HR, 12-10-2010, nr. 10/01048 H
ECLI:NL:HR:2010:BO0141
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-10-2010
- Zaaknummer
10/01048 H
- LJN
BO0141
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BO0141, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑10‑2010; (Herziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑10‑2010
Inhoudsindicatie
Herziening.
12 oktober 2010
Strafkamer
nr. 10/01048 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof van Leeuwarden van 20 augustus 2007, nummer 24/001860-06, ingediend door mr. N. Hendriksen, advocaat te Amsterdam namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1943, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Leeuwarden van 24 juli 2006 - de aanvrager ter zake van "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in art. 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf in de vorm van een werkstraf van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Een dergelijke omstandigheid wordt als "novum" aangeduid.
3.2. De aanvrage berust op de stelling dat "nieuwe feiten en omstandigheden (...) mogelijk tot een ander oordeel hadden geleid". Die enkele "mogelijkheid " is niet voldoende om van een novum te kunnen spreken. Vereist is een "ernstig vermoeden" als hiervoor onder 3.1 is bedoeld.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 12 oktober 2010.