Rb. Limburg, 10-12-2018, nr. C/03/257390 / JE RK 18-2565
ECLI:NL:RBLIM:2018:12047
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
10-12-2018
- Zaaknummer
C/03/257390 / JE RK 18-2565
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2018:12047, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 10‑12‑2018; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig, Op tegenspraak, Beschikking)
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑12‑2018
Inhoudsindicatie
Afwijzing machtiging gesloten jeugdhulp. Instemmingsverklaring gedragswetenschapper. Niet voldaan aan wettelijke eis van kort tevoren onderzoeken van de jeugdige.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK LIMBURG
Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
zaakgegevens: C/03/257390 / JE RK 18-2565
datum uitspraak: 10 december 2018
beschikking afwijzing machtiging gesloten jeugdhulp
in de zaak van
de gecertificeerde instelling STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
hierna te noemen de GI,
gevestigd te Heerlen.
betreffende de minderjarige:
[minderjarige] , hierna te noemen [minderjarige],
geboren op [2001] te [geboorteplaats],
advocaat: mr. N.R. Heilhof, kantoorhoudend te Maastricht.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[belanghebbende 1], hierna te noemen de moeder,
wonend te [woonplaats],
[belanghebbende 2], hierna te noemen de vader,
onbekende woon- of verblijfplaats.
1. Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 16 november 2018, ingekomen bij de griffie op
19 november 2018,
- de verklaring d.d. 15 november 2018 dat een voorziening nodig is op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder,
- de instemmende verklaring d.d. 8 november 2018 van de gekwalificeerde gedragswetenschapper.
Op 10 december 2018 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
- mr. Heilhof, advocaat van [minderjarige],
- de moeder,
- een vertegenwoordigster van de GI.
Opgeroepen en niet verschenen zijn de vader en [minderjarige].
2. De feiten
Het gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders maar feitelijk alleen door de moeder. [minderjarige] woont bij de moeder.
[minderjarige] is op 21 augustus 2017 voor de duur van zes maanden onder toezicht gesteld van de GI. Bij beschikking van 20 februari 2018 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd voor de duur van een jaar, aldus tot 21 februari 2019.
3. Het verzoek en het verweer
3.1.
De GI verzoekt een machtiging om [minderjarige] in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI verwezen naar de stukken, waaruit kort en zakelijk weergegeven blijkt dat [minderjarige] structureel ernstig zelfbepalend gedrag laat zien, geen normaal dag- en nachtritme meer heeft, geen school meer volgt, volledig zelf invulling geeft aan zijn leven en dat hij de aan hem geboden kansen om het tij te keren om zodoende zijn toekomst veilig te stellen, waaronder deelname aan een project bij Topaze, niet heeft aangegrepen. Zodoende lijkt een gesloten plaatsing volgens de GI de enige manier om grip te krijgen op [minderjarige] en om zijn ontwikkeling veilig te stellen. De GI heeft ter zitting aanvullend verklaard dat de gezinsvoogden de afgelopen periode veel moeite hebben gedaan om met [minderjarige] in gesprek te komen, maar dat [minderjarige] steeds niet komt opdagen.
3.2.
De moeder heeft ter zitting verklaard dat ze moeite heeft met het verzoek. Ze heeft heel hard voor [minderjarige] gevochten maar op dit moment ziet hij haar, vanwege het voorliggende verzoek van de GI, als een verrader. Dat vindt de moeder pijnlijk. Momenteel loopt ze op eieren thuis omdat ze voortdurend probeert in te schatten hoe [minderjarige] zaken zal interpreteren en hoe zijn reactie zal zijn. [minderjarige] slaapt overdag veel en is ’s avonds veel weg. De moeder belt hem dan met de mededeling dat hij naar huis moet komen.
3.3.
De vader heeft zich niet gemeld en geen standpunt ingenomen.
3.4.
De advocaat van [minderjarige] heeft namens [minderjarige] kenbaar gemaakt dat ze uit de verklaring van de gedragswetenschapper kan opmaken dat deze [minderjarige] niet recent gesproken heeft. Gezien het ingrijpende karakter van de gevraagde maatregel is de ingediende verklaring van de gedragswetenschapper niet recent genoeg. De advocaat onderschrijft dat de situatie van [minderjarige] ernstig is, echter een gesloten plaatsing moet gezien worden als uiterste redmiddel. Jammer is dat de mogelijkheid van een voorwaardelijke machtiging niet met [minderjarige] is besproken. [minderjarige] had in ieder geval opnieuw moeten worden uitgenodigd voor een gesprek met de gedragsdeskundige vóórdat deze zijn verklaring heeft opgemaakt en ondertekend, en dat is kort vóór die opmaak op 8 november 2018 niet meer gebeurd. Om die reden verzoekt de advocaat van [minderjarige] het verzoek van de GI af te wijzen.
