Hof Arnhem-Leeuwarden, 10-09-2013, nr. 13/00218
ECLI:NL:GHARL:2013:6663
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
10-09-2013
- Zaaknummer
13/00218
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2013:6663, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 10‑09‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:891
- Vindplaatsen
NTFR 2013/2157 met annotatie van mr. drs. A.C.M. Kuypers
Uitspraak 10‑09‑2013
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Heffing over pensioenuitkering. Verdeling over echtgenoten? Invloed Boon/Van Loon-arrest?
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/00218
uitspraakdatum: 10 september 2013
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 24 januari 2013, nummer AWB 12/4035, in het geding tussen belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[P] (hierna: de Inspecteur).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.668. Daarbij is voorts € 89 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2
Deze aanslag en beschikking inzake de heffingrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: belanghebbende alsmede [A] en [B] namens de Inspecteur.
1.7
Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1
Belanghebbende, geboren op 14 februari 1933, is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [Y].
2.2
Belanghebbende heeft in het verleden in dienstbetrekking gewerkt bij [C]. In dat kader heeft hij pensioenaanspraken opgebouwd.
2.3
In het onderhavige jaar (2009) heeft [C] NV (hierna: de pensioenmaatschappij) een pensioen van € 27.174 aan belanghebbende uitgekeerd. Aan loonheffing is een bedrag van € 5.025 ingehouden. De pensioenuitkering is gestort op de gemeenschappelijke bankrekening van belanghebbende en zijn echtgenote.
2.4
In zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2009 heeft belanghebbende de helft van genoemde bedragen in aanmerking genomen (€ 13.587 respectievelijk € 2.513). De andere helft van de bedragen heeft belanghebbende in de aangifte van zijn echtgenote verantwoord.
2.5
Bij het vaststellen van de onderwerpelijke aanslag heeft de Inspecteur het volledige bedrag van de pensioenuitkering (€ 27.174) tot het belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende gerekend als ook het volledige bedrag aan ingehouden loonheffing (€ 5.025) bij belanghebbende in aanmerking genomen. Bij de echtgenote is de pensioenuitkering niet belast.
2.6
De Rechtbank heeft de handelwijze van de Inspecteur als juist beoordeeld.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1
In geschil is of de Inspecteur terecht de volledige pensioenuitkering in het belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende heeft begrepen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, die van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.596.
3.4
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Bij de beoordeling van het onderhavige geschil dient te worden vooropgesteld dat de partijen verdeeld houdende vraag of de onderhavige pensioenuitkering volledig tot het belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende moet worden gerekend, dient te worden beantwoord aan de hand van de in de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB) vervatte regels. Belastingen van het Rijk worden immers geheven uit kracht van een wet (artikel 104 van de Grondwet).
4.2.
In aanmerking genomen dat het onderhavige – tijdens de dienstbetrekking van belanghebbende, naar moet worden aangenomen, fiscaal gefaciliteerd opgebouwde – pensioen van € 27.174 door de pensioenmaatschappij aan belanghebbende – als rechthebbende - is uitgekeerd, moet worden geconcludeerd dat hij dit bedrag in fiscale zin heeft ‘genoten’. Dit brengt mee, nu geen sprake is van een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel als bedoeld in artikel 2.17, vijfde lid, van de Wet IB, dat de volledige pensioenuitkering van € 27.174 op grond van artikel 2.17, eerste lid, van de Wet IB bij belanghebbende in aanmerking moet worden genomen.
4.3.
Het zogenoemde Boon/Van Loon-arrest (HR 27 november 1981, nr. 11708, NJ 1982, 503), waarop belanghebbende zich te dezen beroept, doet aan het vorenoverwogene niet af, reeds omdat de beslissing van de Hoge Raad in die zaak zag - zowel feitelijk als rechtens - op een andere kwestie dan hier aan de orde. Het ging in dat arrest namelijk, kort gezegd, over de civielrechtelijke verdeling (door middel van verrekening) van tot aan het tijdstip van ontbinding van de huwelijksgemeenschap door echtscheiding of scheiding van tafel en bed reeds opgebouwde pensioenaanspraken, terwijl het in de onderhavige zaak gaat om de heffing van inkomstenbelasting over gedane pensioenuitkeringen.
4.4.
Met betrekking tot de stelling van belanghebbende dat ‘ouderen worden gediscrimineerd’ heeft hij ter zitting desgevraagd verklaard dat hij deze stelling niet als geschilpunt in de onderhavige procedure heeft gebracht en derhalve daarover geen uitspraak van het Hof verwacht.
Heffingsrente
4.8
Het hoger beroep wordt mede geacht te zijn gericht tegen de beschikking heffingsrente. Belanghebbende heeft tegen die beschikking geen zelfstandige grieven aangevoerd. Nu de belastingaanslag in stand wordt gelaten, ziet het Hof geen grond voor vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente.
slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. J. Lamens, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is te Arnhem op 10 september 2013 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) | (R. den Ouden) |
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 september 2013
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.