met het oog op de generale preventie is oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet nodig. Thans is immers door de recente publiciteit rond de Valkenburgse zedenzaak en de Schiedamse kelderboxzaak wel duidelijk geworden dat voor klanten van prostitueés een zekere onderzoekplicht naar leeftijd en omstandigheden geldt.
Nu geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd sluit artikel 22b Sr bij deze stand van zaken ook oplegging van een taakstraf uit.
Dat heeft tot gevolg dat het hof in de eerste plaats een onvoorwaardelijke geldboete zal opleggen. Voor de hoogte daarvan sluit het hof aan bij de gemiddelde hoogte van de inkomsten van verdachte van één maand, zoals hiervan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, te weten € 1.800 netto. De omstandigheid dat er sprake is geweest van drie contacten, geeft het hof reden een hogere geldboete, namelijk € 2.400, op te leggen. Het hof zal daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden opleggen. Deze combinatie van straffen is per saldo passend en geboden, zowel uit een oogpunt van vergelding, speciale preventie (inclusief resocialisatie), generale preventie en normhandhaving en beantwoordt aan hetgeen voortvloeit uit het proportionaliteitsbeginsel.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 2.400,- (tweeduizend vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 34 (vierendertig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. H. Abbink en mr. J.D. den Hartog, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.J.B. van Weegen, griffier,
en op 20 mei 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.