Voorts wijst de advocaat erop waarom niet is geprobeerd om [minderjarige] praktijkonderwijs te laten volgen, bijvoorbeeld bij [school 1]. Dat zou mogelijk kunnen aansluiten bij zijn wens om in de toekomst een restaurant te runnen. Ze betreurt het dat [minderjarige] ondanks zijn weerstand daartegen bij [school 2] is ingeschreven. De advocaat schat in dat [minderjarige] zich bij het praktijkonderwijs meer thuis zal voelen waardoor het schoolverzuim mogelijk kan worden teruggedrongen en zijn toekomst ten goede kan worden gekeerd.
3.5.
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken, maar heeft hiervan helaas geen gebruik gemaakt.
4. De beoordeling
Gelet op het bepaalde in artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet kan een machtiging gesloten jeugdhulp slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter deze jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Bovendien dient de opneming en verblijf noodzakelijk te zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2, derde lid, Jeugdwet bovendien slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
Ingevolge artikel 6.1.2, vijfde lid, Jeugdwet kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is.
Tot slot behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2, zesde lid, Jeugdwet de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
De kinderrechter is van oordeel dat met het ingediende verzoek niet is voldaan aan de wettelijke eis van artikel 6.1.2, zesde lid Jeugdwet omdat uit de overgelegde instemmingsverklaring van gedragswetenschapper drs. M. Geilen, gedateerd op 8 november 2018, niet blijkt dat [minderjarige] kort tevoren door de gedragswetenschapper is onderzocht. In de verklaring is niet de exacte datum van het gesprek tussen de gedragswetenschapper en [minderjarige] opgenomen, maar valt op te maken dat dit heeft plaatsgehad in de week voorafgaande aan 18 augustus 2018. Immers, de gedragswetenschapper schrijft: ‘[minderjarige] vertelt dat hij vanaf 30 juli in het Keerpunt verblijft en a.s. zaterdag (18 aug) weer vrij komt.’
De wet schrijft voor dat de gedragswetenschapper de minderjarige, met het oog op de instemming met een gesloten plaatsing, kort tevoren heeft onderzocht. Met deze eis is bedoeld de verklaring van de gedragswetenschapper van een hoge actualiteitswaarde te laten zijn. In de wet is geen nadere termijn gesteld voor de invulling van het criterium ‘kort tevoren’, aangezien de acceptabele termijn per situatie kan verschillen. De kinderrechter is van oordeel dat de in het onderhavige geval verstreken termijn sedert het gesprek in de week eindigend op 18 augustus 2018 en de datum van ondertekening van de verklaring door de gedragswetenschapper op 8 november 2018, met het oog op de belangen van [minderjarige] in ieder geval niet meer acceptabel is. Dat maakt dat de gedragswetenschapper de mogelijke feitelijke nieuwe ontwikkelingen of het ontbreken daarvan (zoals tijdens de zitting naar voren is gebracht door de GI) van de afgelopen periode, niet meer met [minderjarige] heeft kunnen bespreken. Bij die stand van zaken heeft de bedoelde verklaring van drs. Geilen niet meer de vereiste actualiteitswaarde die wel is vereist voor een eventuele toewijzing van het ingediende verzoek. Een en ander leidt tot de conclusie dat het verzoek moet worden afgewezen zodat aan een inhoudelijke toetsing van het verzoek, ondanks dat niet ter discussie staat dat er grote zorgen bestaan over [minderjarige], niet meer wordt toegekomen.
Aan de moeder, de advocaat en de GI is meegegeven dat, zo er een nieuw verzoek van de GI zou komen, de kinderrechter het van groot belang acht dat [minderjarige] zelf in gesprek gaat, niet alleen met de gedragswetenschapper maar ook met de kinderrechter. Van een 17-jarige mag worden verwacht dat hij zelf komt uitleggen wat hij van het verzoek vindt en hoe hij denkt zijn toekomst op korte termijn een positieve wending te gaan geven.
5. De beslissing
De kinderrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.C.H.A. Holthuijsen-van der Kop als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2018 en op schrift gesteld op 18 december 2018 | ||
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld: - door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, - door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden. Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof's-Hertogenbosch | ||